Rechtbank Noord-Nederland, 28-03-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1128, LEE 17/ 4097, 17/4098 en 17/4099
Rechtbank Noord-Nederland, 28-03-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1128, LEE 17/ 4097, 17/4098 en 17/4099
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 28 maart 2018
- Datum publicatie
- 4 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:1128
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:2606, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- LEE 17/ 4097, 17/4098 en 17/4099
Inhoudsindicatie
Verzoek ambtshalve vermindering IB betreffende jaren vóór 2010. Rechtbank onbevoegd. Arrest Kühne & Heitz leidt niet tot een ander oordeel.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 17/4097, LEE 17/4098 en LEE 17/4099
[eiser] , te [plaats] , eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Eiser heeft bij brief van 28 november 2017 beroep ingesteld tegen de brief van verweerder van 24 oktober 2017 waarin verweerder mededeelt de aanslagen IB/PVV 2005, 2007 en 2008 niet ambtshalve te herzien.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Gronden
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan, in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 van de AWR voorgeschreven verrekening, of een voor bezwaar vatbare beschikking betreft.
3. Het verzoek tot ambtshalve vermindering heeft betrekking op de aanslagen IB/PVV voor het jaar 2005, 2007 en 2008. Op grond van artikel 9.6, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) beslist de inspecteur op een verzoek tot ambtshalve vermindering bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Ingevolge artikel XXVII van de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 (Stb. 2009, 611) geldt artikel 9.6 van de Wet IB 2001 voor belastingaanslagen inkomstenbelasting ter zake van tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2010. Het artikel geldt niet voor eerdere jaren. Daarvoor geldt artikel 65 van de AWR, welk artikel niet voorziet in een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het vorenstaande houdt in dat artikel 9.6 van de Wet IB 2001 alleen geldt ten aanzien van aanslagen IB/PVV over het jaar 2010 en later. Omdat eisers verzoek tot ambtshalve vermindering ziet op de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2005, 2007 en 2008 hoeft verweerder niet bij een voor bezwaar vatbare beschikking te beslissen.
4. Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van een beslissing op het in de brief van eiser gedane verzoek tot ambtshalve vermindering geen beroep bij de bestuursrechter open staat.
5. Eiser heeft gesteld dat de weigering van verweerder om tot een ambtshalve vermindering over te gaan, leidt tot een schending van het (Europees) gemeenschapsrecht. De stelling is echter, naar het oordeel van de rechtbank, gebaseerd op een onjuiste lezing en interpretatie van de voorwaarden genoemd in het arrest van het Hof van Justitie van 13 januari 2004 (Kühne & Heitz ), ECLI:EU:C:2004:17.
6. De rechtbank wijst eiser met betrekking tot de gevraagde dwangsom op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de dwangsom zodanig is verbonden met het onderliggende besluit dat deze in dezelfde procedure moet worden behandeld. De procedure over de dwangsom volgt dus de procedure over de aanslag. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat nu het onderliggende besluit een besluit betreft waartegen geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld, niet bij de belastingrechter in beroep kan worden gegaan in de daarmee samenhangende procedure over de dwangsom.
7. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 28 maart 2018 gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: