Home

Rechtbank Noord-Nederland, 10-10-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:4246, AWB - 16 _ 3131

Rechtbank Noord-Nederland, 10-10-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:4246, AWB - 16 _ 3131

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
10 oktober 2019
Datum publicatie
16 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2019:4246
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3131

Inhoudsindicatie

omzetcorrecties - winstuitdeling - omkering bewijslast

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 16/3131, 16/3132, 16/3133, 16/3134, 19/1096 en 19/1097

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 10 oktober 2019 in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.

Procesverloop

Verweerder heeft voor de jaren 2007, 2010, 2011 en 2012 aan eiseres met de hierna te vermelden dagtekeningen, de volgende navorderingsaanslagen opgelegd in de vennootschapsbelasting (Vpb). Tegelijk met deze besluiten heeft verweerder bij beschikkingen de volgende bedragen aan heffings- of belastingrente in rekening gebracht en de volgende vergrijpboetes opgelegd.

Zaak-nummer

Jaar

Aanslag-

nummer

Dagtekening

16/3131

2007

V.77

10 oktober 2015

Geen vergrijpboete

Heffingsrente € 413

16/3132

2010

V.07

26 september 2015

Vergrijpboete € 10.767

Heffingsrente € 4.292

16/3133

2011

V.17

17 oktober 2015

Vergrijpboete € 1.552

Heffingsrente € 541

19/1096

2011

V.18

23 juli 2016

Geen vergrijpboete

Heffingsrente € 12

16/3134

2012

V.27

24 oktober 2015

Vergrijpboete € 3.417

Belastingrente € 1.660

19/1097

2012

V.28

6 augustus 2016

Geen vergrijpboete

Belastingrente € 38

Bij uitspraken op bezwaar van 20 juni 2016, in één geschrift vervat, heeft verweerder het bezwaar van eiseres in de zaak 16/3131 ongegrond verklaard en in de zaken 16/3132, 16/3133 en 16/3134 gegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Eiseres heeft geen bezwaarprocedure gevoerd tegen de navorderingsaanslagen in de zaken 19/1096 en 19/1097. Gelet op het ter zitting besproken verzoek van eiseres daartoe en de instemming van verweerder daarmee, zal de rechtbank het beroep op de voet van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht aanmerken als een rechtstreeks beroep, gericht tegen deze navorderingsaanslagen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019.

Namens eiseres is daar verschenen [aandeelhouder/bestuurder] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres, alsmede door [bijstand] en [boekhouder] .

Verweerder heeft zich daar laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .

Ter zitting zijn de zaken van [aandeelhouder/bestuurder] met de zaaknummers 16/3135, 16/3136, 16/3137 en 16/3138 gelijktijdig behandeld.

Het onderzoek is ter zitting geschorst ten einde partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil alsnog in der minne te schikken.

Partijen hebben de rechtbank nadien schriftelijk geïnformeerd en tenslotte te kennen gegeven dat zij geen compromis hebben bereikt.

Ten slotte heeft de rechtbank partijen gewezen op het recht op een nadere zitting, maar partijen hebben de rechtbank duidelijk gemaakt hier geen prijs op te stellen. Daaropvolgend heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

[aandeelhouder/bestuurder] is enig aandeelhouder van [holding] B.V., welke BV alle aandelen houdt van eiseres. [aandeelhouder/bestuurder] heeft twee zussen: [zus A] en [zus B] .

1.2.

Eiseres drijft twee ondernemingen: een radiostation ( [radiostation] ) en het organiseren van evenementen (onder meer [evenementen] ); het organiseren van de evenementen gebeurt onder de naam [naam] .

1.3.

Eiseres heeft aangiften Vpb ingediend voor de jaren 2007, 2010, 2011 en 2012. Verweerder heeft aan eiseres aanslagen Vpb opgelegd overeenkomstig die ingediende aangiften.

1.4.

Op 21 januari 2014 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres en bij de hiervoor genoemde BV, waarvan de uitkomsten in een rapport van 25 augustus 2015 zijn vastgelegd.

Daarin is onder meer opgenomen:

1.4.1. “16.5.2.2

16.5.2.2 Boekingen memoriaal

Op 31 december 2010 wordt via het memoriaal het kassaldo door een aantal boekingen verlaagd.

Ik zal hierna deze boekingen specificeren en mijn bevindingen en standpunten met betrekking tot deze boekingen vermelden.

- Op 31 december 2010 wordt een bedrag van € 59.171,26 uit de kas geboekt met als tegen rekening kas Stichting [radiostation] . Stichting [radiostation] is een andere rechtspersoon die formeel geen onderdeel uitmaakt van [eiseres] en dus niet verward moet worden met de daar onder vallende activiteit [radiostation] .

Bij Stichting [radiostation] bestaan de ontvangsten uit subsidies die door gemeenten worden verstrekt voor het organiseren van evenementen in die gemeente. De ontvangen gelden worden 1 op 1 doorgestort naar [eiseres] . Stichting [radiostation] heeft geen kas, dit bedrag kon dus nooit gestort zijn in de kas van de stichting. De adviseur kwam vervolgens met de verklaring dat het een afrekening van loon over de jaren tot en met 2012 betrof. De lonen over de jaren 2010 tot en met 2012 blijkens de administratie sloten al aan. Voor een boeking van nog meer loon was geen ruimte, verder is het ook niet te verklaren hoe een kasbetaling in 2010 betrekking gehad kan hebben op lonen in de jaren 2011 en 2012.

Tijdens een bespreking met de adviseur, [boekhouder] , en [aandeelhouder/bestuurder] is op 13 januari 2015 afgesproken dat de aan de BV onttrokken € 59.171 aangemerkt wordt als een afrekening van opnames in het verleden door de heer [aandeelhouder/bestuurder] .”

(…)

- Op 31 december 2010 wordt een bedrag van € 28.502,18 geboekt als zijnde rente over de jaren 2001 tot en met 2005. Het zou de rente betreffen over een lening van f 200.000 die in het jaar 2001 door de heren [heren] , beiden woonachtig in [buitenland] , zou zijn verstrekt. Inzake deze lening is een lening overeenkomst overgelegd.

Aflossing van de lening heeft in 2005 en 2006 plaatsgevonden. Het is niet aannemelijk dat wanneer de lening in 2006 geheel afgelost is er ten tijde van het aflossen van de lening nog geen rente betaald is en dat deze rente pas in 2010 betaald werd. Ik zal deze betaling niet accepteren als zakelijk betaling maar aanmerken als betaling aan de directeur-aandeelhouder.”

1.4.2. “19.2.1.4

19.2.1.4 Stortingen op privérekening ING

Met betrekking tot het jaar 2010 heb ik verder geconstateerd dat er op de privé bankrekening van de directeur-aandeelhouder een tweetal grote bedragen werden gestort welke afkomstig waren van de bankrekening van zijn zuster [zus A] . Het gaat om een bedrag van € 9.000 op 25 augustus 2010 en een bedrag van € 11.000 op 20 september 2010.

Ik heb de adviseur en belastingplichtige gevraagd om verklaring. Volgens de directeur-aandeelhouder betrof dit een terugbetaling van een lening die in een ver verleden aan zijn zuster verstrekt zou zijn. Op de balans van belastingplichtige is tot 2012 een schuld aan deze zuster opgenomen van € 25.000. Het is niet aannemelijk dat de zuster in 2010 een schuld van € 20.000 aan de directeur-aandeelhouder in privé terug gaat betalen als zij daartegenover nog een vordering op de BV van de directeur-aandeelhouder heeft van € 25.000. De lening aan de zuster van de directeur-aandeelhouder zou rente vrij geweest zijn. Over de lening aan de BV zou de BV een rente van 6% verschuldigd zijn.

Ik heb gevraagd om een lening overeenkomst, deze is niet overgelegd. Ik heb tevens gevraagd om de bankafschriften van zijn zuster te overleggen zodat ik de herkomst van deze stortingen kon traceren. De adviseur stelde dat hij in verband met privacy deze rekeningen niet wilde verstrekken.

Ik heb vervolgens de bankafschriften van de zuster opgevraagd bij de bank. Hieruit blijkt mij dat er kort voor de storting op de rekening van de directeur-aandeelhouder een zelfde bedrag contant op de rekening van de zuster werd gestort. Gezien de vermogenspositie van de zuster is het niet aannemelijk dat zij zelf deze bedragen contant heeft kunnen storten. Wanneer ik kijk naar het moment waarop de contante stortingen verricht zijn, dan blijkt dat dit kort na een evenement is geweest.

Op 25 augustus 2010 werd er op de rekening van [zus A] per kas een bedrag van € 11.000 gestort. Op 14 en 15 augustus vond [evenement] plaats. Op 20 september 2010 werd op de rekening van [zus A] per kas een bedrag van € 9.000 gestort. Kort daarvoor was er een tweetal evenementen. Op 27,28 en 29 augustus [evenement] en op 3,4 en 5 september [evenement] .

Ik stel me op het standpunt dat deze € 20.000 niet verantwoorde omzet is.

Ik zal de omzet op grond hiervan met € 20.000 corrigeren, deze correctie zal ik aanmerken als een uitdeling van winst. Zowel de directeur-aandeelhouder als de BV zijn zich bewust geweest van de bevoordeling van de directeur-aandeelhouder.

Correctie 2010 € 20.000”

1.4.3. “19.2.1.6

19.2.1.6 Correcties naar aanleiding van de memoriaal boekingen

Zoals reeds omschreven in het onderdeel administratie en meer specifiek Kasadministratie zal het resultaat van belastingplichtige op grond van de daar omschreven bevindingen voor het jaar 2010 gecorrigeerd worden.

Naar aanleiding van de bevindingen met de memoriaal boekingen zal ik de volgende bedragen corrigeren:

boeking betaling stichting [radiostation] € 59.171

boeking betaling rentekosten 2001 tot en met 2006 € 28.502

Met betrekking de betaling stichting [radiostation] is tijdens de bespreking van 13 januari 2015 toegezegd dat deze in rekening-courant verwerkt kan worden.

Met betrekking tot de boekingen betaling reiskosten 2001 en de boeking betaling rentekosten 2001 tot en met 2006 stel ik me op het standpunt dat zowel belastingplichtige als de directeur-aandeelhouder zich ervan bewust geweest (moet) zijn dat de directeur-aandeelhouder bevoordeeld werd. Deze bedragen worden aangemerkt als uitdelingen van winst.

Correctie 2010 Uitdeling van winst € 28.502

Correctie 2010 Rekening courant € 59.171

1.4.4. “19.2.1.3

19.2.1.3 Privéstortingen [radiostation]

In 2011 hebben er op bankrekening [nummer] van [radiostation] een achttal contante stortingen plaatsgevonden. Deze stortingen worden niet verklaard uit opnames van privé bankrekeningen of bij [holding] BV of [eiseres] . ik heb gevraagd om verklaring van deze stortingen. De verklaring welke ik kreeg was de volgende:

Per 1 januari 2011 zou de directeur-aandeelhouder in privé een kassaldo hebben gehad van € 31.076,62.

Een zodanig hoog kassaldo is niet aannemelijk. Ook de aangifte inkomstenbelasting vermeldde in box 3 dit saldo niet.

Het saldo van € 31.076,62 is berekend door uit te gaan van een saldo per 1/1/2010 van € 5000. Ook dit saldo is niet in box 3 vermeld. Vervolgens worden de hiervoor besproken onttrekkingen van € 59.171 en € 9333 aangemerkt als kasopnames in 2010.

Ik stel mij op het standpunt dat deze bedragen niet alleen betrekking hebben op 2010 maar voor het grootste deel op de jaren daarvoor. Zowel de heer [aandeelhouder/bestuurder] als de adviseur hebben aangegeven dat boekingen niet altijd op het juiste moment in de kasadministratie zijn verwerkt en dat er geen tussentijdse kascontroles plaatsvonden.

Vervolgens worden stortingen op bankrekeningen, betaling van een reparatie van een schade en een onttrekking voor privé van zesduizend euro in mindering gebracht waardoor er een administratief saldo per 1/1/2010 van € 31.076 resteerde.

Bij nadere beoordeling van deze stortingen bleek dat in ieder geval in vier gevallen de stortingen plaatsvonden kort nadat er een evenement was geweest.

Het betreft de volgende stortingen:

20 oktober 2011

Op 20 oktober 2011 worden er twee stortingen verricht, één van € 1.800 en één van € 500.

Deze stortingen vinden plaats kort na [evenementen] van 14,15, en 16 oktober.

30 augustus 2011

Op 30 augustus wordt er € 2.000 gestort. Op 27 en 28 augustus was er een [evenement] .

14 juni 2011

Op 14 juni 2011 werd een bedrag van €3.720 gestort, op 11 en 12 juni was [evenement]

Mede omdat de volledigheid van de kaartverkoop oncontroleerbaar is door de wijze van administreren (…) merk ik de stortingen aan als omzet welke ten onrechte geboekt is als storting door de directeur-aandeelhouder.

Ik merk dit aan als een uitdeling van winst aan de directeur-aandeelhouder, de directeur-aandeelhouder en de BV zijn zich bewust geweest of moeten zich bewust geweest zijn van de bevoordeling van de directeuraandeelhouder.

Correctie 2011 € 15.520

1.4.5. “19.1.3 5.1.3

19.1.3 5.1.3 Schuld aan zusters

Blijkens een overeenkomst van lening heeft [zus B] op 17 januari 2007 een bedrag van € 8.000 geleend aan belastingplichtige.

Blijkens een kwitantie van 18 oktober 2012 is er aan haar op dat moment € 10.783 terugbetaald.

Blijkens een tweetal overeenkomsten van lening heeft [zus A] op 25/7/2005 € 9.000, en op 24 januari 2007 € 8.000 geleend aan belastingplichtige.

Blijkens een kwitantie is deze lening met een rente afgelost op 18 oktober 2012. Bij belastingplichtige is een uitgave geboekt van € 23.394.

Gezien de bevindingen vermeld in het onderdeel omzetverantwoording hierna stel ik mij op het standpunt dat hier van reële leningen geen sprake is geweest.

Ik heb gevraagd om de bankrekeningen van de zusters te overleggen waaruit blijkt dat deze bedragen aan hun betaald zijn. Deze stukken zijn niet overgelegd, de adviseur vermeldt in zijn correspondentie overigens dat de zusters deze gelden niet op de bankrekening gestort hebben maar contant hebben bewaard. Gezien het verloop van het saldo van de bankrekening van de zuster is dit niet aannemelijk.

Ik stel me op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een reële lening en dat de betalingen in 2012 aan de directeur-aandeelhouder hebben plaatsgevonden.

Ik merk de betaling dan ook aan als uitdeling van winst.

Correctie 2012 uitdeling van winst € 34.177

1.4.6. “20.2

20.2 Omzetbelasting begrepen in de omzetcorrecties

Voor de jaren 2010 en 2011 wordt de omzet met respectievelijk € 20.000 en € 15.520 gecorrigeerd. Deze bedragen zijn inclusief de verschuldigde omzetbelasting. De in deze bedragen begrepen omzetbelasting zal worden nageheven. Voor wat betreft de winst wordt deze naheffing in dit rapport in mindering gebracht op het resultaat. Bij de betaling van de naheffing kan deze niet nogmaals ten laste van het resultaat worden gebracht. Het saldo verschuldigde omzetbelasting 31/12/2012 dient te worden aangepast met het bedrag

van de naheffing over het tijdvak 1januari 2010 tot en met 31 december 2011.

De correctie over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 bedraagt 6/106* €20.000 is €1132.

De correctie over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 bedraagt 6/106 * € 15.520 is € 878.

correctie 2010 € 1.132

correctie 2011 € 878

Bij de vaststelling van de gecorrigeerde belastbare bedragen is met deze correcties rekening gehouden. De naheffingsaanslag kan dan ook bij betaling niet meet ten laste van het resultaat gebracht worden.”

1.5.

Op 14 en 15 augustus 2010 heeft eiseres een evenement georganiseerd: ‘ [evenement] ’. Op 27, 28 en 29 augustus 2010 heeft eiseres een evenement georganiseerd: ‘ [evenement] ’. Op 3, 4 en 5 september 2010 heeft eiseres een evenement georganiseerd: ‘ [evenement] ’. Op 25 augustus 2010 is er € 11.000 per kas op de bankrekening van [zus A] , de zus van [aandeelhouder/bestuurder] , die indirect directeur grootaandeelhouder van eiseres is, gestort en op 20 september 2010 € 9.000. Op 25 augustus 2010 heeft [zus A] € 9.000 overgemaakt op de bankrekening van haar broer, [aandeelhouder/bestuurder] en op 20 september 2010 € 11.000.

1.6.

In het overzicht van de correcties in het rapport boekenonderzoek van de BV van 25 augustus 2015 heeft verweerder de onder 1.4.6. vermelde correcties als volgt – afwijkend van 1.4.6. – voor de vennootschapsbelasting verwerkt. Voor 2011 is het belastbaar bedrag verminderd met € 1.132 en voor 2012 is het belastbaar bedrag met € 878 verminderd.

1.7.

Bij brieven van 6 mei 2015 van verweerder aan respectievelijk de BV en [aandeelhouder/bestuurder] heeft verweerder een conceptrapport gestuurd met dagtekening van respectievelijk 19 maart 2015 en 14 april 2015. In de brieven schrijft verweerder over de vergrijpboetes:

“U treft dit voornemen ook aan in het conceptrapport met een bijbehorende onderbouwing. Het conceptrapport kan dan ook tevens beschouwd worden als de kennisgeving op basis van artikel 5:48 en 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht.”

1.8.

De conclusies van het rapport boekenonderzoek van de BV van 25 augustus 2015 hebben tot de volgende correcties voor de aanslagen Vpb geleid.

voor 2007:

Het aangegeven verlies van 2010 was verrekend met 2007 en vanwege de correctie in 2010 (zie hierna) volgt er een navorderingsaanslag Vpb 2007.

voor 2010:

aangegeven belastbaar bedrag (verlies): € 5.613 -/-

niet verantwoorde omzet € 20.000

correctie stichting [radiostation] € 59.171

correctie rente 2001 t/m 2006 € 28.502

€ 87.673

gecorrigeerd belastbaar bedrag: € 102.060

voor 2011:

aangegeven belastbaar bedrag € 30.226

stortingen [radiostation] € 15.520

correctie omzetbelasting € 1.132 -/-

gecorrigeerd belastbaar bedrag € 44.614

voor 2012:

aangegeven belastbaar bedrag € 64.626

betaling aan [zus B] € 10.783

betaling aan [zus A] € 23.394

€ 34.177

correctie omzetbelasting € 878 -/-

gecorrigeerd belastbaar bedrag € 97.925

1.9.

Met dagtekening 10 oktober 2015 heeft verweerder aan eiseres voor 2007 een navorderingsaanslag Vpb (V.77) opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 94.197 en een belastbaar bedrag van € 26.613.

1.10.

Met dagtekening 26 september 2015 heeft verweerder aan eiseres voor 2010 een navorderingsaanslag Vpb (V.07) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en tevens belastbaar bedrag van € 102.060. Tevens is aan eiseres een vergrijpboete opgelegd van € 10.767.

1.11.

Met dagtekening 17 oktober 2015 heeft verweerder aan eiseres voor 2011 een navorderingsaanslag Vpb (V.17) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en tevens belastbaar bedrag van € 44.614. Tevens is aan eiseres een vergrijpboete opgelegd van € 1.552.

1.12.

Met dagtekening 24 oktober 2015 heeft verweerder aan eiseres voor 2012 een navorderingsaanslag Vpb (V.27) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en tevens belastbaar bedrag van € 97.925. Tevens is aan eiseres een vergrijpboete opgelegd van € 3.417.

1.13.

De opgelegde vergrijpboetes voor de jaren 2010, 2011 en 2012 bedragen 50% van de Vpb over de positieve correcties (1.8.).

1.14.

Gelet op zijn uitspraak op bezwaar van 20 juni 2016 heeft verweerder de navorderingsaanslag Vpb 2010 verlaagd, nadere navorderingsaanslagen Vpb 2011 en 2012 opgelegd (de onder het procesverloop opgenomen V.18 en V.28) en de vergrijpboetes voor de jaren 2010 en 2011 verlaagd. Zie hierna onder 1.15. tot en met 1.18. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder onder meer geschreven dat de correcties inzake de omzetbelasting (zie 1.4.6.) per abuis in de verkeerde jaren zijn verwerkt (zie 1.6.) en dat dit zal worden aangepast. Deze aanpassing houdt in dat in de navorderingsaanslag Vpb 2010 alsnog € 1.132 in mindering wordt gebracht op de belastbare winst, dat het belastbaar bedrag van de navorderingsaanslag Vpb 2011 met € 254 zal worden verhoogd en dat het belastbaar bedrag van de navorderingsaanslag Vpb 2012 met € 878 zal worden verhoogd.

1.15.

Verweerder heeft bij beschikking van 9 juli 2016 de aanslag Vpb 2010 (V.07) verminderd, zodanig dat de belastbare winst en tevens het belastbaar bedrag is verlaagd en is vastgesteld op € 100.928. De vergrijpboete verlaagd tot een bedrag van € 10.654 en de beschikking heffingsrente is verlaagd tot een bedrag van € 4.245.

1.16.

Verweerder heeft bij beschikking van 16 juli 2016 de vergrijpboete inzake de navorderingsaanslag Vpb 2011 verminderd tot een bedrag van € 1.464.

1.17.

Met dagtekening 23 juli 2016 heeft verweerder aan eiseres voor 2011 een nadere navorderingsaanslag Vpb (V.18) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en tevens belastbaar bedrag van € 44.868.

1.18.

Met dagtekening 6 augustus 2016 heeft verweerder aan eiseres voor 2012 een nadere navorderingsaanslag Vpb (V.28) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en tevens belastbaar bedrag van € 98.803.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vragen of verweerder aan eiseres terecht en tot de juiste bedragen navorderingsaanslagen Vpb en vergrijpboetes heeft opgelegd, alsmede of verweerder terecht de verliesvaststellingsbeschikking Vpb voor 2010 heeft herzien.

3. Verweerder heeft de omkering en verzwaring van de bewijslast (hierna ook: omkering) toegepast. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, dienen alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen (zie HR 17 augustus 2018, 17/04145, ECLI:NL:HR:2018:1358).

4. De rechtbank zal eerst beoordelen of verweerder - naar de normale regels van bewijslastverdeling - heeft bewezen dat er grond is voor omkering. Volgens die normale bewijslastverdeling rust naar het oordeel van de rechtbank op verweerder ten aanzien van de correcties in de winst de stelplicht en de bewijslast. Hierbij overweegt de rechtbank dat verweerder met een of meer bewijsvermoedens kan voldoen aan de op hem rustende bewijslast. Wanneer ten nadele van eiseres een bepaald vermoeden wordt aangenomen, ligt het op haar weg dit vermoeden te ontzenuwen, waarbij eiseres niet aannemelijk hoeft te maken dat het vermoeden onjuist is, maar zij kan volstaan met twijfel zaaien omtrent de juistheid van het vermoeden (zie onder andere HR 25 oktober 2002, nr. 36.898, ECLI:NL:HR:2002:AE9354 en HR 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63). De rechtbank zal hierna per correctie beoordelen of verweerder heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht en bewijslast.

niet verantwoorde omzet 2010 € 20.000

5. Verweerder ontleent aan de onder 1.5. vermelde feiten (zie 1.4.2.), die door eiseres desgevraagd niet zijn weersproken, het vermoeden dat er omzet van de door eiseres gehouden evenementen niet in de administratie is verantwoord. Eiseres heeft daarover verklaard dat [zus A] € 20.000 aan [aandeelhouder/bestuurder] heeft overgemaakt als aflossing op een lening die zij had bij haar overleden ouders. Die lening is daarna een boedelschuld geworden, waarover haar broer, [aandeelhouder/bestuurder] , het beheer heeft.

6. De rechtbank schuift de verklaring van eiseres (aflossing op een boedelschuld) voor de contante stortingen bij de bank op haar eigen rekening en overboekingen aan [aandeelhouder/bestuurder] als ongeloofwaardig terzijde. Hetgeen eiseres heeft gezegd, is te algemeen van aard en onvoldoende concreet om het vermoeden dat de rechtbank uit de wel erg toevallige gang van zaken (evenement, contant geld, kasstorting, overboeking) afleidt, te ontzenuwen. Er is ook niets tastbaars dat het verhaal van eiseres objectief ondersteunt. Zonder dergelijk bewijs komt dat verhaal de rechtbank te onwaarschijnlijk voor. Eiseres heeft derhalve onvoldoende twijfel gezaaid omtrent de juistheid van het door verweerder aangevoerde vermoeden dat op deze wijze door eiseres genoten omzet niet is geboekt en aldus buiten de boeken is gehouden en in privé aan [aandeelhouder/bestuurder] ten goede is gekomen. Verweerder heeft vanwege dit vermoeden aannemelijk gemaakt dat eiseres in 2010 € 20.000 aan omzet van evenementen niet tot het resultaat heeft gerekend en heeft dit terecht gecorrigeerd.

7. Omdat in de correctie van € 20.000 ten onrechte een bedrag van € 1.132 aan omzetbelasting door verweerder was meegerekend, heeft verweerder bij beschikking van 9 juli 2016 het belastbaar bedrag verlaagd en vastgesteld op € 100.928 (zie 1.15.).

correctie groot € 59.171 stichting [radiostation] 2010

8.1

Over de onder 1.4.3. vermelde memoriaalboeking heeft verweerder ter zitting desgevraagd verklaard dat de precieze achtergrond van deze boeking onduidelijk is gebleven. Verweerder concludeert op grond daarvan dat het dan wel niet verantwoorde omzet van eiseres moet zijn. Verweerder moet het antwoord op de vraag wat het effect van deze boeking op de winst- en verliesrekening is geweest, echter schuldig blijven. Eiseres weerspreekt het vermoeden van verweerder gemotiveerd, door te stellen dat de achtergrond van deze boeking is dat de gemeente [gemeente] uitsluitend aan stichtingen subsidies wilde verstrekken en dat het bedrag reeds als omzet was verantwoord.

8.2

De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de gerede twijfel die eiseres heeft gezaaid, de enkele stelling van verweerder inzake deze memoriaalboeking onvoldoende grond is voor het vermoeden dat tot dit bedrag omzet van eiseres niet verantwoord is als resultaat. Verweerder heeft zijn stelling dus niet aannemelijk gemaakt. De correctie moet komen te vervallen.

correctie groot € 28.502, rente 2001 t/m 2006 in 2010

9. Eiseres heeft ten aanzien van deze correctie (zie 1.4.3.) gesteld dat er sprake is van een aflossing van een renteschuld. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er een lening van f 200.000 heeft bestaan en dat daarover rente in de boekhouding is verantwoord. Onder die omstandigheden kan de uitbetaling van die rente, naar het oordeel van de rechtbank, niet zonder nadere onderbouwing worden aangemerkt als omzet. Dat de hoofdschuld al eerder is afgelost, maakt dat niet anders. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de gerede twijfel die eiseres heeft gezaaid, met de enkele stelling dat het onaannemelijk is dat deze betaling een aflossing van een renteschuld is, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd voor het vermoeden dat dit bedrag moet worden bijgeteld als omzet en als winst. De rechtbank merkt hierbij nog op, dat een eerder in de boekhouding als aflossing (uit hoofde van op de schuld bijgeboekte rente) verwerkte uitgave geen uitgave is die ten laste van de verantwoorde winst is gekomen. Ook als verweerder aan het realiteitsgehalte van de boeking als aflossing twijfelt, is het voor de rechtbank een brug te ver om op grond daarvan aannemelijk te achten dat de winst in het jaar 2010 hoger moet zijn geweest.

conclusie 2010

10.1

Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voor 2010, op basis van een gerechtvaardigd en niet-ontzenuwd vermoeden, uitsluitend aannemelijk heeft gemaakt dat de belastbare winst voor de Vpb voor 2010 met (per saldo) € 18.868 moet worden gecorrigeerd (punt 6.).

10.2

Voor wat betreft de omkering geldt het volgende. Nu het gaat om inhoudelijke gebreken in de aangifte moet verweerder naar het oordeel van de rechtbank de rekensom maken waaruit volgt dat er relatief en absoluut aanzienlijk te weinig is geheven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat echter niet gedaan. De rechtbank heeft ook ambtshalve te weinig in handen om op voorhand vast te kunnen stellen dat de belasting volgens de aangifte (op zichzelf, maar vooral verhoudingsgewijs) aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Er wordt dus niet toegekomen aan omkering van de bewijslast. Derhalve komt de rechtbank ook niet toe aan de beoordeling van de (overige twee) correctieposten aan de hand van die bewijsregels en resteert alleen de correctie van € 18.868.

11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de navorderingsaanslag Vpb 2010 moet worden verlaagd tot een navorderingsaanslag Vpb, berekend naar een belastbare winst en tevens belastbaar bedrag van € 13.255 (te weten: aangegeven -/- € 5.613 + correctie € 18.868). Dat betekent ook dat er terecht geen verliesvaststellingsbeschikking voor 2010 is genomen.

inzake 2007

12. Gelet op de conclusie die de rechtbank voor de aanslag Vpb 2010 heeft getrokken (punt 11.), stelt de rechtbank vast dat er voor 2010 geen verrekenbaar verlies meer resteert (zie 1.8.) en dat verweerder derhalve terecht de verliesverrekening heeft teruggenomen en een navorderingsaanslag Vpb 2007 aan eiseres heeft opgelegd. Het beroep betreffende de navorderingsaanslag Vpb 2007 zal dan ook ongegrond worden verklaard.

stortingen [radiostation] 2011

13. Verweerder heeft geconstateerd dat [aandeelhouder/bestuurder] achtmaal een bedrag vanuit privé heeft gestort op de bankrekening van eiseres. Deze stortingen zijn als kruispost en in rekening-courant verwerkt en vier daarvan vinden plaats kort na een activiteit van [radiostation] . Verweerder ontleent hieraan het vermoeden dat alle acht stortingen zien op zwarte omzet, mede omdat de herkomst van het geld bij [aandeelhouder/bestuurder] onduidelijk is (1.4.4.).

14. Eiseres heeft gesteld dat de omzet van de activiteiten van [radiostation] nog gedeeltelijk uit contanten bestaat, die [aandeelhouder/bestuurder] mee naar huis neemt en op onregelmatige momenten stort op de bankrekening van eiseres, waarna een correctieboeking in rekening-courant wordt gemaakt. De omzet is wel degelijk geboekt bij eiseres en van zwarte omzet is geen sprake.

15. De rechtbank overweegt dat eiseres met hetgeen zij heeft verklaard het vermoeden van verweerder voldoende heeft ontzenuwd. Verweerder heeft (nu hij alleen dat vermoeden heeft aangevoerd) dus niet aannemelijk gemaakt dat de door [aandeelhouder/bestuurder] gestorte bedragen daadwerkelijk zwarte omzet behaald door eiseres betroffen. Om een storting door een aandeelhouder op de rekening van zijn BV als verzwegen omzet te kunnen aanmerken, is er iets concreets nodig dat daar op wijst, maar dat ontbreekt. Dit klemt te meer nu verweerder naar aanleiding van de op zichzelf plausibele verklaring van eiseres geen nader (boeken)onderzoek heeft verricht naar de (on)juistheid van de beweringen van eiseres.

16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de navorderingsaanslagen Vpb 2011 in zijn geheel dienen te worden vernietigd.

correctie uitdeling van winst 2012

17. Verweerder ontleent aan de twee contante betalingen in 2012 door eiseres aan twee zussen van [aandeelhouder/bestuurder] het vermoeden dat dit zwarte omzet van eiseres betreft die tot de winst moet worden gerekend en die als winst aan [aandeelhouder/bestuurder] zelf is uitgedeeld (1.4.5.).

18. Eiseres weerspreekt dit vermoeden van verweerder door te wijzen op de leningen van de zusters van [aandeelhouder/bestuurder] aan eiseres (die in eerdere jaren op de balans hebben gestaan) en op de kwitanties in verband met de aflossingen daarvan in 2012.

19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zonder nadere feitelijke onderbouwing, die niet is aangedragen, onvoldoende heeft gesteld om aannemelijk te maken dat de contante betalingen aan de zusters in 2012 niet hebben plaatsgevonden ter terugbetaling van een lening. Ook als dat wel het geval zou zijn, ligt er te weinig concreets om vervolgens te concluderen dat aannemelijk is dat dit zwarte omzet is geweest die aan [aandeelhouder/bestuurder] als winst is uitgedeeld. Verweerder moet immers bewijzen dat de bron van deze gelden is gelegen in gedurende het jaar 2012 behaalde omzet, die niet is verantwoord. Ook voor het afleiden van een vermoeden dat het zo is gegaan, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangedragen. Dan blijft alleen een los vermoeden over, maar om als bewijsmiddel te kunnen dienen, moet een vermoeden gegrond worden op concrete (en vaststaande) feiten en omstandigheden.

20. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de navorderingsaanslagen Vpb 2012 in zijn geheel dienen te worden vernietigd.

boetes

21. Gelet op de conclusie onder 16. en 20. vervalt de grondslag voor de vergrijpboetes voor de jaren 2011 en 2012 in zijn geheel. Deze vergrijpboetes worden derhalve vernietigd en de rechtbank heeft uitsluitend nog te oordelen over de vergrijpboete voor het jaar 2010, voor zover de navorderingsaanslag Vpb 2010 in stand is gebleven.

22. Verweerder heeft aan eiseres een vergrijpboete opgelegd van 50% over de nagevorderde Vpb. Verweerder is van mening dat eiseres opzettelijk heeft gehandeld en dat van strafverminderende omstandigheden geen sprake is.

23. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres met betrekking tot de verzwegen omzet en de uitdeling opzet worden verweten. De gang van zaken zoals die uit de vaststaande feiten naar voren komt, wijst duidelijk in de richting van het afromen van een deel van de omzet uit de evenementen. Wat eiseres heeft verklaard, is wat de rechtbank betreft zo ongeloofwaardig, dat die verklaring juist steun geeft aan de lezing van verweerder. Vermoedens kunnen ook voor het bewijs van de boete als bewijsmiddel dienen. Op grond van de sterke vermoedens is de rechtbank overtuigd van de toedracht die verweerder heeft geschetst. Daarom staat voor de rechtbank vast dat vanuit de BV een bedrag van € 18.868 aan de omzet is onttrokken en dat [aandeelhouder/bestuurder] de uiteindelijke begunstigde was van dit bedrag. Dat leidt - met inachtneming van artikel 67e, tweede lid, onderdeel b van de AWR - tot een bedrag aan niet afgedragen Vpb van € 3.773. De rechtbank is van oordeel dat eiseres zich ervan bewust is geweest dat zij door deze wijze van boeken dit bedrag buiten het zicht van de Belastingdienst heeft gehouden. Eiseres heeft aldus willens en wetens en dus opzettelijk een onjuiste aangifte Vpb ingediend, met als gevolg de aanvankelijk te lage heffing.

24. Uit de omvang van de niet afgedragen Vpb volgt gelet op het gehanteerde percentage van 50 een boete van € 1.886. De rechtbank acht de hoogte van de boete passend en geboden. Ten aanzien van de boete dient nog wel de vraag te worden beantwoord of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en zo ja, wat daarvan de gevolgen zijn voor de (hoogte van de) opgelegde boete. Rekening houdende met de datering van de eerste aankondiging van de (mogelijke oplegging van een) boete (zie 1.7.: 6 mei 2015), waarover tussen partijen geen geschil bestaat, en de datum van deze uitspraak, constateert de rechtbank dat de hiervoor bedoelde redelijke termijn met meer dan twee jaar is overschreden (undue delay; vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat er wat hem betreft geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de reguliere redelijke termijn van 2 jaren in dit geval zouden verlengen of bekorten. Die heeft de rechtbank ook ambtshalve niet gezien. De rechtbank zal de hiervoor vastgestelde, passend en geboden geachte boete daarom matigen met 20% tot een bedrag van € 1.509.

heffings- en belastingrente

25. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffings- en belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de betreffende beschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de heffings- en belastingrente het bedrag van de navorderingsaanslagen volgt.

26. Dit betekent dat de met de navorderingsaanslag Vpb 2007 samenhangende beschikking heffingsrente in stand blijft. Nu de met de beschikking heffingsrente samenhangende navorderingsaanslag Vpb 2010 zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder het bedrag van de heffingsrente dienovereenkomstig zal verminderen. De beschikkingen heffings- en belastingrente inzake de navorderingsaanslagen Vpb 2011 en 2012 dienen overeenkomstig de navorderingsaanslagen te worden vernietigd.

immateriële schadevergoeding

27. Eiseres heeft verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden. Ter zitting is overeengekomen dat voor de toekenning van de immateriële schadevergoeding samenhang bestaat tussen de zaken van eiseres en die van [aandeelhouder/bestuurder] . Het tijdsverloop tussen de ontvangst van de bezwaarschriften door verweerder (op zijn vroegst 10 oktober 2015) en de uitspraak van de rechtbank bedraagt maximaal 4 jaar. Uitgaande van dit tijdsverloop is de redelijke termijn voor geschilbeslechting van twee jaar overschreden.

28. Ter zitting is overeengekomen dat hiervoor in totaal een immateriële schadevergoeding van € 2.000 zal worden toegekend, waarvan (afgerond) € 200 (2/24) ten laste van verweerder zal komen en (afgerond) € 1.800 (22/24) ten laste van de Minister. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren (zie Stcrt. 2014, nr. 20210 en Stcrt. 2017, nr. 62751). Gelet op het voorgaande zal aan eiseres een immateriële schadevergoeding worden toegekend van € 1.000, waarvan in dezelfde verhouding verweerder € 100 dient te betalen en de Minister € 900.

griffierechten en proceskosten

29. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.

Nu deze zaken samenhangen met die van [aandeelhouder/bestuurder] – hetgeen partijen ter zitting hebben bevestigd – worden deze samenhangende zaken voor de veroordeling in de proceskosten gezien als één zaak. De totale kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.298 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 vermenigvuldigd met 1,5 omdat sprake is van 4 of meer samenhangende zaken en een wegingsfactor 1). Van deze kosten zal € 1.149 aan eiseres worden toegekend.

Beslissing

Rechtsmiddel