Rechtbank Noord-Nederland, 05-12-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:5252, AWB - 17 _ 353
Rechtbank Noord-Nederland, 05-12-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:5252, AWB - 17 _ 353
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 5 december 2017
- Datum publicatie
- 13 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2017:5252
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 353
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag Q2 niet-ontvankelijk. De naheffingsaanslag is in zijn geheel al vernietigd en een verdere vermindering dan tot op het bedrag van de naheffingsaanslag is niet mogelijk.
De rechtbank verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag Q3 ongegrond. De dakrenovatie is niet als een investeringsgoed aan te merken. De uitgevoerde werkzaamheden hebben niet geresulteerd in het aanbrengen van één constructief deel dat tevoren niet bestond aan een ander, reeds bestaand investeringsgoed (de woning). Nu geen nieuw investeringsgoed is ontstaan gaat zij op in de bij aanschaf geldende etikettering - privévermogen - en ontstaat er dus niet alsnog (een nieuw) recht op vooraftrek.
Daarom moet worden nagegaan of de dakrenovatie is te beschouwen als kosten van onderhoud door eiser die zijn gemaakt in zijn hoedanigheid van belastingplichtige - ondernemer die zonnepanelen exploiteert. Om dit vast te kunnen stellen, moet worden bepaald of de kosten in rechtstreeks en onmiddellijk verband staan met de genoemde activiteiten van eiser. Op eiser rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat er sprake is van een dergelijke samenhang. Eiser is hierin niet geslaagd.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 17/353 en LEE 17/354
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 5 december 2017 in de zaak tussen
en
(gemachtigde: [verweerder]).
Procesverloop
Omzetbelasting 2e kwartaal 2014
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 aan eiser met dagtekening 25 mei 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 775.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag vernietigd.
Omzetbelasting 3e kwartaal 2014
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 juli 2014 tot en met 30 september 2014 aan eiser met dagtekening 25 april 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 1.359.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 17/353 (naheffingsaanslag 2e kwartaal 2014) en 17/354 (naheffingsaanslag 3e kwartaal 2014).
Eiser heeft bij zijn beroep tevens om toekenning van een dwangsom verzocht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [verweerder] en [verweerder].
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser heeft in 2012 een woning gekocht voor eigen bewoning. Eiser heeft zonnepanelen aangeschaft en laten plaatsen op het dak van zijn woonhuis. Voordat de zonnepanelen zijn geplaatst, is het dak gerenoveerd. Tot de gedingstukken behoort de door eiser geaccepteerde offerte van de levering en plaatsing van zonnepanelen afkomstig van [installateur] tot een bedrag van € 5.345,89 inclusief omzetbelasting van € 832,10. De levering en plaatsing van de zonnepanelen is gefactureerd op 23 juni 2014. Tot de gedingstukken behoort eveneens de aannemingsovereenkomst voor de dakrenovatie met een aanneemsom van € 34.911,84 inclusief omzetbelasting.
Naast de investering in de zonnepanelen (zie 1.1) is door eiser van de totale aanneemsom van € 34.912 (zie 1.1), € 24.641 toegerekend aan de werkzaamheden om het dak in technisch/constructief opzicht gereed te maken voor de installatie van zonnepanelen. Een bedrag van € 10.271 is door eiser aangemerkt als cosmetische en onderhoudswerkzaamheden. De daarop drukkende omzetbelasting is niet in vooraftrek gebracht.
Een overzicht van de door eiser toegerekende omzetbelasting op materialen en werkzaamheden die in vooraftrek zijn gebracht luidt als volgt:
"
Werkzaamheden |
aftrek BTW |
BTW |
||||
€ |
||||||
Algemene werkzaamheden: |
Materiaal: |
100% |
155,40 |
|||
Werkvoorbereiding, aan- en afvoer van |
Werkloon: |
100% |
||||
hulpmaterialen, steigermaterialen, |
||||||
verzekering, verzorging dekkleden. |
||||||
Sloopwerken: |
Materiaal: |
100% |
130,20 |
|||
Verwijderen van dakpannen, panlatten, |
Werkloon: |
100% |
||||
tengellatten, underlayment tot |
||||||
bestaande sporen, verwijderen goten |
||||||
en windveren |
||||||
Dakconstructie timmerwerken: |
Materiaal: |
100% |
260,40 |
|||
Aanbrengen van horizontale regels op |
Werkloon: |
100% |
||||
de bestaande daksporen, het uitvlakken |
||||||
van het dak |
||||||
Dakplaten, isolatie: |
Materiaal: |
100% |
1.321,11 |
|||
Het aanbrengen van 18 mm underlayment |
Werkloon: |
100% |
||||
platen op de aangebrachte regels en |
||||||
aanbrengen renovatie-elementen |
||||||
inclusief tengellatten, aanbrengen |
||||||
ruiters voor vorstpannen, aanbrengen |
||||||
onderregels |
||||||
Dakpannen / panlatten: |
Materiaal: |
0% |
252,00 |
|||
Dakpannen toebehoren en panlatten. |
Werkloon: |
100% |
||||
Dakramen: |
Materiaal: |
0% |
63,00 |
|||
Herplaatsen van dakramen en vervanging |
Werkloon: |
100% |
||||
van twee nieuwe ramen |
||||||
Bevestigingsmaterialen |
Materiaal: |
100% |
58,80 |
|||
Werkloon: |
100% |
|||||
Dakgoten |
Materiaal: |
0% |
109,20 |
|||
Werkloon: |
100% |
|||||
Totaal btw toerekenbaar aan dakconstructie |
2.350 |
|||||
Totaal btw op zonnepanelen |
832 |
|||||
3.182 |
||||||
Af: forfait wegens teruglevering |
30 |
|||||
Totaal terug te ontvangen btw |
3.152 |
"
Bij brief van 24 april 2014 heeft verweerder bevestigd dat eiser geregistreerd is als ondernemer voor de omzetbelasting.
Met dagtekening 29 april 2014 heeft eiser zijn aangifte omzetbelasting over het tijdvak 24 februari 2014 tot en met 31 maart 2014 ingediend. Eiser claimt daarin een bedrag van € 2.016 aan voorbelasting.
Bij brief van 25 juni 2014 heeft verweerder medegedeeld eisers onder 1.5 bedoelde aangifte aan te merken als een verzoek om teruggaaf ex artikel 17 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Verweerder heeft een specificatie van het bedrag van € 2.016, alsmede de onderliggende facturen opgevraagd.
Eiser heeft per email van 3 juli 2014 gereageerd op het bij 1.6 bedoelde verzoek van verweerder en de stukken betreffende de aanneemovereenkomst en de offerte van zonnepanelen (zie ook 1.1) aan verweerder gezonden. Per email van 17 juli 2014 heeft eiser een overzicht verstrekt van de geclaimde voorbelasting:
Notanr. 1407 van 11 maart 2014 : € 201,65;
Notanr. 1412 van 25 maart 2014 : € 806,59;
Notanr. 1415 van 10 april 2014 : € 1.008,22.
Eiser heeft hierbij opgemerkt dat de nota met nummer 1415 in het tweede kwartaal is ontvangen.
Verweerder heeft bij beschikking van 1 augustus 2014 over het tijdvak 24 februari 2014 tot en met 31 maart 2014 een teruggaaf verleend van € 832. Eiser is in bezwaar gekomen tegen deze teruggaafbeschikking. Hij verzoekt de teruggaaf vast te stellen op € 1.008 zijnde de voorbelasting van twee facturen van de [aannemer].
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 maart 2015 het bezwaar van eiser gericht tegen de teruggaafbeschikking over het eerste kwartaal ongegrond verklaard.
Bij beschikking van 6 augustus 2014 heeft verweerder een teruggaaf omzetbelasting over het tweede kwartaal, 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014, verleend van € 775.
Bij beschikking van 7 november 2014 heeft verweerder een teruggaaf omzetbelasting over het derde kwartaal, 1 juli 2014 tot en met 30 september 2014, verleend van € 1.359. Deze teruggaaf betreft de voorbelasting op de nota's van de [aannemer] en betreffen de renovatiewerkzaamheden aan het dak.
Verweerder heeft eiser met dagtekening 25 april 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting derde kwartaal 2014 opgelegd van € 1.359.
Verweerder heeft eiser met dagtekening 25 mei 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting tweede kwartaal 2014 opgelegd van € 775.
Eiser is bij brief van 1 juni 2015 in bezwaar gekomen tegen de onder 1.12 en 1.13 bedoelde naheffingsaanslagen.
Verweerder heeft de ontvangst van de bezwaren bevestigd. Aangezien eiser in beroep is gekomen tegen de uitspraak op bezwaar over het eerste kwartaal heeft verweerder voorgesteld de beslistermijn op de onder 1.14 bedoelde bezwaren te verlengen totdat de teruggaaf onherroepelijk vaststaat. Eiser heeft bij email van 25 juni 2015 ingestemd met de verlenging.
In de procedure omtrent de aangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2014, zie 1.9 en 1.15, heeft eiser zijn beroep (LEE15/1501) ingetrokken. Verweerder heeft toegezegd dat hij als eiser materieel in het gelijk gesteld wordt in de betreffende beroepsprocedure(s) aangaande de naheffingsaanslagen, alsnog ambtshalve een teruggave zal verstrekken.
In het kader van de bezwaarprocedure tweede en derde kwartaal heeft op 26 juli 2016 een hoorgesprek plaatsgevonden.
Eiser heeft bij brief van 23 augustus 2016 verweerder ingebreke gesteld vanwege het uitblijven van de uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen over het tweede en derde kwartaal 2014. Bij brief van 5 september heeft verweerder de voorgenomen uitspraken op bezwaar over het tweede en derde kwartaal 2014 aan eiser kenbaar gemaakt.
Met respectievelijk dagtekening 11 en 18 november 2016 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan betreffende de naheffingsaanslagen over het tweede kwartaal 2014 en derde kwartaal 2014. Verweerder heeft de naheffingsaanslag over het tweede kwartaal 2014 vernietigd en de naheffingsaanslag over het derde kwartaal 2014 gehandhaafd.
Geschil en beoordeling
Dwangsom
2. Over de hoogte en de toekenning van de dwangsommen bestaat tussen partijen geen geschil meer. Op 27 maart 2017 zijn eiser en verweerder overeengekomen dat eiser terecht aanspraak maakt op een dwangsom van 2 x € 1.260 = € 2.520 + wettelijke rente. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de eerste dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het verweerder van eiser een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen (zie artikel 4:17, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Op 23 augustus 2016 heeft eiser, verweerder in gebreke gesteld, dus begint de termijn te lopen vanaf 7 september 2016. De wettelijke rente loopt door tot op de dag van betaling. Deze afspraak is tijdens de zitting nogmaals herhaald en de rechtbank ziet geen reden om partijen hierin niet te volgen. Dit geschilpunt is dus ook niet meer aan de orde.
3. Nu eiser ook ter zitting met hetgeen hiervoor is overwogen heeft ingestemd dient de rechtbank het beroep volgens vaste jurisprudentie - voor zover het beroep in dit geval ziet op de dwangsom - wegens gebrek aan belang voor eiser niet-ontvankelijk te verklaren (vgl. HR 10 augustus 2012, nr. 11/03216, ECLI:NL:HR:2012:BX4045). Nu echter vaststaat dat door verweerder de hoogte van de dwangsom niet bij beschikking is vastgesteld (zie artikel 4:18 van de Awb) en de overeenstemming dus berust op een toezegging van verweerder, zal de rechtbank omwille van de rechtsbescherming van eiser het beroep - voor zover dat ziet op de dwangsom - gegrond verklaren.
Naheffingsaanslag over het tijdvak 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 (17/353)
4. Bij uitspraak op bezwaar van 11 november 2016 is de naheffingsaanslag over het tweede kwartaal 2014 in zijn geheel vernietigd.
5. Het vorenstaande houdt dan ook in dat eiser geen belang meer heeft bij deze procedure. Het beroep van eiser zal dan ook door de rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het beroep ziet op de naheffingsaanslag over het tweede kwartaal 2014 ( 17/353). Wat ook zij van de stelling van eiser dat hij een bedrag van € 832 heeft te vorderen. De naheffingsaanslag was immers opgelegd tot een bedrag van € 775. Een verdere vermindering dan tot op dit bedrag is immers niet mogelijk (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/04397, ECLI:NL:HR:2010:BO5988 en HR 10 augustus 2012, nr. 11/03216, ECLI:NL:HR:2012:BX4045).
Naheffingsaanslag 1 juli 2014 tot en met 31 oktober 2014 (17/354)
6. Uitsluitend in geschil is nog naheffingsaanslag over het derde kwartaal 2014 tot een bedrag van € 1.359.
Verweerder heeft gesteld dat eiser impliciet gebruik heeft gemaakt van de goedkeuring dat positieve of negatieve correcties van maximaal € 1.000 uit voorafgaande tijdvakken mogen worden gecorrigeerd in het onderhavige tijdvak. Per saldo bestaat de voorbelasting die eiser in het derde kwartaal 2014 in aftrek heeft gebracht uit de omzetbelasting die door de [aannemer] vanwege de dakrenovatie aan eiser in rekening is gebracht (zie 1.11). Verweerder volgt eiser hierin. De omvang van de gevraagde aftrek van € 1.359 is cijfermatig dan ook naar de mening van verweerder niet in geschil. De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen hierin niet te volgen.
7. Eiser stelt dat hij zich vanaf medio 2013 is gaan oriënteren op zonnepanelen. In het offertetraject rees echter twijfel over de technische/constructieve geschiktheid van het dak voor het monteren en dragen van zonnepanelen. Aangezien eiser geen risico's heeft willen lopen, heeft hij besloten het dak voor plaatsing van de zonnepalen in constructief opzicht geschikt te laten maken voor zonnepanelen. Hij heeft daartoe de dakrenovatie, die op dat moment niet direct nodig was, maar op termijn wel zou (moeten) plaatsvinden naar voren gehaald, aldus eiser.
Eiser is van mening dat de algemene werkzaamheden, sloopwerken en het versterken van de dakconstructie (timmerwerken, dakplaten, -pannen en bevestigingsmaterialen) volledig toerekenbaar zijn aan het geschikt maken van het dak voor de exploitatie van zonnepanelen. Door de aanpassing aan de constructie is de gebruiksmogelijkheid van het dak volgens eiser gewijzigd. Volgens eiser zijn aan het dak zaken aangebracht die er voorheen niet waren, waardoor de zonnepanelen zonder problemen en risico's konden worden geplaatst. Aangezien deze werkzaamheden direct dienstbaar zijn aan de onderneming dient de toerekenbare omzetbelasting in aftrek te komen (zie 1.3), aldus eiser. Daarentegen heeft eiseres de omzetbelasting die drukt op cosmetische en onderhoudswerkzaamheden niet in aftrek gebracht. Deze werkzaamheden zijn niet in het kader van de onderneming verricht, aldus eiser.
8. Verweerder is primair van mening dat geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat omdat de diensten - bestaande uit renovatie van het dak van de woning - niet zijn afgenomen voor belaste prestaties. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de belaste levering van de met zonnepanelen opgewekte stroom en de investeringen in de dakrenovatie. De dakrenovatie dient in hoofdzaak de woonfunctie en de mogelijkheid tot het plaatsen van zonnepalen is daaraan volstrekt ondergeschikt, aldus verweerder.
