Rechtbank Noord-Nederland, 13-12-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:4856, AWB - 18 _ 1021
Rechtbank Noord-Nederland, 13-12-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:4856, AWB - 18 _ 1021
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 13 december 2018
- Datum publicatie
- 18 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:4856
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:472, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 1021
Inhoudsindicatie
VPB. Naar het oordeel van de rechtbank kon de belastingplichtige aan de tekst van de Wet Vpb 1969 zoals deze in 2005 luidde en de tekst van de verliesvaststellingsbeschikking niet het vertrouwen ontlenen dat de verliezen onbeperkt verrekenbaar zouden blijven.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 18/1021 en LEE 18/1412
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 13 december 2018 in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. W. de Jong),
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Aanslag 2015
Verweerder heeft voor het jaar 2015 aan eiseres met dagtekening 22 juli 2017 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 25.424. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 476 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 18/1021.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Aanslag 2016
Verweerder heeft voor het jaar 2016 aan eiseres met dagtekening 2 december 2017 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 30.861. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 178 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 18/1412.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [DGA] , bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk daarna de mondelinge uitspraak verdaagd voor de duur van 2 weken, onder aanzegging aan partijen van het tijdstip van de uitspraak.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- restitueert het griffierecht in de zaak LEE 18/1412.
Gronden
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres is opgericht op 30 maart 1998. Sinds haar oprichting is de heer [DGA] directeur en enig aandeelhouder van eiseres. Per 1 januari 2015 bedroeg de stand van de nog niet verrekende ondernemingsverliezen over het jaar 2005 en voorgaande jaren € 246.016.
3. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of verweerder bij het opleggen van de aanslagen terecht geen rekening heeft gehouden met de verliezen die betrekking hebben op de jaren 2005 en eerder. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft ter onderbouwing aangevoerd dat zij gelet op de tekst van artikel 20 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB 1969), zoals die in 2005 luidde, er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen, dat na afgifte van de verliesvaststellingsbeschikkingen over de jaren 2005 en eerder, de vastgestelde verliezen compensabel zouden blijven. Bovendien heeft eiseres gesteld dat de wetgever met de wetswijziging, waarbij de voorwaartse verliesverrekeningstermijnen werden beperkt, eenzijdig is terug gekomen op een bij een beschikking toegekend recht om verliezen onbeperkt voorwaarts te mogen verrekenen. Verweerder heeft de verliezen over 2005 en eerdere jaren niet verrekend en heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2018 (zie HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:589).
4. De rechtbank overweegt als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 april 2008 (rechtsoverweging 2.3) bepaald dat burgers er in het algemeen niet in redelijkheid op kunnen vertrouwen dat de belastingwet ongewijzigd zal blijven. Belastingplichtigen mochten na de invoering van de onbeperkte voorwaartse verliesverrekening met ingang van 1 januari 1995, er dan ook niet op rekenen dat die regeling altijd zou worden gehandhaafd. Daarnaast heeft de Hoge Raad in dit arrest bepaald dat beschikkingen waarbij ondernemingsverliezen zijn vastgesteld, niet verder strekken dan het vaststellen van de omvang van het verlies van het desbetreffende jaar. Een dergelijke verliesvaststellingsbeschikking vestigt dus niet een onvoorwaardelijk recht van de belastingplichtige op verrekening van de daarin vastgestelde verliezen.
5. Hoewel het hierboven aangehaalde arrest van de Hoge Raad betrekking heeft op te verrekenen ondernemingsverliezen bij de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekering, ziet de rechtbank in de bewoordingen van het arrest geen aanleiding om te concluderen dat het oordeel van de Hoge Raad anders zou zijn voor wat betreft de heffing van vennootschapsbelasting. De overweging dat burgers er in het algemeen niet in redelijkheid op kunnen vertrouwen dat de belastingwet ongewijzigd zal blijven is gezien haar formulering van algemene strekking en niet beperkt tot de inkomstenbelasting. De rechtbank ziet dit oordeel bevestigd in de omstandigheid dat de Hoge Raad dezelfde overweging ook al eens heeft gebezigd in een arrest over de afvalstoffenbelasting (HR 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:266, rechtsoverweging 2.4.4). De overweging van de Hoge Raad dat beschikkingen waarbij ondernemingsverliezen zijn vastgesteld niet een onvoorwaardelijk recht van de belastingplichtige op verrekening vestigen, kan gezien haar bewoordingen en strekking naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden opgevat dan dat zij eveneens van toepassing is op verliezen die zijn geleden door een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting.
6. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres heel nadelig is dat zij, gezien de tussentijdse wijzigingen in haar bedrijfsvoering, nu een groot deel van haar oude verliezen niet meer kan verrekenen. Dit is echter het gevolg van de bewuste keuze van de wetgever om in de overgangsregeling geen volledig eerbiedigende werking voor oude verliezen op te nemen.
7. Gelet op het voorgaande kon eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen vertrouwen ontlenen aan de tekst van de Wet VPB 1969 zoals deze in 2005 luidde en eveneens niet aan de tekst van de verliesvaststellingsbeschikking. Deze beroepsgronden van eiseres slagen daarom niet.
8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
9. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Door de rechtbank is voor beide zaken griffierecht geheven. Omdat bij nader inzien naar het oordeel van de rechtbank sprake is van samenhangende besluiten, ziet de rechtbank aanleiding om het griffierecht van € 338 in de zaak LEE 18/1412 te restitueren.
12 Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 13 december 2018 gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w.g. griffier
w.g. rechter