Rechtbank Noord-Nederland, 03-10-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:4058, AWB - 18 _ 2528
Rechtbank Noord-Nederland, 03-10-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:4058, AWB - 18 _ 2528
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2019
- Datum publicatie
- 28 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2019:4058
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 2528
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Voor toepassen interne compensatie is niet vereist dat sprake moet zijn van een nieuw feit. Boete terecht.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/2528
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 3 oktober 2019 in de zaak tussen
(gemachtigde: [X] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2014 aan eiseres met dagtekening 16 december 2017 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 50.053. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 655 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 238.
Bij beschikking van 30 december 2017 heeft verweerder de aanslag vennootschapsbelasting ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 47.603. De belastingrente heeft verweerder verminderd tot een bedrag van € 554 en de vergrijpboete heeft verweerder verminderd tot een bedrag van € 115.
Bij uitspraken op bezwaar van 5 april 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , [naam] en [naam] . De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken van [C] B.V. (zaaknummers 18/2523 tot en met 18/2527).
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
[X] ( [X] ) is directeur en enig aandeelhouder van eiseres.
[X] is tevens directeur en enig aandeelhouder van [C] B.V. Deze vennootschap houdt ledencertificaten van [coöperatie] ( [coöperatie] ). [X] verricht als werknemer van eiseres accountancy- en adviesdiensten voor deze coöperatie.
De dagelijkse administratie van eiseres wordt gevoerd door de echtgenote van [X] , [Y] ( [Y] ), die in dienstbetrekking tot [C] B.V. staat. [Y] stelt de balans en de verlies- en winstrekening op. De aangiften vennootschapsbelasting van eiseres worden gedaan door medewerkers van [coöperatie] .
Eiseres heeft op 12 augustus 2014 in Duitsland een Volkswagen Up (de auto) gekocht voor een bedrag van € 5.200. Er is geen omzetbelasting aan eiseres in rekening gebracht. De auto is op 26 september 2014 op naam van eiseres gezet.
Eiseres heeft de auto op 1 oktober 2014 verkocht aan [Q] , de zoon van [X] , voor een bedrag van € 4.000, inclusief € 190 aan BPM en € 730,80 aan omzetbelasting. De auto is op 3 oktober 2014 op naam van de zoon van [X] gezet.
Eiseres heeft in haar boekhouding de auto inclusief de kosten van tenaamstelling geactiveerd op een bedrag van € 5.357. Ter zake van de verkoop van de auto heeft eiseres als opbrengst een bedrag van € 3.305,79 verantwoord. Daarbij is eiseres ten onrechte uitgegaan van een bedrag aan omzetbelasting van € 694,21 (€ 4.000 maal 21/121) in plaats van een bedrag aan omzetbelasting van € 730,80. Als resultaat van deze verkoop heeft eiseres een verlies berekend van € 2.051,21 (€ 5.357 minus € 3.305,79).
Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer aanvaardbaarheid van eiseres’ aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2015. Verweerder heeft van zijn bevindingen naar aanleiding van dit boekenonderzoek een op 5 december 2017 gedateerd rapport opgemaakt.
In paragraaf 3.2.5 van het rapport van het boekenonderzoek heeft verweerder ten aanzien van de aan- en verkoop van de auto onder meer het volgende vermeld:
“Ik ben voornemens om het verschil tussen de waarde economisch verkeer ad € 5.200 en gehanteerde verkoopwaarde ad € 3.290 als uitdeling aan te merken. De reden hiervoor is dat de onderneming [eiseres] is verarmd door de aandeelhouder, waarbij sprake is van dubbele bewustheid. Over de hogere verkoopprijs zou tevens omzetbelasting verschuldigd zijn, daarom zal deze gecorrigeerd worden.
Ik zal € 2.311 (121% van € 1.910) als uitdeling aanmerken in het jaar 2014.
Belastingplichtige gaat hiermee akkoord.”
Verweerder heeft op 30 november 2017 het op 15 juni 2017 gedagtekende conceptrapport van het boekenonderzoek met de gemachtigde van eiseres besproken. Bij e-mailbericht van 30 november 2017 heeft verweerder aan eiseres aangekondigd dat hij overeenkomstig hetgeen hij die ochtend met [X] heeft besproken, de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 aan eiseres heeft opgelegd. Bij het vaststellen van deze aanslag heeft verweerder rekening gehouden met een ‘correctie verlies op auto’ en een ‘correctie tuinset’. Verweerder heeft tevens in het e-mailbericht van 30 november 2017 melding gemaakt van een boete van 25% van de vennootschapsbelasting over de correcties, ofwel € 238.
Naar aanleiding van telefonisch contact met [X] op 1 december 2017, heeft verweerder alsnog de ‘correctie tuinset’ laten vervallen en de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 bij beschikking van 30 december 2017 ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 47.603. De belastingrente heeft verweerder dienovereenkomstig verminderd en de boete heeft verweerder verminderd tot € 115.
Eiseres heeft in haar beroepschrift gesteld dat de door verweerder over de uitdeling berekende omzetbelasting ter zake van de verkoop van de auto niet ten laste van het resultaat is gebracht, zodat de bij 1.8 bedoelde correctie dient te worden verminderd met € 401 (21% van € 1.910). Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat hij bereid is om bij deze correctie dit bedrag aan omzetbelasting buiten beschouwing te laten.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift met een beroep op interne compensatie gesteld dat, gelet op de bij 1.6 bedoelde verantwoording in eiseres’ boekhouding, de netto correctie van € 1.910 dient te worden verhoogd tot € 2.051.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift tevens met een beroep op interne compensatie gesteld dat eiseres ten onrechte € 243 aan kosten voor de auto ten laste van haar resultaat heeft genomen. Het betreft een kentekenplaat van € 25,62, een verbanddoos van € 9,94 en motorijtuigenbelasting van € 198, waarbij het volgens verweerder ervoor moet worden gehouden dat hieronder tevens de BPM is begrepen. Deze kosten dienen volgens verweerder alsnog te worden gecorrigeerd.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift verder met een beroep op interne compensatie gesteld dat eiseres de kosten voor:
- “tuinset, parasol etc” (€ 2.024,79)
- “foto [naam] aank lens” (€ 454,55)
- “2 apples’s” (€ 2.385,94)
ten onrechte ineens ten laste van haar resultaat heeft gebracht. Uitgaande van de veronderstelling dat ter zake sprake is van bedrijfsmiddelen, dienen deze volgens verweerder geactiveerd te worden en met maximaal 20% per jaar te worden afgeschreven. Dit leidt volgens verweerder alsnog voor het jaar 2014 tot een correctie van € 3.892 (80% van (€ 2.024,79 + € 454,55 + € 2.385,94)).
Verweerder concludeert in zijn verweerschrift dat de bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 aangebrachte winstcorrectie, met toepassing van interne compensatie, niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De aanslag dient volgens verweerder te worden gehandhaafd op een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 47.603. De boete dient volgens verweerder te worden gehandhaafd op € 115.
Geschil en beoordeling
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder interne compensatie mag toepassen.
Daarnaast is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder terecht aan eiseres een vergrijpboete heeft opgelegd.
Nu verweerder in zijn verweerschrift heet meegedeeld dat hij bereid is om bij de correctie inzake de auto het bedrag van € 401 aan omzetbelasting buiten beschouwing te laten, gaat de rechtbank er van uit dat eiseres haar ter zake in haar beroepschrift opgeworpen beroepsgrond niet langer handhaaft.
Eiseres stelt dat verweerder geen interne compensatie mag toepassen. Daarvoor moet volgens eiseres sprake zijn van een nieuw feit. Nu er echter sprake is van een afgerond boekenonderzoek, mogen er daarna geen nieuwe feiten meer boven water komen.
Verweerder bestrijdt dat voor het toepassen van interne compensatie vereist is dat sprake moet zijn van een nieuw feit.
De rechtbank verwerpt eiseres’ beroepsgrond inhoudende dat voor het toepassen van interne compensatie sprake moet zijn van een nieuw feit. De rechtbank wijst eiseres hier op het arrest van de Hoge Raad van 25 juni 2004, nr. 38 997, ECLI:NL:HR:2004:AP4377, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld:
“Indien aan 's Hofs oordeel de opvatting ten grondslag ligt dat een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor 'interne compensatie' kan opleveren, berust het op een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 9 december 1998, nr. 33 370, BNB 1999/68).”
Nu eiseres de correctie inzake de auto en de door verweerder met een beroep op interne compensatie voorgestane bij 1.13 en 1.14 bedoelde correcties overigens inhoudelijk gezien niet heeft bestreden, sluit de rechtbank zich aan bij verweerders standpunt dat de door hem toegepaste winstcorrectie van € 2.311 niet te hoog is.
Overeenkomstig verweerders conclusie zal de rechtbank het belastbaar bedrag vaststellen op € 47.603, zoals verweerder het belastbaar bedrag ambtshalve heeft verminderd bij beschikking van 30 december 2017. Nu verweerder in de bezwaarfase dit bedrag eveneens voorstond, had verweerder de hoogte van dit belastbaar bedrag bij de uitspraak op bezwaar dienen te formaliseren. Verweerder had het bezwaar gegrond dienen te verklaren en de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 dienen te handhaven zoals hij deze bij beschikking van 30 december 2017 heeft verminderd. De rechtbank zal dit laatste, na vernietiging van de uitspraak op bezwaar, bij deze uitspraak alsnog doen.
Eiseres stelt dat van boetes geen sprake kan zijn. Hierbij wijst eiseres erop dat de boetes voor onder andere de loonbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015 zijn teruggebracht naar nihil.
Verweerder stelt dat het aan eiseres’ opzet is te wijten dat zij ter zake van de correctie met betrekking tot de aan- en verkoop van de auto, de bij 1.13 bedoelde correctie inzake autokosten en de bij 1.14 bedoelde afschrijvingscorrectie de aangifte vennootschapsbelasting onjuist heeft gedaan. Verweerder wijst er hierbij op dat [X] jarenlang als accountant, vennoot en kantoorleider werkzaam is bij een groot accountants- belastingadvieskantoor.
Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit, ingevolge artikel 67d, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de aanslag voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
De bij 3.1 bedoelde beroepsgrond van eiseres heeft de rechtbank verworpen.
Overigens heeft eiseres inhoudelijk gezien niet bestreden dat zij haar belastbare winst, gezien de correctie met betrekking tot de aan- en verkoop van de auto, de bij 1.11 bedoelde correctie inzake autokosten en de bij 1.12 bedoelde afschrijvingscorrectie, tot een te laag bedrag heeft aangegeven en aldus tot een onjuist bedrag aangifte heeft gedaan. De rechtbank acht aannemelijk dat [X] , mede gelet op de aard van de correcties en de omstandigheid dat [X] accountancy- en adviesdiensten verricht, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat eiseres voor het jaar 2014 haar aangifte vennootschapsbelasting tot een onjuist bedrag heeft gedaan. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan voorwaardelijk opzet van [X] te wijten dat eiseres haar aangifte tot een onjuist bedrag heeft gedaan. Nu [X] directeur en aandeelhouder alsmede, zoals volgt uit de stukken, feitelijk leidinggevende van eiseres is, is de rechtbank van oordeel dat de opzet van [X] moet worden aangemerkt als opzet van eiseres.
Zoals volgt uit het voorgaande en gelet op het bepaalde in artikel 67d van de AWR, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres ten aanzien van de bij 4.4 bedoelde correcties een vergrijp heeft begaan waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. De rechtbank acht een boete van 25% van de vennootschapsbelasting over het bedrag (€ 2.311) dat ter zake van deze correcties in aanmerking wordt genomen, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, passend en geboden. Dit brengt mee dat de rechtbank de bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 opgelegde boete overeenkomstig verweerders conclusie in zijn verweerschrift zal vaststellen op € 115.
Bij het bij 4.5 gegeven oordeel is de rechtbank voorbij gegaan aan de door eiseres aangevoerde omstandigheid dat de boetes voor onder andere de loonbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015 zijn teruggebracht naar nihil. Deze omstandigheid acht de rechtbank niet relevant voor de beoordeling van de bij de aanslag vennootschapsbelasting opgelegde boete.
Overeenkomstig hetgeen de rechtbank bij 3.5 heeft overwogen, zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar gericht tegen de boete vernietigen en de boete handhaven zoals verweerder deze bij beschikking van 30 december 2017 heeft verminderd.
5. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank zal de belastingrente handhaven zoals verweerder deze bij beschikking van 30 december 2017 heeft verminderd.
6. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en handhaaft de aanslag, belastingrentebeschikking en boetebeschikking zoals hiervoor is vermeld.
7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand dan wel van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
handhaaft de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 zoals verweerder deze bij beschikking van 30 december 2017 heeft verminderd;
- -
-
handhaaft de belastingrente zoals verweerder deze bij beschikking van 30 december 2017 heeft verminderd;
- -
-
handhaaft de boete zoals verweerder deze bij beschikking van 30 december 2017 heeft verminderd;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2019.
w.g. griffier
w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.