Subsidiair is verweerder van mening dat het beroep gegrond is, maar dat de aftrek van omzetbelasting beperkt dient te blijven tot een bedrag van € 340. Omdat elke splitsing arbitrair is gaat verweerder uit van een praktische benadering. Eén zijde van het dak doet dienst om de zonnepanelen te dragen en de renovatie ziet ook op onderhoud van het dak. Ter zitting heeft verweerder zijn subsidiaire standpunt cijfermatig als volgt berekend: 50% x 50% = 25% van € 1.359 = € 340.
9. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat eiser de woning waaraan de dakrenovatie heeft plaatsgevonden tot zijn privévermogen voor de omzetbelasting behoort.
De rechtbank overweegt verder dat gelet op het voorgaande de vraag moet worden beantwoord of de dakrenovatie als zodanig kan worden aangemerkt als een afzonderlijk investeringsgoed. Ingeval deze vraag bevestigend wordt beantwoord en door eiser wordt aannemelijk gemaakt dat dit investeringsgoed zowel voor bedrijfs- als voor privédoeleinden wordt gebruikt, is eiser vrij om dit investeringsgoed volledig als ondernemingsvermogen aan te merken. In dat geval bepaalt artikel 15, eerste lid, van de Wet OB dat alleen aftrek is toegestaan voor het evenredige deel dat wordt gebruikt voor bedrijfsdoeleinden (belaste handelingen).
De rechtbank is van oordeel dat de verbouwing - de dakrenovatie - niet als een investeringsgoed is aan te merken. De uitgevoerde werkzaamheden hebben niet geresulteerd in het aanbrengen van één constructief deel dat tevoren niet bestond aan een ander, reeds bestaand investeringsgoed (de woning). De werkzaamheden bestaan uit de renovatie / vervanging van het reeds bestaande dak van de woning. Werkzaamheden, hoe ingrijpend ook, die een goed slechts de oorspronkelijke functie teruggeven, kunnen niet als vervaardiging van een nieuw (investerings)goed worden aangemerkt (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 14 mei 1985, zaak 139/84, Van Dijk's Boekhuis en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10 juni 2016, nr. 15/00256, ECLI:NL:GHARL:2016:10583).
De rechtbank overweegt dat haar oordeel bij 9.2 tot de conclusie leidt dat de omzetbelasting die mogelijk heeft gedrukt op de aanschaf de woning niet alsnog in vooraftrek kan worden gebracht. De vermogensetikettering - in dit geval behoort de woning geheel tot het privévermogen - dicteert de maximale aftrek. De dakrenovatie als zodanig doet daar niet aan af. Nu geen nieuw investeringsgoed is ontstaan gaat zij op in de bij aanschaf geldende etikettering - privévermogen - en ontstaat er dus niet alsnog (een nieuw) recht op vooraftrek.
Deze conclusie wil naar het oordeel van de rechtbank echter niet zeggen dat ook de aftrek van diensten en goederen die worden afgenomen in relatie tot de woning hierdoor wordt beïnvloed. Het HvJ heeft in het arrest van 8 maart 2001, zaak C-415/98, ECLI:EU:C:2001:136 (zaak Bacsi) namelijk in r.o. 33 overwogen: "Het argument van de Duitse en de Griekse regering dat de keuze van de belastingplichtige om een van een particulier betrokken goed waarvan de verkrijging geen recht op aftrek van voorbelasting doet ontstaan, voor zijn bedrijfsvermogen te bestemmen, voortvloeit uit de uitoefening van het recht op aftrek van de BTW die drukt op de uitgaven met betrekking tot dat goed, zoals reparaties, dient eveneens te worden afgewezen. De bestemming van een investeringsgoed is immers bepalend voor de toepassing van het BTW-stelsel op dat goed zelf en niet voor de toepassing van het BTW-stelsel op de goederen en diensten voor het gebruik en het onderhoud van dat goed. Het recht op aftrek van de BTW die op die goederen en diensten drukt, is een andere kwestie, die de toepassing van artikel 17 van de Zesde richtlijn betreft. Dit recht is met name afhankelijk van het verband tussen genoemde goederen en diensten en de belaste handelingen van de belastingplichtige. Daaruit volgt, dat de belastingregeling voor de levering van een bedrijfsgoed en die voor de belastbare uitgaven voor het gebruik en het onderhoud ervan, los van elkaar moeten worden gezien.".
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de aftrek van de voorbelasting die ziet op de onderhavige dakrenovatie wordt bepaald door het zakelijke versus het niet-zakelijke gebruik ervan.
De rechtbank overweegt dat daarom moet worden nagegaan of de dakrenovatie is te beschouwen als kosten van onderhoud door eiser zijn gemaakt in zijn hoedanigheid van belastingplichtige - ondernemer die zonnepanelen exploiteert. Om dit vast te kunnen stellen, moet worden bepaald of de kosten in rechtstreeks en onmiddellijk verband staan met de genoemde activiteiten van eiser. (vgl. HvJ EG, 6 april 1995, C-4/94, ECLI:EU:C:1995:107 (BLP-Group) en HvJ EG, 8 juni 2000, C-98/98, ECLI:EU:C2000:300 (Midland Bank)). Gelet ook op de gemotiveerde betwisting door verweerder, rust op eiser de bewijslast om aannemelijk te maken dat er sprake is van een dergelijke samenhang.
De rechtbank overweegt verder dat de kosten van de dakrenovatie niet zijn gemaakt met het oogmerk (finaliteit): de exploitatie van de zonnepanelen. De dakrenovatie had weliswaar voor eiser niet de eerste prioriteit maar moest in de toekomst sowieso plaatsvinden en ziet louter op de woonfunctie van het pand. Een bruikbaar neveneffect is dat de twijfels die in het offertetraject van de zonnepanelen was opgeroepen, door het naar voren halen van de dakrenovatie, konden worden weggenomen. Ook de causaliteit met de exploitatie van de zonnepanelen ontbreekt nu de kosten ook - weliswaar vermoedelijk in een later stadium - zouden zijn gemaakt ongeacht of eiser was overgegaan tot het exploiteren van zonnepanelen. De dakrenovatie vloeit dus niet voort uit de exploitatie van de zonnepanelen. Tot slot overweegt de rechtbank dat het eiser niet mogelijk is om de kosten van de dakrenovatie door te berekenen (te verdisconteren). Deze kosten vormen dus geen bestanddeel van de opbrengst die eiser geniet uit de exploitatie van de zonnepanelen.
De rechtbank overweegt verder dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat er mogelijk meerkosten zijn gemaakt specifiek voor het plaatsen van de zonnepanelen. Naar de rechtbank heeft begrepen zijn de zonnepanelen ook niet in het dak geïntegreerd, maar op min of meer eenvoudige wijze op het dak gemonteerd. Ter zitting heeft eiser verklaard dat er naar zijn mening meer daksporen zijn bevestigd en rekening moest worden gehouden met de drukbelasting. Enig inzicht hierin is echter niet gegeven.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiser niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. De beroepsgrond van eiser faalt. De rechtbank zal het beroep eiser daarom ongegrond verklaren.
Resumé
10. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de beroepen voor zover die zich richten tegen het uitblijven van een beslissing omtrent de dwangsom, gegrond verklaren (zie 3.). Het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag over tweede kwartaal 2014 (17/353), niet-ontvankelijk verklaren (zie 5.) en het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag derde kwartaal 2014 (17/354), ongegrond verklaren (zie 9.9).
11. Omdat de rechtbank de beroepen gedeeltelijk gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
Ten aanzien van de zaak 17/353
- verklaart het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting tweede kwartaal
2014, niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de zaak 17/354
- verklaart het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting derde kwartaal
2014, ongegrond.
Ten aanzien van de zaken 17/353 en 17/354 Dwangsom
- verklaart de beroepen gericht tegen het niet toekennen van een dwangsom gegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom is verschuldigd van € 2.520 ( 2 x € 1.260 te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 7 september 2016 tot aan de dag van de betaling;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar die zien op de dwangsom;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: