Rechtbank Noord-Nederland, 31-03-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1631, LEE 15/1050
Rechtbank Noord-Nederland, 31-03-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1631, LEE 15/1050
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 31 maart 2016
- Datum publicatie
- 26 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:1631
- Zaaknummer
- LEE 15/1050
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de voorlopige aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser de woning meer dan 90 dagen van het belastingjaar 2014 voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting in de gemeente Ameland 2014.
Niet in geschil is dat uit de verhuurbemiddelingsovereenkomst voortvloeit dat het eiser vanaf 17 juni 2014 gedurende de rest van 2014 vrij stond om gebruik te maken van de woning indien de woning in de door hem gewenste periode niet reeds was verhuurd en het eigen gebruik werd gemeld aan [A]. In theorie kon de woning vanaf 17 juni 2014 dus gedurende 197 dagen voor eiser of zijn gezin beschikbaar worden gehouden voor eigen gebruik. Voorts volgt uit het verhuuroverzicht dat vanaf 17 juni 2014 het eigen gebruik van de woning voor eiser of zijn gezin gedurende 99 dagen was uitgesloten in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur.
Niet gezegd kan worden dat eiser de woning de in de periode van 29 augustus 2014 tot en met
1 september 2014 voor zichzelf en zijn gezin ter beschikking heeft gehouden voor eigen gebruik. In die periode van 4 dagen was dan ook sprake van uitsluiting van eigen gebruik door verhuur. Het eigen gebruik was daarmee 103 dagen van de 197 dagen uitgesloten. Voor eigen gebruik resteerden dus maximaal 94 dagen. De rechtbank acht het aannemelijk dat het gebruik in de periode van 7 november 2014 tot en met 17 november 2014 nodig was om de woning voor verhuur gereed te maken en te houden. Ten aanzien van het verblijf in de periode van 26 september 2014 tot en met 3 oktober 2014, stelt de rechtbank vast dat eiser de woning tijdens dat verblijf in enige mate voor zichzelf en zijn gezin ter beschikking heeft gehouden voor eigen gebruik. De rechtbank acht het aannemelijk dat dat verblijf niet enkel heeft gediend om de woning voor de verhuur gereed te maken en te houden. Immers, eiser en zijn echtgenote hebben tijdens dat verblijf niet alleen een onderhoudsinventarisatie gehouden maar ook samen genoten van het strand en de natuur. In het licht van dat laatstgenoemde verblijf moet worden aangenomen dat eiser de woning voor zich of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden voor het gedeelte van 2014 dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur was uitgesloten.
Uit het voorgaande volgt dat eiser niet enkel gebruik van de woning heeft gemaakt om deze voor verhuur gereed te maken en te houden. Daarmee is geen sprake van de situatie zoals bedoeld bij a) in rechtsoverweging 3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ4972). Nu de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd verhuurd 94 dagen bedraagt, is eveneens geen sprake van de situatie als bedoeld bij b) in rechtsoverweging 3.3. van dat arrest.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het belastbare feit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening zich heeft voorgedaan nu eiser de woning voor meer dan 90 dagen van het belastingjaar 2014 voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden. Verweerder heeft de bestreden voorlopige aanslag derhalve terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/1050
(gemachtigde: mr. drs. [gemachtigde eiser] ),
en
(gemachtigde: mr. [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2014 heeft verweerder voor het jaar 2014 aan eiser een voorlopige aanslag opgelegd in de forensenbelasting ten bedrage van € 687,82.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Sinds 17 juni 2014 is eiser eigenaar van een recreatiewoning aan de [straat] te [plaats] (hierna: de woning) in de gemeente Ameland. De woning is gelegen op Recreatiepark [naam recreatiepark] . Eiser heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Ameland.
Eiser verhuurt de woning via [A] B.V. (hierna: [A] ), vastgelegd in de tot de gedingstukken behorende verhuurbemiddelingsovereenkomst van 1 juli 2014 (hierna: de overeenkomst).
In de overeenkomst is het volgende – voor zover hier van belang – opgenomen:
(…)
Eigenaar verleent aan [A] , die verklaart te aanvaarden, het exclusieve recht om op naam van [A] en voor rekening en risico van de eigenaar de woning te verhuren aan derden.
Ieder gebruik van de woning, zowel door de eigenaar als door anderen, dient tijdig aan [A] te worden opgegeven, hetzij schriftelijk, hetzij telefonisch en schriftelijk bevestigd, onder vermelding van de naam en adres van de betrokkene(n) en de verblijfsduur. Daarbij zal de door [A] gehanteerde reserveringsprocedure, aan eigenaar bekend, worden gevolgd. (…)
De eigenaar en diens familie tot in de vierde graad kan, met inachtneming van het in deze overeenkomst bepaalde, zo vaak hij wil gebruik maken van zijn woning. Onder ‘eigen gebruik’ wordt verstaan het gebruik door of vanwege de eigenaar en diens familie tot in de vierde graad anders dan voor verhuur. Indien de eigenaar voornemens is zijn woning voor eigen gebruik aan te wenden dient hij uiterlijk 1 oktober van elk jaar de beoogde perioden te reserveren voor het komende jaar, onverminderd de mogelijkheid een zogenaamde last-minute boeking vast te leggen, dat wil zeggen een boeking voor een week, midweek of weekend vast te leggen drie dagen voorafgaande en indien beschikbaar. Elk gebruik van de woning dient te worden aangemeld en geregistreerd bij [A] . (…)
(…)
Tot de gedingstukken behoort een overzicht verhuuradministratie 2014 van de woning, gedateerd 16 januari 2015 (hierna: het verhuuroverzicht). Volgens die overzicht heeft eiser in het jaar 2014 gebruik gemaakt van de woning in de periodes 29 augustus 2014 tot en met 1 september 2014, 26 september 2014 tot en met 3 oktober 2014 en 7 november 2014 tot en met 17 november 2014.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting in de gemeente Ameland 2014 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam “forensenbelasting” een direct belasting geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een woning beschikbaar houden.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de voorlopige aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser de woning meer dan
90 dagen van het belastingjaar 2014 voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Verordening.
3. Eiser meent dat de voorlopige aanslag hem ten onrechte is opgelegd. Eiser stelt dat de voorlopige aanslag dient te worden verminderd tot nihil, omdat hij de woning in 2014 niet meer dan 90 dagen voor hemzelf en zijn gezin beschikbaar heeft gehouden. Eiser voert – samengevat – aan dat uit de overeenkomst blijkt dat de woning hem niet vrijelijk ter beschikking staat. De verhuur is volledig uit handen gegeven en ook het eigen gebruik dient via de verhuurder te geschieden. In 2014 is hij enkele malen in de woning geweest om deze gereed te maken voor de verhuur en om deze te onderhouden. Hij had dit al eerder willen doen, maar doordat de woning vanaf 17 juni 2014 was verhuurd was het voor hem niet mogelijk in de woning te gaan. Zodra er een vrije mogelijkheid in de verhuur was, in combinatie met het vrij nemen van zijn werk, is hij naar de woning gegaan om deze verder gereed te maken en te houden voor de verhuur. Eiser voert aan dat rekening houdend met de verhuur aan derden en de door hem aan onderhoud bestede dagen, in 2014 minder dan 90 dagen, te weten 73 dagen, resteerden waarop hij de woning voor zichzelf en zijn gezin beschikbaar had. Eiser verwijst daarbij naar hetgeen is opgenomen in het arrest van de Hoge Raad (hierna: de HR) van 24 juli 1995 (ECLI:NL:HR:1995:AA1657).
4. Verweerder heeft – samengevat – aangevoerd dat de woning sinds 18 juni 2014 gedurende 99 dagen verhuurd is geweest. De woning stond dat jaar 98 dagen ter beschikking van eiser. In artikel 1.10 van de overeenkomst staat dat de eigenaar zo vaak hij wil gebruik mag maken van de woning en dat de eigenaar onverminderd de mogelijkheid heeft een last-minute boeking vast te leggen. Uit het verhuuroverzicht blijkt dat het eigen gebruik 21 dagen bedroeg. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit aantal dagen voor het plegen van onderhoud hem erg hoog lijkt, mede gelet op artikel 7.4. van de overeenkomst en het feit dat eiser dit argument pas in de beroepsfase heeft ingebracht.
Ter zitting heeft eiser het gebruik van de woning in 2014 toegelicht. Wat de boeking van eind augustus betreft, is sprake van een vergissing van de zijde van [A] . Hij had die boeking gemaakt voor een kennis; die kennis heeft in de woning verbleven en heeft [A] uiteindelijk huur betaald. [A] had ten onrechte geregistreerd dat hij (eiser) in de woning had verbleven; die fout is later rechtgezet. Eind september hebben eiser en zijn echtgenote, voor het eerst sinds de aankoop, in de woning verbleven. Tijdens dat verblijf heeft hij geïnventariseerd welk onderhoud gepleegd moest gaan worden. Ook hebben hij en zijn echtgenote genoten van het strand en de natuur. Op basis van die inventarisatie heeft hij besloten een aantal dingen aan te passen om de woning aantrekkelijker te maken voor de verhuur. Zo heeft hij besloten om nieuwe stoelen te gaan kopen, aanpassingen aan de keuken en de badkamer te gaan verrichten en een nieuw terras te gaan aanleggen. Begin oktober heeft hij het terras opgemeten en stenen uitgezocht. In november heeft hij, samen met een bevriende aannemer, in de woning verbleven om het terras aan te leggen en de badkamer aan te passen.
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunten gehandhaafd. In 2014 is sprake geweest van een mix van eigen gebruik door eiser (eind september) en gebruik om de woning gereed te maken voor verhuur (in november). Op grond van de jurisprudentie van de HR dient een dergelijke mix te worden aangemerkt als beschikbaar houden voor eigen gebruik, aldus verweerder.
6. De rechtbank overweegt dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat het belastbare feit als bedoeld in artikel 2 van de Verordening zich heeft voorgedaan.
7. Over het beschikbaar houden van een gemeubileerde woning voor de eigenaar of zijn gezin heeft de HR in het eerdergenoemde arrest van 24 juli 1995 het volgende overwogen:
“3.4. Van een gemeubileerde woning, die uitsluitend is bestemd voor verhuur en ook feitelijk door de eigenaar niet anders wordt gebruikt dan nodig is om deze voor de verhuur gereed te maken en te houden, kan niet worden gezegd dat deze door de eigenaar voor zich en zijn gezin ter beschikking wordt gehouden.
Indien echter een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, moet worden aangenomen dat die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.”
In aanvulling op dat arrest heeft de HR in het arrest van 22 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ4972, onder 3.3) overwogen dat dit mede brengt dat een heffingsambtenaar in enig jaar slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag opleggen aan een eigenaar die zijn woning voor (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden), indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig is.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de overeenkomst voortvloeit dat het eiser vanaf 17 juni 2014 gedurende de rest van 2014 vrij stond om gebruik te maken van de woning indien de woning in de door hem gewenste periode niet reeds was verhuurd en het eigen gebruik werd gemeld aan [A] . In theorie kon de woning vanaf 17 juni 2014 dus gedurende 197 dagen voor eiser of zijn gezin beschikbaar worden gehouden voor eigen gebruik. Voorts volgt uit het verhuuroverzicht dat vanaf 17 juni 2014 het eigen gebruik van de woning voor eiser of zijn gezin gedurende 99 dagen was uitgesloten in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur.
9. Gelet op eisers onweersproken verklaring ter zitting dat niet hij maar een kennis in de periode van 29 augustus 2014 tot en met 1 september 2014 in de woning heeft verbleven, overweegt de rechtbank dat niet gezegd kan worden dat eiser de woning in die periode voor zichzelf en zijn gezin ter beschikking heeft gehouden voor eigen gebruik. In die periode van 4 dagen was dan ook sprake van uitsluiting van eigen gebruik door verhuur. Het eigen gebruik was daarmee 103 dagen van de 197 dagen uitgesloten. Voor eigen gebruik resteerden dus maximaal 94 dagen.
Gelet op eisers verklaring ter zitting over zijn verblijf in de periode van 7 november 2014 tot en met 17 november 2014, acht de rechtbank aannemelijk dat dat gebruik nodig was om de woning voor verhuur gereed te maken en te houden. Ten aanzien van het verblijf in de periode van 26 september 2014 tot en met 3 oktober 2014, stelt de rechtbank vast dat eiser de woning tijdens dat verblijf in enige mate voor zichzelf en zijn gezin ter beschikking heeft gehouden voor eigen gebruik. De rechtbank acht het aannemelijk dat dat verblijf niet enkel heeft gediend om de woning voor de verhuur gereed te maken en te houden. Immers, eiser en zijn echtgenote hebben tijdens dat verblijf niet alleen een onderhoudsinventarisatie gehouden maar ook samen genoten van het strand en de natuur. In het licht van dat laatstgenoemde verblijf moet worden aangenomen dat eiser de woning voor zich of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden voor het gedeelte van 2014 dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur was uitgesloten.
10. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet enkel gebruik van de woning heeft gemaakt om deze voor verhuur gereed te maken en te houden. Daarmee is geen sprake van de situatie zoals bedoeld bij a) in rechtsoverweging 3.3 van het arrest van 22 december 2006. Nu de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd verhuurd 94 dagen bedraagt, is eveneens geen sprake van de situatie als bedoeld bij b) in rechtsoverweging 3.3. van dat arrest.
11. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het belastbare feit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening zich heeft voorgedaan nu eiser de woning voor meer dan 90 dagen van het belastingjaar 2014 voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden. Verweerder heeft de bestreden voorlopige aanslag derhalve terecht aan eiser opgelegd.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.
w.g. griffier
w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: