Home

Rechtbank Noord-Nederland, 27-11-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:4797, AWB - 17 _ 2053

Rechtbank Noord-Nederland, 27-11-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:4797, AWB - 17 _ 2053

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
27 november 2018
Datum publicatie
17 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2018:4797
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2053

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Rechtbank oordeelt dat inkomsten voor werkzaamheden als pakketbezorger/chauffeur als loon uit dienstbetrekking in aanmerking moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 17/2053 t/m 17/2056

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 27 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser de volgende navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd:

Jaar

Dagtekening

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Zaaknummer

2009

14 november 2015

21.694

17/2053

2010

3 december 2016

19.906

17/2054

2011

24 december 2016

20.017

17/2055

2012

24 december 2016

18.852

17/2056

Verweerder heeft bij deze navorderingsaanslagen heffingsrente c.q. belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraken op bezwaar van 23 mei 2017 heeft verweerder de bezwaren van eiser

ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend. Naderhand heeft verweerder desgevraagd een aantal ontbrekende bijlagen ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , [naam] en [naam] .

Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen er onderling uit te komen.

Verweerder heeft de rechtbank telefonisch en schriftelijk meegedeeld dat er in de heffingssfeer (vermoedelijk) geen compromis zal worden bereikt. De rechtbank heeft partijen bij brief van 25 oktober 2018 meegedeeld dat zij voldoende informatie heeft om uitspraak te doen. De gemachtigde van eiser heeft daarop bij brief van 2 november 2018 meegedeeld dat eiser geen behoefte heeft aan een nadere zitting. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de in de brief van de rechtbank geboden mogelijkheid om binnen vier weken na verzending van die brief om een nadere zitting te verzoeken. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1. Eiser, geboren op [dag/maand] 1968, was tot december 2006 in loondienst bij (een rechtsvoorganger van) [postbedrijf F] en werkzaam als postbezorger. Vanaf december 2006 tot 1 december 2007 is eiser als post- en pakketbezorger werkzaam geweest via [Bedrijf A] te [plaats B] . Eiser is daar terechtgekomen, nadat hij gesolliciteerd had naar aanleiding van een advertentie, waarin een vacature voor deze functie was vermeld. De bedoeling was dat eiser zijn werkzaamheden vervulde in de hoedanigheid van zelfstandige zonder personeel (zzp-er) en als vennoot van een daartoe opgerichte vennootschap onder firma.

1.2. Volgens een op 31 december 2007 ondertekend – als zodanig aangeduid - vennootschapscontract, zijn de daarin vermelde 16 partijen per 1 december 2007 een vennootschap onder firma aangegaan, ten einde voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam een koeriers- en pakketbezorgingsdienst uit de oefenen. De vennootschap draagt de naam “ [naam vennootschap] ” en is gevestigd te [vestigingsplaats C] . Eiser is volgens dit contract één van de vennoten. Daarnaast staat de heer [R] ( [R] ) in het contract onder sub 1 genoemd als vennoot. [R] is de zoon van de eigenaar van [Bedrijf A] . De 16 vennoten hebben de vennootschap gezamenlijk ingeschreven bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Tot de gedingstukken behoort een bij dit vennootschapscontract behorende intentieverklaring, maar eiser is hiermee – zo hij ter zitting heeft verklaard – niet bekend.

1.3. In het bij 1.2 bedoelde op 31 december 2007 ondertekende vennootschapscontract is onder meer het volgende opgenomen:

“A rtikel 3: Duur en opzegging

De vennootschap is met ingang van 01-12-2007 voor onbepaalde tijd aangegaan. Ieder van de vennoten heeft het recht de zijn deelname aan de vennootschap door opzegging te beëindigen. Dit dient schriftelijk te geschieden aan de bestuurders van de vennootschap met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Opzegging kan gedurende een boekjaar plaatsvinden, maar financiële afrekening zal altijd eerst na vaststelling van de jaarrekening over het betreffende boekjaar geschieden.

De andere (dus niet opzeggende) vennoten zullen de onderneming voortzetten, tenzij in onderling overleg tot beëindiging wordt besloten.

(…)

Artikel 5: Kapitaalrekening

Lid 1: Ieder der vennoten wordt voor zijn inbreng in geld of goederen op een ten name van

ieder van hen gestelde kapitaalrekening gecrediteerd ten belope van het ingebrachte

bedrag of de waarde.

Lid 2: Voor wat betreft hun onderlinge rechtsverhouding beschouwen de vennoten het

bedrag dat ieder hun volgens zijn kapitaalrekening toekomt, als schuld van de

vennootschap.

Lid 3: Het is echter niet mogelijk om van een extra opname te genieten als het eigen

kapitaal als fulltimer onder een bedrag van € 2.500,= is en als parttimer onder een

bedrag van € 1.500,= is. Zie verder Bijlage Intentieverklaring.

Lid 4: Kapitaal in vorm van roerend - en onroerend goed wordt niet meegeteld als

vermogen voor extra opname.

Artikel 6: Bevoegdheid

Lid 1: Vennoot sub 1 is bevoegd om voor de vennootschap te handelen en te tekenen,

gelden voor haar uit te geven en te ontvangen, de vennootschap aan derden en

derden aan de vennootschap te verbinden. Indien dit betrekking heeft op de dagelijkse

werkzaamheden. Met uitzondering genoemd in artikel 6: Lid 2 en Lid 3.

Elk der overige vennoten is slechts bevoegd voor zover het uitgaven betreft die direct

verband houden met het rijdend houden van het bij de betreffende vennoot in gebruik

zijnde materieel.

