Rechtbank Noord-Nederland, 29-11-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5257, AWB - 15 _ 1524
Rechtbank Noord-Nederland, 29-11-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5257, AWB - 15 _ 1524
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 29 november 2016
- Datum publicatie
- 19 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:5257
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 1524
Inhoudsindicatie
Beroep tegen pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) faalt.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/1524
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 29 november 2016 in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het tijdvak maart 2014 aan eiseres met dagtekening 15 januari 2015 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd tot een bedrag van € 84.403.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 maart 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2016. Namens eiseres is met kennisgeving van afwezigheid, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] , bijgestaan door [naam] en [naam] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres maakt deel uit van het [X] -concern. In maart 2013 heeft de belastingadviseur het voornemen tot herstructurering van het [X] -concern ter instemming voorgelegd aan de Belastingdienst. Daarbij heeft de belastingadviseur meegedeeld dat aan drie van eiseres’ werknemers, die tevens (indirect) eiseres’ aandeelhouders zijn, in het kader van deze herstructurering eenmalig tantièmes worden uitbetaald. Direct nadat de Belastingdienst eind oktober 2013 akkoord is gegaan met de voorgenomen herstructurering, is hieraan uitvoering gegeven door onder meer in november 2013 een bedrag van € 600.069 aan tantièmes uit te betalen aan twee van de drie werknemers/aandeelhouders van eiseres.
Naar aanleiding van de door eiseres voor het tijdvak maart 2014 ingediende papieren aangifte loonheffingen, heeft verweerder aan haar voor dit tijdvak een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd tot een bedrag van € 84.403. Dit gehele bedrag heeft betrekking op de pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing).
Eiseres’ heeft over het jaar 2013 in totaal een bedrag van € 827.523 aan loon uit dienstbetrekking aangegeven.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres op grond van artikel 32bd, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2014; hierna: de Wet LB) gehouden was de crisisheffing af te dragen.
3. Eiseres heeft in haar brief van 29 april 2016 het geschil beperkt tot het antwoord op de vraag of de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres’ enige overgebleven beroepsgrond houdt een bevestigend antwoord op deze vraag in.
4. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 29 januari 2016, nr. 15/00340 en nr. 15/03090, ECLI:NL:HR:2016:121 en ECLI:NL:HR:2016:124, kortgezegd geoordeeld dat de crisisheffing op regelgevingsniveau niet in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom (artikel 1 van het EP EVRM). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen (nieuwe) feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding zouden kunnen geven om af te wijken van het oordeel van de Hoge Raad. De rechtbank verwerpt dan ook de door eiseres ter zake aangevoerde beroepsgrond.
5. Het voorgaande laat de mogelijkheid open dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Voor zover eiseres beroepsgrond tevens nog inhoudt dat daarvan in eiseres’ geval sprake is, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen specifiek voor haar situatie geldende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen meebrengen dat de crisisheffing in haar geval tot een individuele buitensporige last leidt en op die grond buiten toepassing moet blijven. De omstandigheden dat al vóór het jaar 2013 was overeengekomen dat de bij 1.1 bedoelde tantièmes aan eiseres’ werknemers zouden worden uitbetaald en deze tantièmes zijn gebruikt om de eigendomsverhoudingen en beloningsstructuur te herstructureren, zijn daarvoor niet voldoende. Ditzelfde geldt voor het feit dat de crisisheffing 10,2% bedraagt van de totale loonsom van eiseres in 2013. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking de door verweerder overgelegde gegevens uit de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2011 tot en met 2013 van de fiscale eenheid waarvan eiseres in die jaren deel uitmaakt en omzetgegevens over de jaren 2011 tot en met 2014 van eiseres zelf. Verweerder heeft, onder verwijzing naar die gegevens, onweersproken gesteld dat eiseres tot een in financiële zin gezond concern behoort dat de crisisheffing zonder gevolgen voor bijvoorbeeld de bedrijfsvoering en continuïteit van de onderneming kan dragen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, mr. T. Tanghe en mr. M. van den Bosch, leden, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.
w.g. griffier
w.g. voorzitter