Rechtbank Noord-Nederland, 24-03-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1247, 15-4698
Rechtbank Noord-Nederland, 24-03-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1247, 15-4698
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 24 maart 2016
- Datum publicatie
- 30 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:1247
- Zaaknummer
- 15-4698
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Aftrek specifieke zorgkosten gehandicapte zoon. Geen aftrek voor op Curaçao gevolgde therapie. Vervoerskosten voor het beoefenen van rolstoelbasketbal, tennis- en skilessen deels als leefkilometers aftrekbaar.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE AWB 15/4698
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 24 maart 2016 in de zaak tussen
(gemachtigde: G. Strijker),
en
(gemachtigde: drs. B.J.W. Versluis).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 20 februari 2015 aan eiseres een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.811,00.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2016. Eiseres is verschenen, vergezeld van [echtgenoot] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door Z.C. Hidding.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is gehuwd met [echtgenoot] . Zij hebben twee kinderen, [kind 1] geboren op [geboortedatum] en [kind 2] , geboren op [geboortedatum] .
[kind 2] heeft bij een skiongeval op 25/2/2010 een dwarslaesie opgelopen.
In 2012 is het hele gezin naar Curaçao geweest en [kind 2] heeft daar de Bruckner Bio Feedback therapie (BBF-therapie) gevolgd.
De BBF-therapie heeft als doel zeer geringe zenuwimpulsen maximaal te stimuleren. De door [kind 2] gevolgde therapie is gedeeltelijk vergoed door de ziektekostenverzekeraar.
[kind 2] heeft in 2012 aan rolstoelbasketbal gedaan, alsmede tennislessen gehad en een skitraining gevolgd.
Bij aangifte IB/PVV 2012 is door eiseres aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning (BI) van € 22.153,00 rekening houdend met een aftrek aan specifieke zorgkosten, na aftrek van de drempel, groot € 9.405,00. Bij die aftrek is 1.746 kilometer (km) opgevoerd aan reiskilometers in verband met bezoeken aan artsen en revalidatie door [kind 2] , 2.080 km in verband met bezoeken aan een fysiotherapeut en 17.726 km in verband met sportuitoefeningen (308 km voor gevolgde tennislessen, 4.400 km voor een gevolgde skitraining en 13.018 km voor het beoefenen van rolstoelbasketbal), alsmede € 1.000,00 extra autokosten aan vervoer van [kind 2] in verband met het onderhouden van sociale contacten, zoals feestjes, muziekles, school, en € 1.000,00 voor het ticket naar Curaçao, totaal € 8.466,00. Daarnaast is onder meer € 508,00 in aftrek gebracht aan niet door de ziektekostenverzekeraar vergoede kosten van de door [kind 2] gevolgde BBF-therapie.
Bij de aanslag heeft verweerder het BI vastgesteld op € 30.811,00. Daarbij is, na aftrek van de drempel, € 748,00 aan zorgkosten in aftrek toegelaten, rekening houdend met 3.826 km (1.746 + 2.080) wegens de bezoeken aan artsen en in verband met fysiotherapie à € 0,30 cent, zijnde € 1.148,00. De aftrek van de overige vervoerskosten en van de niet vergoede kosten van de BBF-therapie heeft verweerder geweigerd.
Geschil en beoordeling
In geschil is of verweerder het BI juist heeft vastgesteld en spitst zich toe op de vraag of, en zo ja wat aan specifieke zorgkosten in aftrek kan worden gebracht wegens:
- uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en invaliditeit, en
- genees- en heelkundige hulp.