Lid 2: De beperking als hier onder aangegeven in A TM I voor vennoot sub 1 vereist de

derde en vierde vennoot vernoemd als sub 3 en sub 4. hun medewerking wordt echter

gevorderd voor.

A: het verkrijgen en vervreemden, huren of verhuren en huur opzeggen van

onroerende zaken:

B: het verlenen van zakelijke rechten en het overdragen tot zekerheid van

roerende zaken;

C: het aangaan van geldleningen ten laste van de vennootschap;

D: het ter leen verstrekken van gelden van de vennootschap;

E: het aangaan van borgtochten ten laste van de vennootschap of ten laste van

het privé- vermogen, het anderszins verbinden van de vennootschap voor de

schulden van een derde of zich jegens derden garant stellen;

F: het vestigen en opheffen van filialen;

G: het aangaan van verplichtingen die strekken tot de aankoop van activa,

waaronder auto’s en inventaris;

H: het voeren van rechtsgedingen (met uitzondering van rechtsmaatregelen die

geen uitstel kunnen lijden), het berusten in rechtsvorderingen, het aangaan

van dadingen, compromissen of akkoorden, het opdragen van de berechting

van geschillen met derden aan scheidslieden of bindend adviseurs,

I het aangaan van rechtshandelingen anders dan hiervoor genoemd, waarvan

het belang of waarde een bedrag van € 15 000,= te boven gaat, waaronder

niet begrepen het opnemen van beschikbare gelden bij de bankier van de

vennootschap.

Lid 3: Als enige uitzondering is vennoot sub1 gevolmachtigd voor het in huren van

materieel of personen in belang van het werk als beschreven in artikel 2.

(…)

Artike1 9:Berekening winst en verdeling

Lid 1: Ter berekening van de nettowinst worden van de bruto-inkomsten afgetrokken alle

verliezen, bedrijfskosten, afschrijvingen en rentevergoedingen.

Lid 2: De afschrijvingen op bedrijfsmiddelen worden voor zover mogelijk bepaald op

tenminste het bedrag dat fiscaal toelaatbaar en bedrijfseconomisch wenselijk is.

Lid 3: Geen winst zal geacht worden te zijn gemaakt, indien enig verlies over vorige jaren

niet zal zijn ingehaald.

Lid 4: In de winsten, respectievelijk de verliezen, berekend op grond van hetgeen eerder in

dit artikel is bepaald, zullen de vennoten ieder voor eigen verrichte arbeid delen.

Lid 5:Om tot een juiste winstverdeling te komen wordt dit wekelijks naar inzet verdeeld, zie

voorbeeld bijlage weeklijst en de intentieverklaring punt 5. Uitzondering is vennoot

genoemd in sub 1 welke een vaste vergoeding van € 500, per maand ontvangt voor

zijn werkzaamheden.

Lid 6: Het verschil tussen de wekelijkse voorverdeling van de winst en het totale

jaarresultaat zal bij zowel winst als verlies verdeeld worden over alle vennoten die op

31-12 nog werkzaam zijn in het lopende balansjaar. De verdeelsleutel die wordt

toegepast is parttime ( 0,75 deel ) of fulltime ( 1 deel ) per gewerkte maand.

Artikel 10: Opname voorschot op winstaandeel

Lid 1: Ieder van de vennoten is bevoegd om als voorschot op zijn winstaandeel maandelijks

een bedrag uit de kas van de vennootschap op te nemen, waarvan de grootte door de

vennoot genoemd in sub1 wordt vastgesteld. Verdere uitleg zie intentieverklaring

punt 9.

Lid 2: Indien bij de vaststelling van de kwartaal- of jaarstukken blijkt dat één van de

vennoten terugloopt in zijn eigen kapitaal zal dit gevolgen hebben met de betrekking

tot de afgesproken maand opname.

Lid 3 Iedere vennoot wordt voor het aan het aan hem of haar toekomende winstdeel, voor

zover dit niet is opgenomen of alsnog wordt opgenomen, op zijn kapitaalrekening

gecrediteerd, terwijl hij voor niet aangezuiverd verlies op zijn kapitaalrekening wordt

gedebiteerd.

Artikel 11: Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Lid 1: Indien tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid van één der vennoten hulp van derden

noodzakelijk is voor het verrichten van bedrijfswerkzaamheden zullen de hieraan

verbonden kosten ten laste van betrokken vennoot komen.

Lid 2: De vennoten dienen zelf zorg te dragen voor een verzekering tegen

arbeidsongeschiktheid (in 2008 zal onderzocht worden of dit collectief mogelijk is).

Artikel 12 Einde ( deelname in de ) vennootschap

De vennootschap eindigt:

a: indien de vennoten daartoe in onderling overleg besluiten en wel op het door hen bij

dat besluit te bepalen tijdstip. Dit besluit moet schriftelijk worden vastgelegd en

ondertekend;

De deelname van een vennoot in de vennootschap eindigt:

a: door opzegging door een van de vennoten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3;

b: door het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd, overlijden, ondercuratetestelling,

faillissement of aanvraag tot surséance van betaling of het verlies van het vrije

beheer over zijn vermogen om welke reden ook van één van de vennoten;

c: Indien de betreffende vennoot naar toepassing van de intentieverklaring punt 16 het

werken in de vennootschap wordt ontzegd, en naar oordeel van de vennoten

genoemd in sub 1 en sub 2 als één of meer van de bepalingen van deze overeenkomst

wordt overtreden, niet nakomt of behoorlijk nakomt.

(…)

Artikel 16: Toetreding

Toetreding van nieuwe vennoten zal alleen toegestaan zijn met toestemming van de

vennoot genoemd in sub 1.

Artikel 17: Overige afspraken

Lid 1: De vennoten dienen zelf zorg te dragen voor een pensioenverzekering.

Lid 2: Alle vennoten dienen zelf zorg te dragen voor de wettelijke verplichtingen inzake het

doen van aangifte voor de inkomstenbelastingen en het betalen, zie intentieverklaring

punt: 9.

Lid 3: De vennoot genoemd in sub 1 is als enigen bevoegd en gemachtigd tot het in – en

uitschrijven van de vennoten bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Lid 4: Naar wens van tenminste 10% van het aantal vennoten zal er een bijeenkomst worden

belegd om de bedrijfsvoering of bedrijfsresultaten te bespreken.”.

1.4. Naast vennoot, was [R] ook opdrachtgever van de [naam vennootschap] , waarbij hij handelde onder de naam [Q] ( [Q] ). Op 2 maart 2009 is [Q] B.V. opgericht en werd deze BV de opdrachtgever. De aandeelhouder van [Q] B.V. was [Q] Holding B.V. . [R] was van 2 april 2009 tot en met 29 juli 2012 voor 51% aandeelhouder van [Q] Holding B.V. en is vanaf 30 juli 2012 enig aandeelhouder van deze vennootschap.

1.5. Tot de gedingstukken behoort een op 17 december 2007 ondertekende vervoersovereenkomst, die is gesloten tussen [Postbedrijf G] , tevens handelde onder de naam [Postbedrijf G] , en [R] , handelende onder de naam [Q] . In deze vervoersovereenkomst staat onder “1. wat tussen Partijen is overeengekomenonder meer vermeld (waarbij met “Onderneming” [Q] wordt bedoeld):

“De Onderneming is in staat aan [Postbedrijf G] het in de bijlage bij deze overeenkomst omschreven vervoermaterieel alsmede de arbeidscapaciteit beschikbaar te stellen die noodzakelijk is om de door de Onderneming geaccepteerde vervoersopdrachten (hierna te noemen: de Diensten) voor [Postbedrijf G] te verrichten.

(…)

8 naleving van wetten en normen

De Onderneming dient ervoor zorg te dragen dat de conform de Wet Goederenvervoer over de Wet vereiste NIWO-vergunning in elk ten behoeven van [Postbedrijf G] door de Onderneming ingezette voertuig met een laadvermogen van 500 kilogram of meer aanwezig is en op verzoek getoond kan worden.”.

In de bij deze vervoersovereenkomst behorende algemene voorwaarden staat onder meer vermeld:

5 Uitvoering van de Diensten

(…)

Onverminderd hetgeen daaromtrent tussen Partijen nog nader is overeengekomen zal de Onderneming de Diensten steeds zorgvuldig uitvoeren, zodanig dat de relatie tussen [Postbedrijf G] , Klant, Geadresseerde en overige belanghebbenden bij de Zendingen optimaal wordt gediend.

Om bovengenoemde zorgvuldigheid van de uitvoering van de diensten te borgen, controleert de Onderneming periodiek haar chauffeurs op tijdige en juiste aflevering van de zendingen en maakt een schriftelijke rapportage van deze controles. Tevens draagt zij zorg voor een verklaring omtrent gedrag, afgegeven door de gemeente, van alle chauffeurs die door haar te werk zijn gesteld bij [Postbedrijf G] .

Daarnaast zal [Postbedrijf G] periodieke kwaliteitscontroles uitvoeren op de vestiging(en) van de Onderneming en bij haar klanten informeren of de zendingen tijdig en juist zijn afgeleverd.

(…)

De Onderneming staat er voor in, dat door haar ingeschakelde medewerkers (al dan niet in dienst van een andere onderneming) en hulppersonen steeds volledig op de hoogte zijn van de inhoud van de tussen [Postbedrijf G] en de Onderneming geldende afspraken, die van belang zijn voor de uitvoering van de Diensten, en dat zij zich aan die afspraken zullen houden.”.

1.6.

Tot de gedingstukken behoort een op 18 december 2007 ondertekende “OVEREENKOMST BETREFFENDE ‘SUBCONTRACTOR OP AFSTAND” C.Q. ADDENDUM OP DE BESTAANDE VERVOERSOVEREENKOMST TUSSEN PARTIJEN D.D 18 DECEMBER 2007” die is gesloten tussen [Postbedrijf G] , tevens handelde onder de naam [Postbedrijf G] (aangeduid als [Postbedrijf G] ), en [R] , handelende onder de naam [Q] . Hierin is in aanmerking genomen dat:

(…)

[Postbedrijf G] , ter beperking van de aan- en afrijdkilometers van de pakketchauffeurs van [Q] , de pakketten die door [Q] worden vervoerd c.q. gedistribueerd, rechtstreeks op de eigen bedrijfslocatie van [Q] te [vestigingsplaats C] wenst af te leveren;

(…)

Onderhavige overeenkomst zal worden gesloten tussen enerzijds [Postbedrijf G] en anderzijds [Q] , doch dat [Q] de feitelijke uitvoering van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst én uit hoofde van de reeds bestaande vervoersovereenkomst op haar beurt en al dan niet gedeeltelijk uitbesteedt aan de vennootschap onder firma [naam vennootschap] en gezien deze uitbesteding in deze overeenkomst daarvoor voorzieningen worden getroffen.

(…)

Artikel 12 Bedrijfsvoering, procedurevoorschriften en instructies

[Q] verplicht zich ertoe haar bedrijfsvoering in overeenstemming te hebben en te houden met de procedurevoorschriften en instructies zoals [Postbedrijf G] die heeft opgesteld.

(…)

[Q] stemt er mee in dat [Postbedrijf G] dan wel door [Postbedrijf G] aangewezen personen periodiek, in het kader van een zogenaamde audit, controleren of en in hoeverre procedures zoals die voor [Q] gelden, door [Q] correct worden nageleefd. [Q] zal aan dergelijke audits zijn volledige medewerking verlenen.”.

1.7.

Tot de gedingstukken behoren op verschillende data ondertekende exemplaren van een bijlage die behoort tot de bij 1.5 bedoelde vervoersovereenkomst. Deze exemplaren hebben een verschillende ingangsdatum. De meest recente bijlage is steeds geldig en vervangt de eerder gemaakte afspraken. In de op 2 september 2010 ondertekende versie staat onder onderdeel A “Algemeenvermeld (waarbij met “Onderneming” [Q] wordt bedoeld):

Gedurende de tijdstippen dat de Onderneming zich daadwerkelijk bezig houdt met de uitvoering van de vervoersovereenkomst is te allen tijde duidelijk dat (de medewerkers van) de Onderneming in opdracht van [Postbedrijf G] handelen o.a. door:

zich op representatieve wijze te presenteren bij de klant door o.a. het herkenbaar

dragen van kleding die voldoet aan de huisstijl van [Postbedrijf G] (te bestellen via [naam website] )

de voertuigen die worden ingezet wit en representatief zijn en – ten tijde van de uitvoering van de vervoersovereenkomst – voorzien zijn van:

o een bordje “wij rijden in opdracht van [Postbedrijf G] ” duidelijk zichtbaar achter de voor- of achterruit is bevestigd;

o of een streamer “wij rijden in opdracht van [Postbedrijf G] ”. Deze streamer is uitsluitend toegestaan indien:

(…)”.

Onderdeel B “Specificaties” bevat een omschrijving van de verschillende vervoerswerkzaamheden. Onder onderdeel C “Vergoedingen” staat vermeld (waarbij met “Onderneming” [Q] wordt bedoeld):

´Voor de distributiewerkzaamheden die in het kader van de vervoersovereenkomst worden verricht, wordt de Onderneming betaald per succesvolle stop. Naast deze vergoeding per stop, wordt een vaste vergoeding per uitgereikt pakket uitbetaald, de zogenaamde product-toeslag. Deze vaste vergoeding is gekoppeld aan een productgroep en kan eenzijdig door [Postbedrijf G] worden aangepast (o.a. na introductie nieuwe producten). Een actueel overzicht van de product-toeslagen staat op [naam website] .

Voor de overige transportwerkzaamheden wordt, indien van toepassing, een vergoeding betaald per uitgevoerde rit c.q. opdracht.”. Vervolgens volgt een overzicht met de bedragen van de “Vergoeding per succesvolle stop (excl. Producttoeslagen) en/of (indien van toepassing) per uitgevoerde andersoortige vervoersopdracht.”.

1.8.

[Q] B.V. heeft na haar oprichting een vervoersovereenkomst afgesloten met [Postbedrijf G] B.V., handelend onder de naam [Postbedrijf G] , (in die overeenkomst aangeduid als [Postbedrijf G] ). Hierin is onder “1 De ratio van de overeenkomst” onder meer vermeld (waarbij [Q] B.V. is aangeduid als “De Vervoerder”):

De Vervoerder voert vervoersopdrachten uit in opdracht van [Postbedrijf G] , waarbij nadere (technische) eisen gesteld kunnen worden aan de voertuigen van Vervoerder in verband met de processen van [Postbedrijf G] en eisen t.a.v. duurzaamheid die in lijn zijn met het beleid van [Postbedrijf G] concern. Daarnaast stelt [Postbedrijf G] eisen t.a.v. representatie van de Vervoerder en diens voertuigen. Deze nadere eisen staan vermeld in de Bijlage bij deze overeenkomst.

1.9.

Tot de gedingstukken behoort een op 14 februari 2012 ondertekend addendum bij een tussen [Q] B.V. en [postbedrijf F] B.V. (rechtsopvolger van [Postbedrijf G] B.V.) gesloten vervoersovereenkomst. Hierin is onder meer opgenomen:

b) Partijen komen overeen dat [Q] de feitelijke uitvoering van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de Vervoersovereenkomst al dan niet gedeeltelijk wenst over te dragen aan [naam vennootschap] en dat [Q] hiertoe voorzieningen zal treffen.”.

1.10.

Tot de gedingstukken behoren op verschillende data ondertekende exemplaren van een bijlage die behoort tot de 1.8 bedoelde vervoersovereenkomst.. Deze exemplaren hebben een verschillende ingangsdatum. Deze exemplaren zijn inhoudelijk vergelijkbaar met de bij 1.7 bedoelde bijlagen.

1.11.

Tot de gedingstukken behoort een op 20 december 2012 ondertekende en in werking tredende “Overeenkomst tot vervoer van pakketten”, gesloten door [Postbedrijf H] BV (in de overeenkomst aangeduid als “de Expediteur”) en [Q] B.V. (in de overeenkomst aangeduid als “de Ondernemer”) Hierin is in de considerans onder meer opgenomen:

“- Partijen een samenwerking met elkaar wensen aan te gaan waarbij de Expediteur ten behoeve van haar Opdrachtgevers met de Ondernemer Vervoersovereenkomsten met betrekking tot pakketten sluit;

- Partijen ter verzekering van de kwaliteit en het voortbestaan van hun samenwerking en ter verzekering van het jegens de Opdrachtgevers van de Expediteur te handhaven kwaliteitsniveau, de voorwaarden met betrekking tot de Vervoersovereenkomsten in de Overeenkomst wensen vast te leggen,”.

1.12.

Eiser kreeg maandelijks uit naam van de [naam vennootschap] (de vof) een bedrag uitbetaald, gebaseerd op het aantal door hem gerealiseerde succesvolle stops of afgeleverde pakketten verminderd met de aan hem toe te rekenen kosten. Naast deze maandelijkse bedragen heeft eiser in het kader van de verdeling van de winst uit naam van de vof, niets uitbetaald gekregen. Eiser heeft in 2013 zijn deelname aan de vof opgezegd. Daarbij heeft hij het ten name van hem op de kapitaalrekening gecrediteerde bedrag uitbetaald gekregen. Eiser kreeg jaarlijks een overzicht van de accountant van de vof toegestuurd, waarop alleen de aan hem uitbetaalde bedragen stonden vermeld. Indien eiser trachtte om de jaarstukken bij de accountant op te vragen, werd dat door [R] verhinderd.

1.13.

Eiser maakte bij zijn werkzaamheden gebruik van een bus die op naam van de vof werd geleased. De kosten die hij voor het rijden met de bus maakte, werden vanaf de gezamenlijke rekening van de vof betaald en bij de maandelijks uitbetaling aan eiser in mindering gebracht op de vergoeding voor de pakketbezorgingsdiensten. In geval van schade aan de bus, zouden de kosten voor de reparatie daarvan tot een bedrag van maximaal € 1.000 worden ingehouden op de maandelijkse uitbetaling. De bus droeg het logo van (de rechtsvoorganger) van [postbedrijf F] . Eiser diende daarnaast ook kleding van [postbedrijf F] te dragen, waarvan de kosten werden ingehouden op de maandelijks aan eiser uit te betalen bedragen.

1.14.

Alle in het bij 1.2 vennootschapscontract vermelde vennoten waren werkzaam als pakketbezorger/chauffeur, behoudens [R] , die op kantoor de dagelijkse leiding en de gehele organisatie met betrekking tot de pakketbezorging voor zijn rekening nam.

1.15.

Er werd één keer per twee maanden vergaderd door de vennoten. Die vergaderingen hielden niet meer in dan dat [R] daarbij de overige vennoten op de hoogte bracht van een aantal van zijn besluiten of handelingen, zoals de aankoop van bussen op naam van de vof.

1.16.

In geval eiser – hetgeen in de onderhavige jaren niet is voorgekomen - wegens ziekte niet zou kunnen werken, zou hij dit bij [R] dienen te melden. [R] zou er dan voor zorgen dat een andere vennoot van de vof de werkzaamheden van eiser zou overnemen.

1.17.

Eiser werd niet gekend in de toetreding van nieuwe vennoten tot de vof en had geen zicht op wie precies zijn medevennoten waren. Volgens gegevens van verweerder waren er in het begin van het jaar 2011 42 chauffeurs werkzaam als vennoten van de vof. In het jaar 2011 zouden er 32 vennoten/chauffeurs tot de vof zijn toegetreden en zouden er 11 vennoten/chauffeurs uit de vof zijn getreden. In het begin van het jaar 2012 zou de vof uit 63 vennoten/chauffeurs hebben bestaan. In het jaar 2012 zouden er 15 vennoten/chauffeurs zijn toegetreden en 10 vennoten/chauffeurs uit de vof zijn getreden.

1.18.

De vennoten sub 2, 3 en sub 4 zoals vermeld in het op 31 december 2007 ondertekende vennootschapscontract (zie 1.2 en 1.3) zijn de door [R] aangewezen oudste chauffeurs. Eiser heeft ter zitting verklaard dat zij slechts voor de vorm zijn aangewezen om aan [R] medewerking te verlenen voor bepaalde in dit vennootschapscontract opgesomde handelingen.

1.19.

Eiser beschikte zelf niet over een vervoersvergunning.

1.20.

Indien eiser zelf, zonder tussenkomst van de vof, met (de rechtsvoorgangers van) [postbedrijf F] een vervoersovereenkomst had willen afsluiten, had hij moeten beschikken over een eigen bus.

1.21.

Eiser heeft de aan hem uit naam van de vof uitbetaalde bedragen als bedoeld bij 1.13 in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2012 als volgt verantwoord als winst uit onderneming:

2009

2010

2011

2012

Winst voor ondernemersaftrek

27.093

25.275

22.590

22.420

Zelfstandigenaftrek

9.157

7.222

7.266

7.280

MKB-winstvrijstelling

1.884

2.167

1.839

1.817

Belastbare winst

16.052

15.886

13.485

13.323

1.22.

Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2012 overeenkomstig de ingediende aangiften vastgesteld.

1.23.

Op 31 maart 2016 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij de vof. Volgens het op 8 november 2016 hiervan opgemaakt rapport is de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 onderzocht. Het onderzoek is beperkt tot een beoordeling van de kwalificatie van de werkzaamheden van de firmanten/chauffeurs. In het rapport is geconcludeerd dat de met deze werkzaamheden behaalde resultaten niet als winst uit onderneming kwalificeren, maar als loon uit dienstbetrekking. De fiscale gevolgen van het boekenonderzoek, zo wordt in het rapport aangekondigd, zullen worden afgewerkt bij de beoordeling van de ingediende aangiften IB/PVV en/of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van de werknemers.

1.24.

Naar aanleiding van het bij 1.23 bedoelde boekenonderzoek heeft verweerder aan eiser de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. Daarbij heeft verweerder de door eiser in zijn aangiften als “Winst voor ondernemersaftrek” verantwoorde bedragen (zie bij 1.21) in aanmerking genomen als loon uit dienstbetrekking.

1.25.

De Belastingdienst en (de rechtsvoorgangers van) [postbedrijf F] hebben een convenant gesloten op grond waarvan pakketbezorgers (aangeduid als subcontractors) als zelfstandige ondernemers worden aangemerkt. Dit convenant ziet alleen op pakketbezorgers die zelf een vervoersovereenkomst hebben afgesloten met [postbedrijf F] .

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de door eiser ontvangen inkomsten voor zijn werkzaamheden als pakketbezorger/chauffeur als winst uit onderneming of als loon uit dienstbetrekking dan wel als resultaat uit overige werkzaamheden dienen te worden aangemerkt.

3.1

Gelet op de bronnenvolgorde van artikel 2.14, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB) zal de rechtbank eerst beoordelen of de door eiser voor zijn werkzaamheden als pakketbezorger/chauffeur ontvangen inkomsten dienen te worden aangemerkt als winst uit onderneming.

3.2

Eiser stelt – kort gezegd - dat, nu sprake is van een vof die een objectieve onderneming drijft, daarmee vaststaat dat eiser als vennoot van de vof winst uit onderneming geniet. De vof wordt namelijk mede voor rekening van de vennoten gedreven en de vennoten zijn bovendien verbonden voor de verbintenissen van de vof.

3.3

Verweerder bestrijdt dat de ontvangen inkomsten uit de vof als winst uit onderneming dienen te worden aangemerkt. Verweerder voert daartoe aan dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid tussen de firmanten van de vof. Er is volgens verweerder daarom geen sprake van een reële vof, zodat eiser niet als vennoot winst uit onderneming geniet. Evenmin geniet eiser uit hoofde van een eenmanszaak winst uit onderneming. Nu eiser niet zelfstandig beschikte over een vervoersvergunning, niet zelfstandig naar buiten trad als ondernemer en geen, dan wel beperkte, vrijheid had ten aanzien van het bepalen van de door hem te rijden route, kan niet worden gezegd dat eiser een onderneming in de vorm van een eenmanszaak drijft.

3.4

Ingevolge artikel 3.4 van de Wet IB wordt verstaan onder ondernemer: “de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.”.

3.5

De rechtbank overweegt dat, zoals eiser terecht stelt, indien een vof een objectieve onderneming drijft, de vennoten van die vof worden geacht ieder subjectief gezien een onderneming te drijven. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of eiser kan worden beschouwd als vennoot van een vof.

3.6

De rechtbank stelt voorop dat een vennootschap onder firma civielrechtelijk is aan te merken als een gekwalificeerde vorm van een maatschap. In artikel 7A:1655 van het Burgerlijk Wetboek is de maatschap omschreven als een overeenkomst waarbij twee of meer personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel met elkander te delen. Dit betekent dat een vennootschap onder firma ziet op de samenwerking van twee of meer personen gericht op het behalen van vermogensrechtelijk voordeel ten behoeve van alle vennoten, zulks door middel van inbreng door ieder van de vennoten. Het element samenwerking brengt mee dat voldaan moet zijn aan de klassieke eis van affectio societatis: uit de inhoud van de overeenkomst dient duidelijk te worden dat de deelnemers de wil hebben op basis van een zekere mate van gelijkwaardigheid met elkaar samen te werken teneinde een bepaald doel te bereiken. Met deze gelijkwaardigheid verdraagt zich niet dat tussen de verschillende personen een verhouding van ondergeschiktheid bestaat. Hierdoor onderscheidt de overeenkomst tot het aangaan van een vennootschap onder firma zich van een arbeidsovereenkomst. Anderzijds is voor het aannemen van een vennootschap onder firma niet vereist dat er volstrekte gelijkwaardigheid tussen de vennoten bestaat; voldoende is dat de vennoten vanuit een min of meer gelijkwaardige positie beogen samen te werken. (Zie de uitspraak van 3 april 2018 van Hof Den Haag, BK-17/00495 en BK-17/00496, ECLI:NL:GHDHA:2018:752, en de in die uitspraak vermelde jurisprudentie en literatuur.)

3.7

In dit kader is van belang dat partijen die een overeenkomst sluiten die strekt tot het verrichten van werk tegen betaling deze overeenkomst op verschillende wijzen kunnen inrichten. Wat tussen hen heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen zij bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen hadden staan, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Aan de hand van de op deze wijze vastgestelde inhoud van de overeenkomst wordt vervolgens bepaald of de overeenkomst behoort tot een van de in de wet geregelde bijzondere overeenkomsten. Daarbij is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderlinge verband worden bezien (zie eveneens voormelde uitspraak van Hof Den Haag en de daarin vermelde jurisprudentie en literatuur).

3.8

De rechtbank gaat ervan uit dat alleen het op 31 december 2007 ondertekende – als zodanig aangeduide – vennootschapscontract geldig is. Ter zitting is nog een door eiser overgelegd vennootschapscontract met als ingangsdatum 1 mei 2009 besproken, dit contract schuift de rechtbank terzijde, omdat hiervan geen ondertekend exemplaar is overgelegd. Naast de inhoud van het vennootschapscontract van 31 december 2007, acht de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of eiser kan worden aangemerkt als vennoot van een vof, de beoordeling van de feitelijke situatie tussen de bij dit contract betrokken partijen van groot belang. Deze beoordeling komt neer op de beantwoording van de vraag of uit de feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat sprake was van samenwerking tussen eiser als pakketbezorger/chauffeur, de overige pakketbezorgers/chauffeurs en [R] op voet van gelijkwaardigheid als vennoten in VOF-verband en van een daarop gerichte wil van partijen (vgl. HR 2 september 2011, nr. 09/04986, ECLI:NL: HR:2011:LJN BQ3876.

3.9

De rechtbank leidt uit de vaststaande feiten in onderlinge samenhang af dat feitelijk niet wordt voldaan aan de voor samenwerking in verband van een vof vereiste basis van een zekere mate van gelijkwaardigheid. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat:

- [R] als enige bevoegd was om voor de vennootschap te handelen en te tekenen, gelden uit te geven en te ontvangen, de vennootschap aan derden en derden aan het samenwerkingsverband te verbinden. Dit geldt volgens artikel 6, eerste en derde lid, van het vennootschapscontract, niet alleen voor de dagelijkse werkzaamheden en het inhuren van materieel of personen, maar in de praktijk ook voor de overige bij het tweede lid van dit artikel vermelde werkzaamheden (zie bij 1.14 en 1.18).

- het [R] en later zijn besloten vennootschap [Q] B.V. (zie 1.5.) is die met opdrachtgevers - (de rechtsvoorgangers van) [postbedrijf F] en [Postbedrijf H] BV - heeft gecontracteerd en met hen op eigen naam vervoersovereenkomsten - waaronder ook een overeenkomst als subcontractor - heeft gesloten (zie 1.6., 1.7, 1.9. en 1.11.);

- het vervolgens [R] en later zijn besloten vennootschap [Q] B.V. is die als enig opdrachtgever van de [naam vennootschap] optreedt (zie 1.4), terwijl de vennoten zelf - waaronder eiser - geen vervoersovereenkomsten hebben gesloten met de opdrachtgevers (zie 1.19.);

- uit de door [R] met (de rechtsvoorganders van) [postbedrijf F] gesloten vervoersovereenkomsten en de daarbij behorende bijlagen en aanvullingen volgt dat [R] met [postbedrijf F] is overeenkomen dat hij toeziet op naleving door de pakketbezorgers/chauffeurs van de door [postbedrijf F] opgestelde procedurevoorschriften en instructies. Op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat [R] aan eiser bindende aanwijzingen en instructies gaf ten aanzien van het uitvoeren van de pakketbezorgingswerkzaamheden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat [R] hem instrueerde om binnen een bepaalde tijdsspanne - om te voldoen aan de levertijden - op bepaalde adressen pakketten af te leveren

- de gehouden vergaderingen niet meer inhielden dan dat [R] daarbij de overige vennoten op de hoogte bracht van een aantal van zijn besluiten of handelingen (zie bij 1.15).

- eiser niet bekend was met de in het vennootschapscontract genoemde en daarbij behorende intentieverklaring.

- de grootte van het maandelijkse voorschot op het winstaandeel volgens artikel 10, eerste lid, van het vennootschapscontract door [R] wordt vastgesteld, gebaseerd op het aantal door eiser gerealiseerde succesvolle stops of afgeleverde pakketten (zie bij 1.12). Eiser naast deze maandelijkse bedragen in het kader van de verdeling van de winst van de vof, in weerwil van artikel 9, zesde lid, van het vennootschapscontract, niets uitbetaald heeft gekregen (zie bij 1.12) en gesteld noch aannemelijk is geworden dat er verliezen zijn gedeeld door de vennoten.

- eiser jaarlijks een overzicht van de accountant van de vof kreeg toegestuurd, waarop alleen de aan hem uitbetaalde bedragen stonden vermeld. Indien eiser trachtte om de jaarstukken bij de accountant op te vragen, werd dat door [R] verhinderd (zie bij 1.12).

- toetreding van nieuwe vennoten alleen toegestaan is met toestemming van [R] (artikel 16 van het vennootschapscontract), eiser niet werd gekend in de toetreding van nieuwe vennoten en geen zicht had op wie zijn medevennoten waren (zie bij 1.17).

- [R] als enig bevoegd en gemachtigd is tot het in- en uitschrijven van vennoten bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel (artikel 17, derde lid, van het vennootschapscontract).

- de vennoten in persoon noch gezamenlijk naar buiten optreden als vennoten van de vof, maar de vennoten/chauffeurs, zoals [R] is overeengekomen met (de rechtsvoorganger van) [postbedrijf F] , hun werkzaamheden dienden te verrichten in kleding van [postbedrijf F] en hun bussen een aanduiding dienden te bevatten inhoudende dat zij in opdracht van [postbedrijf F] reden.

- in geval eiser wegens ziekte niet zou kunnen werken, hij dit bij [R] zou dienen te melden en [R] er dan voor zou zorgen dat een andere vennoot van de vof de werkzaamheden van eiser zou overnemen (zie bij 1.16).

De rechtbank concludeert dat [R] en later zijn besloten vennootschap [Q] BV in een zodanige overheersende positie verkeerden dat alle overige vennoten - waaronder eiser - geheel van hen afhankelijk waren en daardoor aan hen ondergeschikt waren.

3.10

Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de vof realiteitsgehalte mist. De naar buiten toe gepresenteerde vof betreft naar het oordeel van de rechtbank slechts een schijnconstructie. Reeds daarom faalt eisers stelling dat hij in de hoedanigheid van vennoot van de vof als ondernemer dient te worden aangemerkt.

3.11

Voor zover eiser subsidiair heeft bedoeld te stellen dat hij in de vorm van een eenmanszaak een onderneming dreef, verwerpt de rechtbank ook deze stelling. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser niet zelf beschikte over een bus en evenmin over een vervoersvergunning. Daarnaast trad eiser niet zelfstandig naar buiten als ondernemer.

3.12

Uit het voorgaande volgt dat de door eiser ontvangen inkomsten voor zijn werkzaamheden als pakketbezorger/chauffeur wettelijk gezien niet als winst uit onderneming kunnen worden aangemerkt.

4.1

Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst daartoe op een door de Belastingdienst en [postbedrijf F] gesloten convenant, waarin de als subcontractors aangeduide pakketbezorgers, die volgens eiser overigens onder precies dezelfde omstandigheden werkzaam zijn als hijzelf, wel als zelfstandige ondernemers worden aangemerkt. Eiser wenst op dezelfde wijze behandeld te worden als deze subcontractors.

4.2

Verweerder weerspreekt dat hij in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Verweerder wijst er daarbij op dat het door eiser bedoelde convenant tussen de Belastingdienst en de subcontractors ziet op de situatie waarin deze subcontractors zelf een vervoersovereenkomst met [postbedrijf F] hebben gesloten (zie bij 1.25). In eisers geval heeft [R] een vervoersovereenkomst met [postbedrijf F] gesloten. Eiser was aldus werkzaam voor [R] , handelend onder de naam [Q] , en later voor [Q] B.V. Hij werkte dus niet rechtstreeks voor (de rechtsvoorgangers van) [postbedrijf F] . Van gelijke gevallen die een gelijke behandeling behoeven, is daarom geen sprake.

4.3

De rechtbank verwerpt eiser beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Aangezien het convenant tussen de Belastingdienst en de subcontractors alleen ziet op die gevallen waarin de subcontractors zelf een vervoersovereenkomst met [postbedrijf F] hebben gesloten, is de rechtbank van oordeel dat deze gevallen niet gelijk zijn aan eisers geval. Eiser heeft immers niet zelf een vervoersovereenkomst met (de rechtsvoorgangers van) [postbedrijf F] gesloten. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij ervan heeft afgezien om zelf een dergelijke vervoersovereenkomst af te sluiten, omdat hij dan over een eigen bus zou moeten beschikken (1.20), hetgeen hij niet wenste gezien de daaraan verbonden financiële risico’s.

5.1

Nu geen sprake is van winst uit onderneming moet de vraag worden beantwoord of de door eiser ontvangen inkomsten voor zijn werkzaamheden als pakketbezorger/chauffeur moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Voor de kwalificatie als loon uit dienstbetrekking is - voor zover van belang - op grond van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) doorslaggevend of sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvan is sprake indien de werkzaamheden persoonlijk dienen te worden verricht in een gezagsverhouding en daarvoor loon wordt betaald.

5.2

Bij de beantwoording van de vraag of de rechtsverhouding tussen partijen als arbeidsovereenkomst dient te worden aangemerkt, moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven (vergelijk Hoge Raad 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6231, en Hoge Raad 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887).

5.3

Eiser bestrijdt – naar de rechtbank hem begrijpt – dat de door hem ontvangen inkomsten voor zijn werkzaamheden als pakketbezorger/chauffeur moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, enkel op de grond dat hij – zie hiervoor – van mening is dat deze inkomsten als winst uit onderneming moeten worden aangemerkt.

5.4

Verweerder stelt dat aan alle voorwaarden voor het bestaan van een dienstbetrekking is voldaan.

5.5

Gelet op hetgeen bij 1.16 staat vermeld, oordeelt de rechtbank dat eiser verplicht was de werkzaamheden persoonlijk te verrichten. Eiser kon zich immers niet uit eigen beweging laten vervangen door een derde.

5.6

Uit hetgeen bij 1.12 staat vermeld, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser een beloning voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden heeft ontvangen. De grootte hiervan werd door [R] vastgesteld (artikel 10, eerste lid, van het vennootschapscontract) en de beloning werd ook door hem uitbetaald (zoals volgt uit artikel 6, eerste lid, van het vennootschapscontract).

5.7

Uit de door [R] met (de rechtsvoorgangers van) [postbedrijf F] gesloten vervoersovereenkomsten en de daarbij behorende bijlagen en aanvullingen volgt dat [R] met [postbedrijf F] is overeenkomen dat hij toeziet op naleving door de pakketbezorgers/chauffeurs van de door [postbedrijf F] opgestelde procedurevoorschriften en instructies. Op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat [R] aan eiser bindende aanwijzingen en instructies gaf ten aanzien van het uitvoeren van de pakketbezorgingswerkzaamheden. De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat [R] en later zijn besloten vennootschap [Q] BV in een zodanige overheersende positie verkeerden (zie 3.9) dat alle overige vennoten - waaronder eiser - geheel van hen afhankelijk waren en daardoor aan hen ondergeschikt waren.

5.8

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser tot [R] in dienstbetrekking stond als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet LB. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de door eiser ontvangen inkomsten voor zijn werkzaamheden als pakketbezorger/chauffeur op grond van artikel 3.81 van de Wet IB terecht als loon uit dienstbetrekking in de navorderingsaanslagen heeft begrepen.

Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de navorderingsaanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

6. De beroepen zijn ongegrond.

7. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente c.q. belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen heffings- en belastingrente.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, mr. T. Tanghe en mr. M. van den Bosch, leden, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018.

w.g. griffier

w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.