Home

Rechtbank Noord-Nederland, 19-12-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4915, AWB - 16 _ 3504

Rechtbank Noord-Nederland, 19-12-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4915, AWB - 16 _ 3504

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
19 december 2017
Datum publicatie
21 december 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2017:4915
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3504

Inhoudsindicatie

MRB, paragraaf 33 BBBB. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verzuimboete niet aan eiser worden opgelegd. Eiser is niet doormiddel van een rekening of anderszins in kennis gesteld van de uiterste datum waarop de motorrijtuigenbelasting moet zijn voldaan. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 16/3504

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 19 december 2017 in de zaak tussen

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 16 maart 2016 aan eiser over het tijdvak 30 december 2015 tot en met 29 maart 2016 een naheffingsaanslag in de Motorrijtuigenbelasting opgelegd voor een bedrag van € 31 alsmede bij beschikking een boete van € 158.

Bij uitspraak op bezwaar van 1 augustus 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] . Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft bij brief van 1 augustus 2017 het onderzoek heropend en besloten om de zaak ter verdere behandeling te verwijzen naar de meervoudige kamer.

Bij aangetekende brief van 14 november 2017 heeft de rechtbank aangekondigd dat zij een nadere zitting achterwege wilde laten. Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij op een nadere zitting wil worden gehoord, de rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Uit de kentekenregistratie blijkt dat eiser vanaf 5 januari 2006 houder is van het motorrijtuig van het merk Honda, kenteken [##-**-##] (hierna: het motorrijtuig). De datum van het kentekenbewijs deel I is 30 juni 1993.

1.2.

Verweerder heeft op 16 maart 2016, wegens uitblijven van betaling, een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd over het tijdvak 30 december 2015 tot en met 29 maart 2016 ten bedrage van € 31. Tegelijkertijd heeft verweerder een verzuimboete opgelegd van € 158, zijnde 3% van het wettelijk maximum van artikel 67c van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR).

1.3.

Verweerder heeft in zijn verweerschrift de opgelegde verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 52.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of de verzuimboete terecht is opgelegd. Eiser heeft ter zitting de rest van zijn stellingen laten varen.

3.1.

Eiser heeft aangevoerd dat de boetebeschikking vernietigd moet worden aangezien hij geen rekening motorrijtuigenbelasting heeft ontvangen voor het tijdvak 30 december 2015 tot en met 29 maart 2016. Eiser heeft er hierbij op gewezen dat de kwaliteit van postbezorging op woonschepen zoals de zijne zeer te wensen overlaat en dat veel blauwe enveloppen tussen het spreekwoordelijke ‘wal en schip’ belanden. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder geen bewijs van verzending van de rekening motorrijtuigenbelasting heeft overgelegd. Eiser stelt dat hij gelet op het voorgaande niet in de gelegenheid is gesteld om de motorrijtuigenbelasting tijdig te betalen en een boete te voorkomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland van 16 februari 2017, ECLI:RBNHO:2017:1166.

3.2.

Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat de motorrijtuigenbelasting volgens artikel 15, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet Mrb) betaald dient te zijn bij aanvang van het tijdvak en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor een tijdige betaling. Verweerder heeft aangevoerd dat het verzenden van een rekening motorrijtuigenbelasting niet is gebaseerd op een wettelijke verplichting en derhalve moet worden beschouwd als een service. Ook als geen rekening wordt ontvangen, dient de belasting tijdig te worden voldaan. Nu sprake is van een tweede of volgend verzuim is de boete volgens verweerder terecht opgelegd.

4.1.

Paragraaf 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het BBBB), onderdeel 1, tweede alinea luidt:

“Om aan de houder kenbaar te maken dat, hoeveel en voor welk tijdvak belasting voor het motorrijtuig verschuldigd is, zendt de inspecteur aan de houder een rekening met daarop het verschuldigde belastingbedrag. Op de rekening vermeldt de inspecteur een uiterste betaaldatum, waarop het bedrag moet zijn betaald. Deze datum kan liggen na de datum van aanvang van het tijdvak. Indien het verschuldigde bedrag geheel of gedeeltelijk niet op de betaaldatum is voldaan, is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR.”.

4.2.

Ingevolge paragraaf 33, onderdeel 1, tweede alinea van het BBBB is dus slechts sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR, indien de voor het tijdvak verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet vóór de op de rekening vermelde uiterste betaaldatum is voldaan. De formulering is immers dwingend ('zendt', 'vermeldt'). Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat eiser door middel van een rekening of anderszins in kennis gesteld moet worden van de uiterste datum waarop de motorrijtuigenbelasting moet zijn voldaan, voordat hem (na het verstrijken van die datum) een verzuimboete kan worden opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting.

5.1.

De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat een poststuk zoals de onderhavige rekening motorrijtuigenbelasting op het adres van eiser is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de rekening eiser heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van eiser worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de rekening op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat eiser aannemelijk maakt dat de rekening niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat op grond van hetgeen eiser aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Slaagt eiser erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van de rekening slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien verweerder daarvan nader bewijs levert. Indien niet aannemelijk wordt dat de rekening op het adres van eiser is ontvangen of aangeboden, en evenmin dat de rekening hem anderszins heeft bereikt, dan ligt het op de weg van verweerder, in voorkomend geval, aannemelijk te maken dat zulks het gevolg is van aan eiser toe te rekenen omstandigheden (zie Hoge Raad 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).

5.2.

Bij de stukken bevindt zich enkel een systeemuitdraai van een op naam van eiser gestelde rekening motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak 30 december 2015 tot en met 29 maart 2016, met dagtekening 29 december 2015 en met uiterste betaaldatum 30 januari 2016. Aangezien verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser geen bewijs van daadwerkelijke verzending van deze rekening heeft overgelegd, is een vermoeden van ontvangst niet aan de orde. Nu nader bewijs ontbreekt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat de rekening motorrijtuigenbelasting op het adres van eiser is ontvangen of aangeboden.

5.3.

Omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rekening motorrijtuigenbelasting met de daarin vermelde uiterste betaaldatum voor het tijdvak 30 december 2015 tot en met 29 maart 2016 op het adres van eiser is ontvangen of aangeboden (zie 4.2.) en gesteld noch gebleken is dat eiser anderszins tijdig van de uiterste betaaldatum op de hoogte was, kan de aan hem opgelegde verzuimboete niet in stand blijven.

6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op reiskosten ten bedrage van € 20,10 en verletkosten ten bedrage van € 150.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep tegen de boetebeschikking gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de boetebeschikking;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 170,10.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. T. Tanghe en mr. drs. A. Heidekamp, rechters, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.

w.g. griffier

w.g. voorzitter

Rechtsmiddel