Eiseres is van mening dat het BI dient te worden vastgesteld op € 22.885,00 omdat op het door verweerder vastgestelde BI van € 30.811,00, nog € 6.318,00 aan vervoerskosten in verband met de handicap van [kind 2] in mindering dient te worden gebracht en
€ 1.508,00 aan genees- en heelkundige hulp. Het bedrag ad € 6.318,00 ziet op de bij de aangifte in aftrek gebrachte € 8.466,00 -/- € 1.000,00 ticketkosten Curaçao -/- de reeds gehonoreerde aftrek wegens vervoer groot € 1.148,00. Het bedrag ad € 1.508,00 ziet op de niet door de ziektekostenverzekeraar vergoede kosten van de op Curaçao gevolgde BBF-therapie, ad € 508,00 en de kosten van het ticket naar Curaçao € 1.000,00. Eiseres stelt dat sprake is van uitgaven die een rechtstreeks gevolg zijn van de handicap van [kind 2] . Daarnaast overtreffen de reiskosten, mede gezien de CBS norm, de kosten die een gezin in een financieel en maatschappelijk vergelijkbare situatie maakt zonder ziek of gehandicapt kind.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Verweerder stelt dat de niet in aftrek overgenomen, aangegeven vervoerskosten geen rechtstreeks gevolg zijn van de ziekte of invaliditeit, alsmede dat niet is aangetoond dat deze de kosten van personen die niet ziek of invalide zijn overtreffen. Het oriënteren op sport is normaal en vergelijkbaar met een kind dat niet ziek is. Daarnaast zijn de kosten van het halen en brengen van een invalide kind dat op hoog niveau een sport beoefent, zoals [kind 2] deed met rolstoelbasketbal, te vergelijken met kosten die ouders maken met een valide kind dat op hoog niveau een sport beoefent. De reiskosten van de tennislessen en skilessen overtreffen niet de kosten van personen die niet ziek of invalide zijn die naar een sportaccommodatie reizen, respectievelijk in Nederland willen gaan skiën. Ook is niet aangetoond of daadwerkelijk meer vervoerskosten zijn gemaakt dan een gezin in een financieel en maatschappelijk vergelijkbare situatie zonder een ziek of invalide kind. De kosten van de BBF-therapie zijn niet aftrekbaar omdat de therapie niet voldoet aan de vereisten van artikel 6.17 lid 9 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).
De rechtbank stelt voorop dat ter zitting is gebleken dat eiseres bij haar beroep uitgaat van een kostprijs voor het vervoer per auto van € 0,30 per km. Verweerder acht die kostprijs aannemelijk. Daarnaast heeft verweerder ter zitting kenbaar gemaakt het door eiseres gestelde totaal in 2012 gereden aantal km en het aantal ten behoeve van [kind 2] gereden km als vermeld op de door eiseres verstrekte rittenspecificatie aannemelijk te achten. Datzelfde geldt voor de hoogte van de niet vergoede kosten van de BBF-therapie, alsmede de reiskosten naar Curaçao van [kind 2] . De juistheid daarvan is derhalve op zich zelf niet in geschil.
De rechtbank zal hieronder per aftrekpost beoordelen of en zo ja, in hoeverre sprake is van aftrekbare specifieke zorgkosten. Daarbij wijst de rechtbank er op dat, nu het gaat om aftrekposten, de bewijslast op eiseres rust om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot de conclusie leiden dat sprake is van aftrekbare specifieke zorgkosten.
uitgaven voor genees- en heelkundige hulp
Artikel 6.17 Wet IB luidt -voor zover hier van belang- als volgt (tekst 2012):
"1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte en invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, (….)
9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden."
Eiseres claimt de niet vergoede kosten van de door [kind 2] op Curaçao gevolgde BBF-therapie ten bedrage van in totaal € 1.508,00. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten niet voor aftrek in aanmerking komen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het volgen van die therapie voldoet aan de in artikel 6.17 Wet IB opgenomen, stringente voorwaarden, als hiervoor weergegeven. Dat de therapie deels is vergoed door de ziektekostenverzekeraar en wellicht, zo volgt uit de overgelegde verklaringen van de huisarts en revalidatiearts, een positief effect op het functioneren van [kind 2] kan hebben, is niet voldoende. Niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een behandeling door een arts zelf of tenminste op voorschrift en onder begeleiding van een arts.
de extra uitgaven voor vervoer
Artikel 6.17 Wet IB luidt -voor zover hier van belang- als volgt (tekst 2012):
"1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte en invaliditeit zijn gedaan voor:
b. vervoer;"
Vaststaat dat de bij de aangifte opgegeven kosten voor de bezoeken aan een arts en fysiotherapeut (3.826 km à € 0,30) bij de aanslag reeds volledig in aftrek zijn toegelaten (1.7). Het geschil betreft de overige, niet met het bezoeken van een arts en fysiotherapeut verband houdende, geclaimde vervoerskosten, de zogenoemde 'leefkilometers'. Ten aanzien van die kosten geldt dat sprake moet zijn van kosten die rechtstreeks als gevolg van de ziekte van [kind 2] zijn gemaakt. Daarnaast dient te worden bepaald of en zo ja, in hoeverre de gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van een gezin in een financieel en maatschappelijk vergelijkbare situatie zonder een ziek of invalide kind.
Eiseres claimt € 6.318,00 aan gemaakte 'leefkilometers'. Deze betreffen onder meer de gemaakte reiskosten van de tennislessen (308 km), van de skitraining (4.400 km) en van het beoefenen van rolstoelbasketbal (13.018 km). De reiskosten van het rolstoelbasketbal zien op het bijwonen van de trainingen op de club, die van het deelnemen aan de reguliere competitie en toernooien, alsmede van het deelnemen aan trainingen voor de jeugdselectie en de nationale jeugdselectie.
De rechtbank is van oordeel dat de gemaakte reiskosten voor het beoefenen van rolstoelbasketbal niet aftrekbaar zijn voor zover het betreft de kosten van deelname aan de jeugdselectie en nationale jeugdselectie, zijnde, zo volgt uit de overgelegde specificatie, 1.475 km à € 0,30 = € 442,50. In zoverre is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet gezegd kan worden dat sprake is van reiskosten die uitgaan boven die van ouders met een valide kind dat op hoog niveau sport beoefent.
Voor wat betreft het op recreatief niveau beoefenen van rolstoelbasketbal is, mede gelet op het feit dat verweerder dat niet (gemotiveerd) heeft weersproken, voldoende aannemelijk gemaakt dat het voor [kind 2] gelet op zijn handicap niet mogelijk is om dat op een dichter bij huis zijnde club dan die in [plaats] te beoefenen, alsmede dat dit met zich brengt dat voor de competitiewedstrijden grotere afstanden dienen te worden overbrugd. Voorts is niet betwist dat [kind 2] als gevolg van zijn handicap niet zelf op de fiets naar een sportclub in de buurt kan. Datzelfde geldt voor het onderhouden van de gebruikelijke sociale contacten. Door verweerder is de in dat kader opgevoerde post van € 1.000,00 in het geheel niet betwist. De rechtbank acht ook die post aannemelijk nu niet in geschil is dat [kind 2] (ook) voor de normale, dagelijkse activiteiten afhankelijk is van vervoer per auto.
Wat betreft de tennis- en skilessen is de rechtbank van oordeel dat de opgevoerde vervoerskosten eveneens een rechtstreeks gevolg zijn van de handicap van [kind 2] en -in beginsel- aftrekbaar. Door eiseres is ter zitting toegelicht dat [kind 2] vóór het ongeval op turnen en tennis zat. Na het ongeval wilde hij bezien of tennissen, zijn oude sport, nog voor hem weggelegd zou zijn. In dat kader heeft hij een aantal lessen gevolgd. Datzelfde geldt, zo vertelde eiseres, voor de skilessen. Reeds vanaf zijn 6e ging [kind 2] op skivakantie en enkel en alleen om te bezien of, en zo ja op welke aangepaste wijze hij na het ongeval nog op skivakantie zou kunnen, zijn de lessen gevolgd. Zonder ongeval en daaruit vloeiende handicap zou dat niet nodig zijn geweest en niet zijn gedaan. Verweerder heeft dat niet weersproken.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank voldoende aannemelijk acht dat sprake is van nog niet door verweerder in aftrek toegelaten vervoerskosten die rechtstreeks als gevolg van de handicap van [kind 2] zijn gemaakt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de geclaimde, als gevolg van de handicap van [kind 2] gemaakte, vervoerskosten uitgaan boven dat van een vergelijkbaar gezin zonder ziek of invalide kind.
Eiseres heeft, met bescheiden onderbouwd, berekend dat haar gezin in 2012 in totaal circa 54.619 km met de twee auto's heeft gereden. Een vergelijkbaar gezin zonder ziek of invalide kind zou volgens de CBS norm, zo stelt zij, 32.120 km hebben gereden. Het verschil bedraagt 22.499 km. Zij heeft 21.522 km in aftrek gebracht wegens in verband met de handicap van [kind 2] gereden km en dat aantal komt daar ongeveer mee overeen. Verweerder heeft dat niet voldoende weersproken. Door verweerder is enkel gesteld dat de CBS norm niet als maatstaf kan worden gehanteerd omdat het zo kan zijn dat bij die norm met bepaalde factoren geen rekening is gehouden. Dat is echter onvoldoende specifiek. Onduidelijk is waarom in het onderhavige geval de CBS norm niet als maatstaf gehanteerd zou kunnen worden. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit diverse uitspraken blijkt dat verweerder zelf regelmatig de CBS-norm als maatstaf hanteert (zie onder meer ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8011, HR 24/6/2011 BNB 2011/243 en Gerechtshof Amsterdam 23/7/2015 BA 2015/23).
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat van de 'leefkilometers' een gedeelte groot € 5.876,00, te weten € 6.318,00 -/- € 442,50 (6.5), aftrekbaar is.
conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, is ten onrechte een bedrag groot
€ 5.876,00 door verweerder niet in aftrek toegelaten. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar vernietigen. De rechtbank vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een BI van € 24.935,00 (€ 30.811,00 -/- € 5.876,00).
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de met de beschikking belastingrente samenhangende aanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.
Omdat de rechtbank het beroep deels gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.484,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.935;
- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.484,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. Elias, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: