Home

Rechtbank Noord-Nederland, 29-08-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:3317, AWB LEE - 16 _ 4319

Rechtbank Noord-Nederland, 29-08-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:3317, AWB LEE - 16 _ 4319

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
29 augustus 2017
Datum publicatie
3 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2017:3317
Formele relaties
Zaaknummer
AWB LEE - 16 _ 4319

Inhoudsindicatie

Eiser vraagt ten behoeve van zijn onderneming een Bbz-lening aan. Na positief advies van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf wordt de lening verstrekt. De lening wordt verstrekt aan eiser, zijn echtgenote en de onderneming. Nadat de BV failleert neemt eiser een voorziening ten laste van zijn ROW voor de helft van de nog openstaande schuld.

In geschil is het antwoord op de vraag of het als medeschuldenaar aangaan van de Bbz-lening en het doorlenen aan de onderneming van het aan eiser toekomende deel van de Bbz-lening op zakelijke gronden, of vanuit aandeelhoudersmotief, is geschied.

De rechtbank oordeelt dat het handelen van eiser moet worden opgevat als een handelen van een aandeelhouder als zodanig. Met hetgeen hij aanvoert maakt verweerder aannemelijk dat er op het moment van het verstrekken van de Bbz-lening geen enkele marktpartij te vinden was die bereid was een overeenkomstige lening aan de bv te verstrekken tegen een – niet in feite winstdelende – rente. De Bbz-lening zelf kan niet gelden als een geldverstrekking door een marktpartij. Een Bbz-lening is – evenals andere vormen van bijstandsverlening – een laatste redmiddel (ultimum remedium) dat juist ingezet wordt als marktpartijen definitief afhaken.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 16/4319

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 29 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 10 februari 2016 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.690. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 795 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 29 september 20106 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1 Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1954. Eiser is getrouwd met [echtgenote] , geboren op [geboortedatum 2] 1959.

1.2 Eiser was in 2013 directeur-grootaandeelhouder (DGA) van [X BV] . [X BV] bezat in 2013 50% van de aandelen in [Y BV] (de bv). De andere 50% van de aandelen werd gehouden door [BV Z] .

1.3 Op 7 augustus 2012 is door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, bij monde van het bureau zelfstandigen fryslân (bzf), op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) besloten om aan eiser en zijn echtgenote gezamenlijk een lening te verstrekken van € 100.000 (Bbz-lening). Dit besluit is genomen naar aanleiding van het door het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) uitgebrachte advies aan bzf, zoals opgenomen in het rapport gedateerd op 25 juli 2012 (IMK-rapport). De leenovereenkomst is op 13 augustus 2012 getekend door eiser en zijn echtgenote, beide tevens handelend als vennoten van de bv. Overeenkomstig de verplichting daartoe zoals opgenomen in de leenovereenkomst is de € 100.000 doorgeleend aan de bv.

1.4 In het besluit van 7 augustus 2012 tot het verstrekken van de Bbz-lening, waar de leenovereenkomst geïntegreerd deel van uitmaakt, is onder andere het volgende opgenomen:

“Voorwaarden bij het besluit

Bepalingen

U dient als directeur/eigenaar van de door u beheerde bv deze bv mede te verbinden voor de nakoming van alle uit deze bijstandverlening voortvloeiende verplichtingen (art. 30 Bbz-2004).

U dient het bedrijfskapitaal Bbz in te brengen in de bv die u exploiteert, onder dezelfde voorwaarden en condities, als die waaronder de Bbz-lening is toegekend. Inbreng via de rekeningcourant van u en uw bv is niet toegestaan.

(…)

Voor de overige aan deze lening verbonden voorwaarden verwijs ik u naar de door u ondertekende overeenkomst van geldlening, die een geïntegreerd deel uitmaakt van deze beschikking.

(…)

De ondergetekende:

Geboren op [geboortedatum 1] en wonende

[adres] , [postcode] [woonplaats]

Tevens handelende als vennoot van [Y BV]

hierna te noemen schuldenaar

en

(…)

geboren op [geboortedatum 2] en wonende

[adres] , [postcode] [woonplaats]

Tevens handelende als vennoot van [Y BV]

hierna te noemen schuldenaar

en

Senior Casemanager van de Dienst Welzijn, Sector Sociale Zaken, ten dezen handelende als vertegenwoordiger van het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân,

hierna te noemen schuldeiser

verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

(…)

Bepalingen

U dient als directeur/eigenaar van de door u beheerde bv deze bv mede te verbinden voor de nakoming van alle uit deze bijstandverlening voortvloeiende verplichtingen.

U dient het bedrijfskapitaal Bbz in te brengen in de bv die u exploiteren, onder dezelfde voorwaarden en condities, als die waaronder de Bbz-lening is toegekend. Inbreng via de rekening-courant van u met uw bv is niet toegestaan.”

1.5 In het IMK-rapport, welk de titel draagt: “Levensvatbaarheidsonderzoek inzake [eiser] en mevrouw [echtgenote]”, is onder andere opgenomen:

Samenvatting en conclusie

Algemeen

[eiser en echtgenote] exploiteren sinds 1997 een organisatieadviesbureau. Zij doen een beroep op het Bbz 2004 voor een krediet van € 125.000 ter financiering van noodzakelijke investeringen, achterstallige belastingschulden, crediteuren en het verwacht verlies gedurende de maand juli van 2012 in verband met de vakantieperiode van het onderwijs.

(…)

Conclusie

Wij beoordelen het bedrijf van [eiser en echtgenote] als levensvatbaar.

(…)

Advies aan het Bureau Zelfstandigen Fryslân

Wij adviseren aan [eiser en echtgenote] een Bbz-bedrijfskrediet van € 100.000 te verstrekken met een looptijd van 5 jaar tegen 8% rente.

(…)

1 SITUATIE ONDERNEMER EN AANLEIDING AANVRAAG

Opdracht

[eiser en echtgenote] hebben bij het Bureau Zelfstandigen Fryslân een Bbz aanvraag ingediend. Het Bureau Zelfstandigen Fryslân heeft IMK gevraagd een onderzoek in te stellen. Wij hebben de exploitatievooruitzichten, de financieringsmogelijkheden en de levensvatbaarheid van het bedrijf van [eiser en echtgenote] onderzocht.

(…)

Oorzaak en aanleiding aanvraag

De onderneming heeft ernstige liquiditeitsproblemen die vooral zijn veroorzaakt door de bezuinigingen binnen het onderwijs hebben gezorgd voor een sterke daling van de omzet uit de aanvullende diensten, dit in combinatie met een te hoge kostenstructuur (personeel) hebben geleid tot 2 verliesjaren.

[eiser en echtgenote] schatten hun financieringsbehoefte op € 125.000. Omdat [eiser en echtgenote] er niet in zijn geslaagd om hun kredietfaciliteiten bij de bank uit te breiden, doen zij een beroep op de Bbz-regeling.

(…)

3 COMMERCIËLE ANALYSE

(…)

3.3

Marktmogelijkheden en omzetprognose

(…)

Omzetprognose

(…)

De prognose van [eiser en echtgenote] is gebaseerd op een fors herstel van de

omzet in 2013 en verder. Ondanks dat er positieve signalen zijn, gaan wij hierin niet mee en gaan wij uit van een continuerende situatie van 2012. Doordat er afscheid is genomen van 2 ervaren consultants zal er minder ruimte zijn om tot groei te komen en dient er volop ingezet te worden op het behoud van klanten. De klanten lijken de situatie te hebben geaccepteerd, maar zullen goed bediend moeten blijven worden. De groei in aantal klanten is niet van primair belang, het verkopen van extra trainingen, cursussen en workshops zal moeten leiden tot een verdere groei.

4 FINANCIËLE ANALYSE

4.1

Financiële positie

(…)

Toelichting passiva

(…)

Het rekening-courantkrediet bij ING kent een kredietlimiet van € 50.000 (huidig saldo € 50.000 negatief; er is geen inperkingsverplichting. De rente bedraagt circa 10% en is variabel. De bedrijfsinventaris is verpand aan de bank.

(…)

Vermogenspositie

Het eigen vermogen (zakelijk en privé) bedraagt € 118.700 negatief.

Het eigen vermogen is sterk negatief. In principe kan er alleen bijstand worden overwogen wanneer de schuldeisers bereid zijn mee te werken aan een schuldsanering, zodat de eigen vermogenspositie sterk verbetert, Bij voorkeur ontstaat daarna een positief eigen vermogen. In de situatie van [eiser en echtgenote] is een sanering niet haalbaar. Dit zou betekenen dat naast de fiscus ook de zzp’ers gesaneerd worden, deze zzp’ers zijn en blijven in de toekomst van groot belang om het opleidingspakket te kunnen blijven aanbieden.

In onze situatie blijft er sprake van een negatief eigen vermogen, maar zijn de begrote besparingen voldoende zodat het negatieve eigen vermogen naar verwachting de komende jaren een duidelijk opwaartse trend zal laten zien.

(…)

Financieringsbehoefte

De totale financieringsbehoefte wordt begroot op € 125.000. Naast de geplande investeringen van € 20.000 wordt een bedrag van € 27.200 gevraagd om de openstaande rekeningen aan de zzp’ers te kunnen betalen. Het schoolseizoen is momenteel ten einde, de huidige maand en de maand augustus vindt er nauwelijks inhuur plaats door de vakantieperiode, voor de start van het nieuwe schooljaar dient de positie volledig ingelopen te zijn om ook volgend jaar met elkaar zaken te doen. De omzetbelasting heeft betrekking op het 2e kwartaal die eind juli voldaan moet zijn. De overige belastingen zijn achterstallig en dienen spoedig ingelopen te zijn. Het verwacht verlies in de zomermaanden wordt begroot op € 30.000. Uit de aangeleverde liquiditeitsprognose blijkt dat het verlies in de maand juli beperkt blijft tot circa € 10.000 en augustus minimaal break-even draait.

(…)

4.4

Aflossingscapaciteit en aflossingsverplichtingen

Uit onze liquiditeitsberekening in bijlage 4 blijkt dat [eiser en echtgenote] aan de aflossingsverplichtingen kunnen voldoen, In de berekeningen is rekening gehouden met de investering in computers en de inloop van de lening van [eiser] aan het eind van 2012.”

1.6

De bv is in december 2012 gestart met het aflossen van de lening. In 2012 en 2013 zijn in het totaal 5 termijnen van € 1.666,67 voldaan. Ultimo 2013 bedroeg het saldo van de lening € 91.666,65.

1.7

De bv is op 4 maart 2014 failliet verklaard. Op 10 november 2015 is het faillissement opgeheven wegens de toestand van de boedel. Eiser heeft samen met zijn echtgenote de onderneming voortgezet in de vorm van een vennootschap onder firma.

1.8

Eiser heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 10.643 negatief. In zijn aangifte heeft eiser een voorziening ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden genomen van € 45.833. Deze voorziening heeft betrekking op de vordering van eiser op de bv welke voortgekomen is uit de onder 1.3 en 1.4 genoemde financieringsconstructie.

1.9

Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 de genomen voorziening gecorrigeerd door deze geheel niet in aanmerking te nemen. Voorafgaand aan het opleggen van de aanslag heeft verweerder het voornemen om de geclaimde voorzieningen te corrigeren kenbaar gemaakt bij brief van 25 augustus 2015. Eiser en zijn echtgenote hebben daarop gereageerd bij brief van 8 september 2015.

Geschil en beoordeling

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de in 1.8 genoemde voorziening heeft geweigerd.

3. Verweerder stelt dat de lening onder onzakelijke voorwaarden tot stand is gekomen, en dat daarom geen voorziening ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) kan worden genomen. Eiser stelt dat de lening niet moet worden beschouwd als een onzakelijke lening, en derhalve wel een voorziening kan worden genomen ten laste van het ROW.

4. Bij de beoordeling van het geschil stelt de rechtbank voorop dat tussen partijen niet in geschil dat ​aan ​de vordering in het onderhavige jaar ​geen waarde meer toekomt en dat, ​​indien de rechtbank oordeelt dat de lening op zakelijke gronden is verstrekt, eiser in het jaar 2013 een voorziening ten laste van zijn ROW kan nemen tot een bedrag van € 45.833. Verder verstaat de rechtbank dat nu het aangegeven verzamelinkomen negatief luidt (1.8) en verweerder het verzamelinkomen op een positief bedrag heeft vastgesteld, het beroep van eiser tevens is gericht tegen de verliesvaststellingsbeschikking van nihil.

Relevante wettelijke bepalingen

5. Het Bbz 2004, voor zover hier van belang, luidt (tekst 2012):

Artikel 1. Definitiebepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

c. levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan;

Artikel 2. Kring van rechthebbenden

1 Algemene bijstand kan worden verleend aan:

a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is;

Artikel 15. Rentedragende geldlening

Bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt verleend met inachtneming van het volgende:

a. de rente van de geldlening bedraagt 5 procent [Red: per 1 juli 2009: 8 procent] per jaar gedurende de gehele looptijd van de geldlening;

b. de looptijd van de geldlening is ten hoogste tien jaar.

Artikel 20. Bedrijfskapitaal gevestigde zelfstandige

1 Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, kan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht worden verleend tot een bedrag van ten hoogste € 162 344,00 [Red: per 1 januari 2012: € 185.402,00]. Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep.

2 Indien aan een zelfstandige, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, bijstand wordt verleend zowel ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal als ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt de bijstand verleend met toepassing van het eerste lid.

Artikel 30. Zelfstandigen in samenwerkingsverband

1 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt slechts verleend indien hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uit de bijstandsverlening voortvloeiende verplichtingen wordt aanvaard door:

a. alle vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep wordt uitgeoefend;

b. de besloten vennootschap en de coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid.

6. Het Burgerlijk Wetboek Boek 6, voor zover hier van belang, luidt (tekst 2012):

Artikel 10

1 Hoofdelijke schuldenaren zijn, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht overeenkomstig de volgende leden in de schuld en in de kosten bij te dragen.

2 De verplichting tot bijdragen in de schuld die ten laste van een der hoofdelijke schuldenaren wordt gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, komt op iedere medeschuldenaar te rusten voor het bedrag van dit meerdere, telkens tot ten hoogste het gedeelte van de schuld dat de medeschuldenaar aangaat.

3 In door een hoofdelijke schuldenaar in redelijkheid gemaakte kosten moet iedere medeschuldenaar bijdragen naar evenredigheid van het gedeelte van de schuld dat hem aangaat, tenzij de kosten slechts de schuldenaar persoonlijk betreffen.

7. Ten aanzien van de civielrechtelijke duiding van de financiering overweegt de rechtbank als volgt. Uit de onder 1.4 opgenomen bepalingen uit de beschikking inzake de Bbz-lening en de overeenkomst van geldlening in samenhang met artikel 30, van het Bbz 2004 (zie 5.) vloeit een onvoorwaardelijke (hoofdelijke) verplichting jegens de schuldeiser voort tot aflossing en rentebetaling voor het geheel voor eiser, zijn echtgenote en de bv. Er is daarom geen sprake van een zekerheidsstelling door de bv maar van medeschuldenaarschap.

7.1.

De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 6:10, tweede lid, van het BW (zie 6.) door betaling van het deel van de schuld dat ten laste komt van de bv eiser een regresvordering krijgt op de bv. Deze regresvordering is een schuldvordering, zodat op grond van het bepaalde in artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001, sprake is van een werkzaamheid. Aangezien de bedoelde verplichting (aansprakelijkstelling) is ontstaan door het aangaan van de overeenkomst van geldlening op 13 augustus 2012, behoort zij voor zover toerekenbaar aan de nadien ontstane regresvordering reeds vanaf dat moment - 13 augustus 2012 - tot het werkzaamheidsvermogen (vgl. HR 9 maart 2012, nr. 10/0364, ECLI:NL:HR:2012:BR6345 en HR 14 september 2012, nr. 11/02105, ECLI:NL:HR:2012:BX7157).

7.2.

Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de voorziening (zie 1.8) enerzijds ziet op de vordering van eiser op de bv wegens het (door)lenen van zijn aandeel (1/3 deel) in de Bbz-lening aan de bv (hierna: aandeel lening) en anderzijds uit zijn aandeel in de ontstane regresvordering (hierna: de regresvordering). De regresvordering komt voor 50% toe aan de echtgenote van eiser en bedraagt daarom maximaal 1/6 deel van de Bbz-lening (50% van 1/3 deel van de Bbz-lening).

Aandeel lening

8. Indien een belastingplichtige aan een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft een lening verstrekt, worden de daaruit voortvloeiende baten en lasten op grond van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 aangemerkt als (tot de inkomsten uit werk en woning behorend) belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Dat betekent dat verliezen op een dergelijke lening in beginsel van het inkomen uit werk en woning aftrekbaar zijn. Op die aftrekbaarheid van verliezen op een lening wordt een uitzondering gemaakt indien een belastingplichtige aan de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang houdt een lening verstrekt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daardoor een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Indien geen – in feite niet winstdelende – rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken aan de vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden, moet worden verondersteld dat bij die verstrekking door de belastingplichtige een debiteurenrisico wordt gelopen dat deze derde niet zou hebben genomen. Alsdan moet - behoudens bijzondere omstandigheden - ervan worden uitgegaan dat de belastingplichtige/aandeelhouder dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de vennootschap in de hoedanigheid van aandeelhouder te dienen. Een eventueel verlies op de lening vloeit dan voort uit het aandeelhouderschap en kan in zoverre niet in mindering op het inkomen uit werk en woning worden gebracht (vgl. Hoge Raad​ ​9 mei 2008​, nr. ​43849, ECLI:NL:HR:2008:BD1108;​ Hoge Raad 25 november 2011,​ nr. 08/05323, ECLI:NL:HR:2011: BN3442​; Hoge Raad 25 november 2011, nr. ​10/04588, ECLI:NL:HR:2011:BP8952​​).

8.1

Of sprake is van een onzakelijke lening dient te worden beoordeeld naar het moment van het aangaan van de lening, in het onderhavige geval derhalve 13 augustus 2012. De bewijslast dat sprake is van een onzakelijke lening rust op verweerder.

Regresvordering

9. Indien een aanmerkelijkbelanghouder zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor een geldverstrekking aan de bv waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, en dat hoofdelijk aansprakelijk stellen slechts kan worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig, zal het eventueel uit die hoofdelijke aansprakelijkheid voortvloeiende verlies niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kunnen worden gebracht. Voor de beantwoording van de vraag of de hiervoor bedoelde aanvaarding van de hoofdelijke aansprakelijkheid moet worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig, is beslissend of een (niet van de winst van de bv afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. (vgl. HR 17 oktober 2014, nr. 14/00955, ECLI:NL:HR:2014:2984, HR 12 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH8973 en HR 25 november 2011, nr. 08/05323, ECLI:NL:2011:BN3442).

9.1

Of sprake is van een handelen van een aandeelhouder als zodanig dient te worden beoordeeld naar het moment van het aangaan van de lening, in het onderhavige geval derhalve 13 augustus 2012 (zie 7.1). De bewijslast dat van een dergelijk handelen sprake is rust op verweerder.

10. Partijen zijn ervan uitgegaan dat eiser tezamen met zijn echtgenote de lening is aangegaan en deze hebben doorgeleend aan de bv. Partijen menen dan ook dat er enkel uit deze hoofde een vordering op de bv bestaat. De omvang van deze vordering is gelijk aan de som van de door de rechtbank onderscheiden aandeel lening en regresvordering. De rechtbank betrekt daarom de vraag of al dan niet sprake is van onzakelijke handelen op het aandeel van eiser in de lening als ook op de voor hem te ontstane regresvordering (zie 7.2).

11. Verweerder stelt dat bij het aangaan van de overeenkomst van geldlening tussen eiser en de bv op 13 augustus 2012 ​tot een bedrag van € 100.000 de hierna volgende omstandigheden duiden op een lening aangegaan onder onzakelijke voorwaarden. Hij verwijst daarbij naar het standaardarrest gepubliceerd in BNB 2013/37 (rechtbank: bedoelt is BNB 2012/37, HR 25 november 2011, nr. 08/05323, ECLI:NL:HR:2012:BN3442) en de uitgebreide jurisprudentie die daarna is verschenen.

-

De lening ziet op het doorlenen van een lening verstrekt door bzf aan eiser verstrekt op grond van het Bbz 2004;

-

Bzf kan niet als een willekeurige derde geldverstrekker beschouwd worden omdat zij leningen verstrekt vanuit een andere doelstelling, namelijk bijstandsverlening;

-

De bank – wel een willekeurige derde geldverstrekker – wilde geen extra krediet verschaffen omdat ze het risico te groot vond vanwege het gebrek aan zekerheden;

-

Ten aanzien van de geldverstrekking door eiser en zijn echtgenote aan de bv is geen schriftelijke overeenkomst opgemaakt;

-

Er zijn tussen eiser en zijn echtgenote en de bv geen afspraken gemaakt met betrekking tot aflossingen;

-

Er zijn door de bv geen zekerheden gesteld aan eiser en zijn echtgenote;

-

De overeenkomst tot geldlening met bzf bevat wel zekerheden, namelijk de hoofdelijke aansprakelijkheid van eiser en zijn echtgenote voor de schuld;

-

Ten tijde van de geldverstrekking was het vermogen van de bv zwaar negatief en draaide de bv al enige jaren met verlies. Het eigen vermogen op 31 december in de jaren 2010, 2011 en 2012 was respectievelijk € 20.413 negatief, € 127.438 negatief en € 213.475 negatief. Het resultaat in de jaren 2010, 2011 en 2012 was respectievelijk € 48.954 negatief, € 115.296 negatief en € 86.037 negatief.

12. Naar het oordeel van de rechtbank​ is verweerder geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Verweerder maakt met hetgeen hij naar voren brengt aannemelijk dat er op 13 augustus 2012 geen enkele marktpartij te vinden was die bereid was een overeenkomstige lening aan de bv te verstrekken tegen een – niet in feite winstdelende – rente. Hierin ligt ook besloten dat het handelen van eiser moet worden opgevat als een handelen van een aandeelhouder als zodanig. Als er geen marktpartij te vinden is die bereid zou zijn om een overeenkomstige lening aan de bv te verstrekken is er ook geen marktpartij te vinden die bereid zou zijn geweest om tegen vergoeding eenzelfde aansprakelijkheid – onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden – te aanvaarden. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat eiser ter zitting heeft verklaard dat voorwaarde voor een Bbz-lening is dat de (eigen) bank geen krediet meer wil verstrekken (zie ook bij 1.5 onder "oorzaak en aanleiding aanvraag) en dat de huisbankier dit ook heeft verklaard en dat hij ervan heeft afgezien om andere geldverstrekkers (marktpartijen) te benaderen. De hiervoor ter zitting opgegeven reden: omdat de Bbz-lening uiteindelijk de simpelste, snelste en meest eenvoudige weg zou zijn, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verder betrekt de rechtbank in haar oordeel dat een zogenaamde Bbz-lening – evenals andere vormen van bijstandsverlening – een laatste redmiddel is (ultimum remedium) als geldverstrekkers (marktpartijen) definitief afhaken. Er zijn geen marktpartijen meer die aan de bv, eiser en/of zijn echtgenote, dan wel aan hen gezamenlijk leningen willen verstrekken tegen welk rentepercentage (zie 8.) dan ook, dan wel aansprakelijkheid willen aanvaarden tegen welke vergoeding (zie 9.) dan ook. De rechtbank wijst eiser erop dat 8% rente (geldig vanaf per 1 juli 2009) op de Bbz-lening is gebaseerd op artikel 15, onderdeel a, van het Bbz, en daarom ook niet als een marktrente kan worden gezien.

13. Eiser heeft nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft gesteld dat uit het besluit van de Staatssecretaris van 1 december 2008 (nr. CPP2008/520M), meer specifiek paragraaf 15.2.2, vertrouwen ontleend kan worden dat (regres)vorderingen op de eigen vennootschap ten laste van het inkomen uit werk en woning kunnen worden voorzien, casu quo afgewaardeerd. De rechtbank overweegt dat de paragraaf waar eiser naar verwijst niet ziet op de onderhavige situatie . In de betreffende passage wordt immers expliciet borgstelling in de kapitaalsfeer uitgesloten. De beroepsgrond faalt.

14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.

w.g. griffier w.g. rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.