Rechtbank Noord-Nederland, 07-07-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3649, LEE - 14 _ 2933
Rechtbank Noord-Nederland, 07-07-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3649, LEE - 14 _ 2933
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 7 juli 2015
- Datum publicatie
- 3 november 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2015:3649
- Zaaknummer
- LEE - 14 _ 2933
Inhoudsindicatie
Rechtbank verklaart het beroep tegen de tot nihil verminderde vergrijpboete niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van belang. De inspecteur kan bij deze verminderde boetebeschikking niet de schuldgradatie in stand houden. Indien de inspecteur een eventuele volgende vergrijpboete zou opleggen en zou verhogen in verband met recidive, kan eiseres desgewenst tegen die beschikking opkomen.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/2933
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 juli 2011 tot en met 30 september 2011 (hierna: het derde kwartaal 2011) aan eiseres met dagtekening 25 februari 2013 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 108.335.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 3.177 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 6.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 juni 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking vergrijpboete gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de boete verminderd tot nihil.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] . De gemachtigde van eiseres is – zonder bericht van verhindering – niet verschenen. De griffier heeft de gemachtigde van eiseres bij aangetekende brief, verzonden op 14 januari 2015 op het door hem opgegeven adres, [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. De brief is niet ter griffie terugontvangen. Volgens het zogenoemde Track & Trace systeem van PostNL is de aangetekende brief afgehaald van de afhaallocatie.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, bestaande uit [X] Holding B.V. en [Y] B.V.
Op 9 november 2011 heeft eiseres aangifte omzetbelasting ingediend over het derde kwartaal 2011 naar een verschuldigd bedrag van € 2.308.
Omdat voldoening van de op aangifte verschuldigde omzetbelasting achterwege bleef, is aan eiseres met dagtekening 25 november 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
In 2012 is een boekenonderzoek gestart bij eiseres. Lopende dit onderzoek is door verweerder met dagtekening 25 februari 2013 de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting over het derde kwartaal 2011 opgelegd, ten bedrage van € 108.335, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 6.000.
Tot de stukken behoort een brief van 29 oktober 2012 van verweerder aan gemachtigde van eiseres, inzake een boekenonderzoek bij [Z] B.V. (een destijds aan eiseres gelieerde vennootschap). Daarin staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Gebleken is dat over het 3e kwartaal van 2011 door de fiscale eenheid te weinig omzetbelasting is afgedragen. Het gaat om een bedrag van € 108.335. Wij vinden het de belastingplichtige ernstig te verwijten dat de omzetbelasting van een dergelijke omvang niet op aangifte is afgedragen.
Op de kolommenbalans, die ook digitaal aanwezig was, blijkt de verschuldigde omzetbelasting. Ook al was de administratie van de betreffende vennootschap bij de curator, dan nog had voor de aangifte de informatie bij de curator verkregen kunnen worden. (…) Belastingplichtige kan worden verweten de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2011 dermate onachtzaam te hebben opgemaakt, zodanig dat deze onachtzaamheid als aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden aangemerkt, zodanig dat sprake is van grove schuld. Daarom is een verhoging van 25% passend en geboden.
Matiging
Het BBBB (Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst) schrijft voor dat we rekening houden met strafverminderende omstandigheden wanneer die zich voordoen. Wij menen dat die zich hier voordoen. Aannemelijk is dat onduidelijkheid is ontstaan door het faillissement. Ook zal, zoals het zich nu laat aanzien, een deel van de niet aangegeven omzetbelasting die betrekking heeft op debiteuren niet worden voldaan aan de curator. De curator is dan gerechtigd een verzoek om teruggaaf van belasting te doen op grond van artikel 29, lid 1, Wet op de omzetbelasting 1968. Te teruggaaf behoort tot de boedel en wordt dus niet verrekend met openstaande belastingschulden. Ook spelen door het faillissement de financiële omstandigheden een rol. Wij matigen de vergrijpboete tot € 6.000.”
(…)
Eiseres heeft tegen de opgelegde vergrijpboete bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar schrijft verweerder – voor zover hier van belang – het volgende:
“Beslissing op bezwaar
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd omtrent de omstandigheden van de vermindering van de boete verklaard dat, hoewel hij van mening was dat de boete terecht is opgelegd, hij de boete heeft verminderd tot nihil in overleg met een collega in het kader van een traject voor horizontaal toezicht dat liep bij de gemachtigde van eiseres. Om de mogelijkheid om in de toekomst een hogere boete te kunnen opleggen te behouden, heeft verweerder ervoor gekozen de boete niet te vernietigen, aldus verweerder.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht aan eiseres bij beschikking de onderhavige vergrijpboete heeft opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiseres bij haar beroep een (proces)belang heeft.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder weliswaar de vergrijpboete heeft verminderd tot nihil, maar dat verweerder ten onrechte de schuldgradatie in stand heeft gehouden. Dit kan in de toekomst gevolgen hebben wanneer verweerder een volgende boete zou verhogen in verband met recidive, aldus eiseres. Volgens eiseres is er geen sprake van opzet of een aan opzet grenzende vorm van onachtzaamheid.
4. Verweerder stelt primair dat eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar beroep, wegens gebrek aan financieel belang, omdat de boete is verminderd tot nihil.
5. In zijn arrest van 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878, heeft de Hoge Raad overwogen:
“3.4.2 Bij de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is.”
6. In zijn arrest van 23 maart 2012, nr. 11/01321, ECLI:NL:HR:2012:BV0655, heeft de Hoge Raad overwogen:
“3.3. Bij de beoordeling van de hiertegen gerichte middelen moet worden vooropgesteld dat indien de inspecteur tijdens een procedure voor de belastingrechter geheel aan de klachten van de belanghebbende tegemoetkomt, zodat de procedure niet meer tot een voor deze belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden, niet langer sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en de belastingrechter dient over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring. Het hiervoor overwogene lijdt uitzondering indien een belang bij een oordeel van de rechter over de gegrondheid van het beroep blijft bestaan met het oog op een vordering tot schadevergoeding. Daarvoor is in ieder geval vereist dat de belanghebbende stelt dat hij als gevolg van het bestreden besluit ook afgezien van de proceskosten schade heeft geleden (zie HR 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988, BNB 2011/69).
Anders dan de middelen veronderstellen, wordt het hiervoor in 3.3 overwogene niet anders indien de belanghebbende een buiten het desbetreffende besluit liggend belang heeft bij de beantwoording van de door hem aangevoerde twistpunten. Voor zover dit belang zich manifesteert bij andere belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen, kan de belanghebbende desgewenst tegen die aanslagen of beschikkingen opkomen.”
7. Uit de onder 5. en 6. genoemde arresten van de Hoge Raad volgt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. In het onderhavige geval is de aan eiseres opgelegde vergrijpboete verminderd tot nihil, zodat deze in beroep niet verder kan worden verlaagd. In een dergelijk geval kan het beroep eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet in een betere positie brengen met betrekking tot deze boetebeschikking, zodat een belang ontbreekt.
8. Eiseres heeft gesteld dat zij wel een belang heeft bij het beroep, aangezien verweerder heeft aangekondigd (zie 1.4) dat hij bij het opleggen van een eventuele volgende boete een verhoging in verband met recidive wil kunnen toepassen. Eiseres doelt op de ingevolge paragraaf 8, derde en vierde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) opgenomen bepalingen dat het beleidsmatig door verweerder in aanmerking te nemen uitgangspunt bij een vergrijpboete kan worden verhoogd bij recidive. De rechtbank overweegt echter dat volgens de laatste volzin van het tweede lid van die paragraaf sprake is van recidive indien aan belanghebbende voor hetzelfde belastingmiddel reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval, waarin de vergrijpboete is verminderd tot nihil, geen sprake (meer) van een reeds eerder opgelegde vergrijpboete in de zin van die bepaling. Met het verminderen van de boete tot nihil is de boete(beschikking) immers feitelijk vernietigd. Een schuldigverklaring zonder strafoplegging – zoals verweerder kennelijk voorstaat – is naar het oordeel van de rechtbank binnen de wettelijke systematiek van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (anders dan in het Wetboek van Strafrecht, blijkens artikel 9a van dat wetboek) niet mogelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de onderhavige (vernietigde) boetebeschikking niet kan gebruiken ten behoeve van een beleidsmatige verhoging van het uitgangspunt dat bij een eventuele toekomstige vergrijpboete kan worden gehanteerd. Het voorgaande brengt evenwel eveneens met zich mee dat het door eiseres gestelde belang ontbreekt. Bovendien levert een belang dat zich manifesteert bij andere belastingaanslagen of beschikkingen, geen belang op in de hiervoor bedoelde zin. Indien en voor zover verweerder een eventuele volgende vergrijpboete zou opleggen en beleidsmatig zou verhogen in verband met recidive, kan eiseres desgewenst tegen die beschikking opkomen (zie HR 23 maart 2012, nr. 11/01321, ECLI:NL:HR:2012:BV0655).
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep naar het oordeel van de rechtbank, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
10. De rechtbank overweegt dat, doordat verweerder in plaats van de vergrijpboete(beschikking) expliciet te vernietigen, deze heeft verminderd tot nihil om de enkele reden om bij een eventuele volgende boete een verhoging te kunnen toepassen (zie 1.4 en 1.5), eiseres zich gedwongen heeft kunnen voelen tegen de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking in beroep te gaan. In de voorgaande omstandigheden, en mede gelet op het onder 8. overwogene, ziet de rechtbank dan ook aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 490 en een wegingsfactor 1).
Griffierecht
11. In de hiervoor vermelde omstandigheden ziet de rechtbank eveneens aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 328 vergoedt.