Home

Rechtbank Noord-Nederland, 07-04-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1689, AWB 16/1165

Rechtbank Noord-Nederland, 07-04-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1689, AWB 16/1165

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
7 april 2016
Datum publicatie
28 april 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2016:1689
Zaaknummer
AWB 16/1165

Inhoudsindicatie

Geen spoedeisend belang aanwezig voor wat betreft verzoek schorsing aanslagen. Wel spoedeisend belang voor wat betreft verzoek om alle op de zaken betrekking hebbende stukken te verstrekken. Dit verzoek wordt onder voorwaarde toegewezen.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 16/1165

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2016 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 25 februari 2016 aan verzoeker de volgende aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en beschikkingen opgelegd:

- voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag en beschikking belastingrente tot een te betalen bedrag van in totaal € 80.137;

- voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag en beschikking belastingrente tot een te betalen bedrag van in totaal € 108.150;

- voor het jaar 2014 een voorlopige aanslag tot een te betalen bedrag van € 132.387.

Verzoeker heeft tegen deze belastingaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt.

Op 8 maart 2016 heeft verzoeker bij de rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter

a. om de rechtsgevolgen van de bestreden belastingaanslagen en beschikkingen (hierna tezamen: de aanslagen) te schorsen voor de duur van de bezwaarfase;

b. om verweerder te gelasten alle op de zaken betrekking hebbende stukken aan hem ter inzage te verstrekken.

3. Verzoeker is gehuwd met [Y] . Verzoeker is directeur en enig aandeelhouder van [X-A-Holding] B.V. Deze vennootschap was tot 24 mei 2013 aandeelhouder van [Z] B.V., [X-A Onroerend Goed] B.V. en [X-A-Dienstverlening] B.V. Deze laatstgenoemde vennootschap is op 24 april 2012 in faillissement getreden.

4. [Z] B.V. exploiteert een onderneming. De ondernemingsactiviteiten behelzen het bouwen van koelcellen, die veelal aan supermarktketens worden geleverd. Op 24 mei 2013 heeft [X-A-Holding] B.V. de aandelen in [Z] B.V. overgedragen aan [Q] De aandelen van [Q] zijn in het bezit van [P-A] , waarvan mevrouw [R] , verzoekers zus, formeel de bestuurder is.

5. Verweerder is op 20 november 2014 een boekenonderzoek gestart op het bedrijfsadres van [Z] B.V. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 december 2013 tot en met 30 september 2014. Op 4 december 2014 hebben de controle-ambtenaren met verzoeker de voortgang van het boekenonderzoek besproken. Daarbij hebben de controle-ambtenaren aan verzoeker meegedeeld dat een aantal zaken aanleiding geven het onderzoek uit te breiden. Aan verzoeker is meegedeeld dat de fiscale eenheid omzetbelasting, bestaande uit [X-A Onroerend Goed] B.V. en [X-A-Holding] B.V., ook in het boekenonderzoek zal worden betrokken. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014.

6. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het ingestelde boekenonderzoek is door de controle-ambtenaren ook een aantal derdenonderzoeken ingesteld bij leveranciers en/of afnemers van [Z] B.V.

7. De Belastingdienst/FIOD (FIOD) heeft het door de controle-ambtenaren ingestelde onderzoek overgenomen. Op gezag van de Officier van Justitie is vervolgens een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen onder meer verzoeker en [Z] . Hiervan is op 12 februari 2016 een aanvangsproces-verbaal opgemaakt door opsporingsambtenaren van de FIOD.

8. Verweerder heeft met dagtekening 25 februari 2016 aan verzoeker de aanslagen opgelegd. Deze aanslagen zijn terstond en tot de volle bedragen invorderbaar gesteld. Daarnaast heeft verweerder aan verzoekers echtgenote navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2013 en 2014 en een voorlopige aanslag IB/PVV over het jaar 2014 opgelegd en aan [Z] B.V. naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2012 tot en met 2014.

9. De FIOD heeft op 25 februari 2016 zowel op het privé-adres van verzoeker en zijn echtgenote als op het bedrijfsadres van [Z] B.V. invallen gedaan. Daarbij zijn bij exploit door een belastingdeurwaarder de aanslagen betekend alsmede brieven met de mededeling dat deze aanslagen dadelijk en ineens moeten worden betaald. Daarnaast is aan verzoeker een dwangbevel betekend. De kosten van de akte van betekening bedragen € 11.599.

10. De belastingdeurwaarder heeft ter inning van de aanslagen en de kosten van het dwangbevel (in totaal € 332.273, te vermeerderen met invorderingsrente) bij exploten van 25 februari 2016 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de [d-bank] en de [e-bank] Daarnaast heeft de belastingdeurwaarder bij exploten van 25 februari 2016 executoriaal beslag gelegd op onder meer bij verzoeker aanwezig contant geld, lijfsieraden en horloges, inventaris van de woning, een rubberboot met buitenboordmotor, een personenauto van het merk Mercedes Benz en een terreinwagen van het merk Range Rover. De exploten vermelden 31 maart 2016 en 14 april 2016 als verkoopdata van de in beslag genomen zaken.

11. Verzoeker heeft bij brieven van 3 maart 2016 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. Verzoeker heeft in zijn bezwaarschriften enkel gesteld dat sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel als bedoeld in de het zogenaamde Sopropé-arrest en het zogenaamde Kamino-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Verzoeker heeft verweerder hierbij verzocht zo spoedig mogelijk te onderbouwen waarom hij van de aangiften is afgeweken en heeft zich het recht voorbehouden om de bezwaarschriften naar aanleiding daarvan nader aan te vullen. Tevens heeft verzoeker verzocht om te worden gehoord.

12. De FIOD heeft haar onderzoek tot op heden nog niet afgerond.

13. Ter zitting hebben partijen verklaard dat de ontvanger van de Belastingdienst inmiddels bij beschikking uitstel van betaling van de aanslagen heeft verleend voor de duur van de bezwaarfase. Dit verleende uitstel houdt in dat de ontvanger geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen (het verkopen van de in beslag genomen zaken) zal treffen. De (derden)beslagen heeft de ontvanger echter in stand gehouden.

Het bij 2a vermelde verzoek (schorsing van de aanslagen)

14. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen en dat verweerder dit bezwaar in behandeling heeft genomen. Tegen de door verweerder te nemen beslissing op dit bezwaar kan bij de belastingrechter van deze rechtbank beroep worden ingesteld, zodat de voorzieningenrechter bevoegd is om te oordelen over het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake de aanslagen. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de inspecteur van de Belastingdienst terecht als verweerder is aangemerkt, ook al vraagt verzoeker met zijn verzoek om de rechtsgevolgen van de naheffingsaanslagen voorlopig te schorsen in feite om uitstel van betaling van de aanslagen met – volgens verzoeker – mede als beoogd gevolg dat hierdoor teruggaven van belasting niet met deze aanslagen kunnen worden verrekend. Hoewel dit dus in feite een invorderingskwestie betreft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij in beginsel wel de mogelijkheid heeft tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Dit kan echter alleen indien de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat de naheffingsaanslagen onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig zijn opgelegd (vergelijk de uitspraak van 12 maart 2003 van het Hof ’s-Gravenhage, nr. 02/4900, ECLI:NL:GHSGR:2003:AV4371). Deze toetsing kan, mede gezien het feit dat de zaak zich nog in de bezwaarfase bevindt, daarom slechts een marginale zijn.

15. Alvorens de voorzieningenrechter toekomt aan de marginale toetsing van de rechtmatigheid van de aanslagen, zal eerst moeten worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de door hem gevraagde voorlopige voorziening (het vereiste van de onverwijlde spoed, zie artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb). Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen, indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat hierdoor sprake is van een acute financiële noodsituatie.

16. Verzoeker stelt dat sprake is van een spoedeisend belang. Door de gelegde derdenbeslagen onder de belangrijkste afnemer van [Z] B.V. en onder de bankrelatie van [Z] B.V. wordt volgens verzoeker de continuïteit van de door [Z] B.V. gedreven onderneming bedreigd. Bij voorzetting van deze situatie zal over circa twee weken het faillissement van [Z] B.V. dienen te worden aangevraagd. Nu ten laste van het vermogen van verzoeker en zijn echtgenote eveneens derdenbeslag is gelegd onder de huisbankier, worden zij daardoor dubbel getroffen in hun vermogen. Een heel belangrijk deel van de verzoekers inkomsten is immers afkomstig van [Z] B.V. Verder is de uitbetaling van loon aan verzoeker door het derdenbeslag ten laste van [Z] B.V. zeer kwestieus geworden.

17. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld, laat staan aannemelijk heeft gemaakt, dat hij door het opleggen van de aanslagen in een financiële noodsituatie is komen, dan wel op korte termijn zal komen te verkeren. De voorzieningenrechter acht weliswaar aannemelijk dat er een reële kans bestaat dat verzoeker, gezien de situatie bij [Z] B.V. (zie de uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak 16/1164), geen (loon)inkomsten meer zal ontvangen van [Z] B.V., maar gesteld noch aannemelijk is geworden dat verzoeker hierdoor de noodzakelijke (gezins)uitgaven niet meer kan doen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat verzoekers echtgenote ter zitting heeft verklaard dat zij als verpleegkundige werkzaam is. De voorzieningenrechter gaat er, nu van het tegendeel niets is gesteld of gebleken, vanuit dat verzoeker en zijn echtgenote met de door deze werkzaamheden te genereren inkomsten boven het bestaansminimum blijven.

18. De voorzieningenrechter concludeert dat geen sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter wijst daarom het bij 2a bedoelde verzoek om een voorlopige voorziening af.

Het bij 2b vermelde verzoek (het verstrekken van stukken ter inzage)

19. Verzoeker stelt dat sprake is van een spoedeisend belang bij het verkrijgen van inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Buiten het aanvangsproces-verbaal zijn de aanslagen volgens verzoeker in het geheel niet onderbouwd. Het aanvangsproces-verbaal verschaft volgens verzoeker echter onvoldoende inzicht in (de hoogte van) de bij verzoeker in aanmerking genomen baten. De onderbouwing van de aanslagen is essentieel om op zeer korte termijn de aanslagen ambtshalve te laten verminderen dan wel een executie (kort)geding aanhangig te maken. Op zijn minst is dan nodig te kunnen toetsen hoe verweerder tot zijn bevindingen is gekomen. Dat er bevindingen aanwezig moeten zijn, volgt reeds onomstotelijk uit de tekst van het aanvangsproces-verbaal. Deze controlebevindingen dienen in ieder geval integraal aan verzoeker te worden overgelegd. Verzoeker stelt verder dat hij onomkeerbare schade lijdt doordat verweerder het afdoen van het bezwaar en het houden van een hoorzitting (annex inzage in de gegevens) kan traineren, althans uitstellen. Verweerder heeft het zelf in de hand op welk moment hij de op de zaak betrekking hebbende stukken aan verzoeker overlegt. Zonder deze stukken is verzoeker niet in staat zijn bezwaarschrift tegen de aanslagen verder te motiveren. Hierdoor wordt de mogelijkheid om effectief verweer te voeren tegen de aanslagen hem ontnomen. Verzoeker wijst er verder op dat verweerder tijd genoeg heeft gehad om tot een afronding van het boekenonderzoek te komen. Kennelijk zijn er berekeningen gemaakt om de aanslagen naar de diverse jaren en personen te verbijzonderen. Het kan volgens verzoeker niet anders, of er moeten in het controledossier specificaties van de grondslagen van de aanslagen aanwezig zijn.

20. Verweerder vermag niet in te zien welk belang van verzoeker wordt geschaad indien niet stante pede alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage worden verstrekt. Volgens verweerder bevat het aanvangsproces-verbaal voldoende informatie ter onderbouwing van de grondslag van de aanslagen. Er is volgens verweerder dan ook geen sprake van een spoedeisend belang. Mocht verzoeker wel belang hebben bij het direct overhandigen van gegevens, dan wijst verweerder erop dat het direct overhandigen van alle gegevens het onderzoek van de FIOD kan schaden. Dit belang dient te prevaleren boven verzoekers belang.

21. Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek tot het overleggen van de op de zaken betrekking hebbende stukken in voldoende mate samenhangt met de procedures in de hoofdzaken betreffende de aanslagen. De voorzieningenrechter sluit zich hierbij aan en acht zich dus bevoegd om dit verzoek in behandeling te nemen.

22. Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Awb legt het bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende tenminste een week voor belanghebbende ter inzage. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan toepassing van het tweede lid achterwege kan laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling wordt mededeling gedaan.

23. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.

24. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een fundamenteel belang bij een tijdige en volledige informatieverstrekking, zodat hij zijn bezwaren volledig en nauwgezet kan onderbouwen, waardoor verweerder vervolgens zorgvuldig hierop kan beslissen. Dit is, bij gebreke aan een voorafgaande motivering van de aanslagen, voor verzoeker niet mogelijk zonder inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Hierbij wijst de voorzieningenrechter verweerder erop dat de bezwaarfase een volledige heroverweging van de primaire besluitvorming impliceert onder toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. Dit beginsel kan pas worden gerealiseerd door het ter inzage verstrekken van alle op de zaak betrekking hebbende stukken (vergelijk de uitspraak van de voorzieningenrechter van het Hof ’s Hertogenbosch van 19 april 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AP0827 en de aldaar aangehaalde parlementaire geschiedenis met betrekking tot het inzagerecht).

25. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geldt het beginsel van hoor en wederhoor vanaf het begin van de bezwaarfase, dus direct na binnenkomst van het bezwaarschrift. Een goed en ordelijk verloop van de bezwaarfase brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter met zich dat verzoeker zo spoedig mogelijk na aanvang van de bezwaarfase zal kunnen beschikken over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Alsdan kan de bezwaarfase optimaal worden benut en wordt onnodige vertraging in de bezwaarfase voorkomen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker er belang bij heeft om ruim de gelegenheid te krijgen om de juistheid van de informatie waarop verweerder de aanslagen heeft gebaseerd te verifiëren en zo nodig te weerleggen. Als de voor verzoekers reactie resterende termijn van de bezwaarfase te kort wordt, zou verzoeker kunnen worden geschaad in zijn verdedigingsbelangen.

26. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bezwaarfase inmiddels ongeveer een maand geleden is aangevangen. Verzoeker heeft tot nu toe alleen het aanvangsproces-verbaal tot zijn beschikking gekregen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden de bij 24en 25 bedoelde belangen van verzoeker hiermee onvoldoende gediend, nu – naar verweerder niet heeft bestreden – meer op de zaak betrekking hebbende (aan het aanvangsproces-verbaal ten grondslag liggende) stukken aanwezig zijn dan alleen het aanvangsproces-verbaal. De voorzieningenrechter deelt verzoekers vrees dat het risico bestaat dat verweerder zal verzuimen deze stukken binnen afzienbare tijd aan verzoeker te verstrekken. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder ter zitting desgevraagd geen concreet antwoord heeft kunnen geven op de vraag hoe hij de voortgang van het onderzoek, en daarmee de termijn voor het doen van uitspraak, zal bewaken. Verder heeft verweerder enkel verklaard dat er voortvarend wordt gehandeld, maar dat er nog steeds derdenonderzoeken lopen. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de kans dat verweerder over enige maanden, en wellicht pas kort vóór het einde van of zelfs ná de termijn, voor het doen van uitspraak inzage verleent in de op de zaak betrekking hebbende stukken, hetgeen kan leiden tot vertraging en wellicht verlenging van de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter acht deze, geheel aan verweerder te wijten, onnodige vertraging onwenselijk.

27. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldaan is aan het vereiste van de onverwijlde spoed, nu verzoeker er alle belang bij heeft dat hij zo spoedig mogelijk de beschikking krijgt over de op de zaak betrekking hebbende stukken teneinde zijn bezwaarschriften te kunnen voorzien van een (nadere) gedegen motivering. Anders dan verweerder meent, dient dit belang niet ondergeschikt te worden geacht aan verweerders controlestrategische belangen dan wel de belangen van het door de FIOD ingestelde onderzoek. Hierbij wijst de voorzieningenrechter verweerder erop dat deze belangen kunnen worden ondervangen door het bepaalde in artikel 7:4, zesde lid, van de Awb.

28. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder op grond van artikel 7:4, tweede en zesde lid, van de Awb in beginsel alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming voor verzoeker ter inzage dient te leggen, behoudens in geval geheimhouding van deze stukken om gewichtige redenen is geboden. Die verplichting gaat in het algemeen niet zo ver dat dat verweerder is gehouden stukken in te brengen die ten grondslag liggen aan processen-verbaal van de FIOD indien die stukken niet ter beschikking van de inspecteur hebben gestaan. De verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen geldt voorts ongeacht of de belanghebbende gebaat is bij het overleggen van de desbetreffende stukken of dat de belanghebbende is geschaad in zijn belangen indien deze stukken niet worden overgelegd (vergelijk het zogenoemde overzichtsarrest van de Hoge Raad van 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874).

29. Gelet op hetgeen hiervoor bij 22 tot en met 28 is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om de bij 2b gevraagde voorlopige voorziening te treffen met inachtneming van de beperkingen zoals hierna weergegeven.

30. Voor zover verzoeker inzage wenst in stukken die alleen de FIOD ter beschikking staan, wijst de voorzieningenrechter verzoekers verzoek om inzage in die stukken af. Zoals volgt uit hetgeen de voorzieningenrechter bij 28 heeft overwogen, omvat de in artikel 7:4, tweede lid, van de Awb neergelegde verplichting niet de plicht om deze stukken in te brengen. In zoverre beperkt de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening.

30. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder evenmin gehouden om controlestrategische informatie aan verzoeker te verstrekken. Het geven van inzage van deze informatie kan verweerder achterwege laten onder toepassing van artikel 7:4, zesde lid, van de Awb. Ook in zoverre beperkt de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening.

32. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van bescherming van de privacy van derden zich verzet tegen onbeperkte bekendmaking van persoons- of bedrijfsgegevens van deze derden. Onder toepassing van artikel 7:4, zesde lid, van de Awb kan verweerder verzoeker het recht op inzage in deze gegevens onthouden. Dit leidt dus eveneens tot een beperking van de gevraagde voorlopige voorziening.

33. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank het bij 2b gevraagde verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, met dien verstande dat het recht op inzage wordt beperkt ten aanzien van:

a. gegevens die alleen de FIOD ter beschikking staan;

b. gegevens van controlestrategische aard;

c. persoons- of bedrijfsgegevens van derden.

34. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

35. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gelet op de samenhang met de zaken met de zaaknummer 16/1164 en 16/1166 vast op één derde deel van € 992 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening inzake schorsing van de aanslagen af;

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening inzake het verstrekken van stukken ter inzage toe;

- gelast verweerder bij wijze van voorlopige voorziening om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alle op de zaken betrekking hebbende stukken aan verzoeker ter inzage te verstrekken, met dien verstande dat het recht op inzage wordt beperkt ten aanzien van:

a. gegevens die alleen de FIOD ter beschikking staan;

b. gegevens van controlestrategische aard;

c. persoons- of bedrijfsgegevens van derden;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan verzoeker te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 331.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2016.

w.g. griffier

w.g. voorzieningenrechter

Rechtsmiddel