Rechtbank Noord-Nederland, 04-12-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4141, AWB - 19 _ 3423
Rechtbank Noord-Nederland, 04-12-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4141, AWB - 19 _ 3423
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 4 december 2020
- Datum publicatie
- 1 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2020:4141
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:1755, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 3423
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Eiseres verricht niet daadwerkelijke kraamzorg. Vrijstellingsbepaling niet van toepassing.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 19/3423 en 19/3799
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 4 december 2020 in de zaken tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: [medewerker Belastingdienst] ).
Procesverloop
Verweerder heeft over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 met dagtekening 24 september 2016 aan eiseres een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting tot een bedrag van € 32.421. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 5.238 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 heeft verweerder met dagtekening 24 september 2016 aan eiseres een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting tot een bedrag van € 220.804. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 17.502 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 26 september 2019 respectievelijk 16 augustus 2019 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen geregistreerd onder de zaaknummers 19/3799 (naheffingsaanslag voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011) en 19/3423 (naheffingsaanslag voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015).
Verweerder heeft voor elke zaak een afzonderlijk verweerschrift ingediend en heeft dit voor wat betreft de zaak 19/3423 aangevuld met ontbrekende stukken.
Het onderzoek ter zitting in de zaak 19/3423 heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. Eiseres heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich in de zittingszaal laten vertegenwoordigen door [medewerker Belastingdienst] , bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .
Ter zitting is afgesproken dat de rechtbank het onderzoek in de zaak 19/3799 zonder zitting zal sluiten, waarbij geldt dat hetgeen ter zitting ten aanzien van de zaak 19/3423 is verklaard ook geldt ten aanzien van de zaak 19/3799. De rechtbank heeft deze afspraak na de zitting per brief aan partijen bevestigd en hun in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren. Partijen hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek in de zaak 19/3799 gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1. Eiseres dreef in de jaren 2011 tot en met 2015 in de vorm van een eenmanszaak een onderneming onder de naam “ [zorgbureau] ” (het [zorgbureau] ). Het [zorgbureau] heeft een toelating als bedoeld in artikel 5 van de Wet Toelating Zorginstellingen (Wtzi) voor het verlenen van kraamzorg.
1.2. Eiseres heeft in het kader van de uitoefening van haar onderneming met verschillende kraamzorgverleners een “overeenkomst tussen de bemiddelingsorganisatie en de zelfstandig zorgverlener” gesloten. In deze overeenkomst wordt het [zorgbureau] genoemd als “de bemiddelingsorganisatie”. In deze overeenkomst staat onder meer:
“ 3 Begrippen en definities
- -
-
De bemiddelingsorganisatie treedt op als bemiddelaar tussen de cliënt en de zelfstandig zorgverlener. Uitgaande van de hulpvraag beperkt de rol van de bemiddelingsorganisatie zich tot het met elkaar in contact brengen van de cliënt en de zelfstandig zorgverlener. Indien de cliënt niet al op een andere wijze in contact is gebracht met de zorgverlener. De bemiddelingsorganisatie zal op geen enkele wijze treden in de bevoegdheden van de zelfstandig zorgverlener of de cliënt, zoals: de daadwerkelijke invulling en regeling van de zorgdiensten, de beoordeling van de door de zelfstandig zorgverlener verrichte zorgdiensten en de behandeling van de wederzijdse klachten.
- -
-
De zelfstandig zorgverlener maakt er zijn beroep van om voor eigen rekening en risico zorgdiensten te verrichten. Tussen de zelfstandig zorgverlener en de bemiddelingsorganisatie bestaat geen arbeidsverhouding. De zelfstandig zorgverlener is ook niet in dienst van de cliënt. De zelfstandig zorgverlener sluit een zorgovereenkomst met de cliënt. De zelfstandig zorgverlener dient zelf over de vergoeding aangifte te doen bij de Belastingdienst. Een eventuele aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen is voor rekening van de zelfstandig zorgverlener.
- -
-
De cliënt is een natuurlijk persoon en opdrachtgever van de zelfstandig zorgverlener.
(…)
4 Bemiddeling
1. De bemiddelingsorganisatie spant zich in om de zelfstandig zorgverlener op basis van de aangegeven beschikbaarheid en het deskundigheidsniveau te bemiddelen.
2. De zelfstandig zorgverlener heeft de vrijheid om al dan niet een door de bemiddelingsorganisatie aangeboden bemiddeling te weigeren.
(…)
4. De bemiddelingsorganisatie zal op geen enkele wijze treden in de bevoegdheden van de cliënt of de zelfstandig zorgverlener, zoals:
a. de daadwerkelijke invulling en regeling van de zorgdiensten;
b. de beoordeling van de door de zelfstandig zorgverlener verrichte diensten;
c. de behandeling van de wederzijdse klachten.
(…)
7 Vergoeding
1. De zelfstandig zorgverlener brengt aan de bemiddelingsorganisatie de in de tariefovereenkomst overeengekomen vergoeding in rekening. De zelfstandig zorgverlener geeft opdracht aan de bemiddelingsorganisatie om te declareren bij de betreffende zorgverzekeraar waarbij de klant is verzekerd. De bemiddelingsorganisatie betaalt de zelfstandige de overeengekomen vergoeding uit, als het geld van de zorgverzekeraar is ontvangen min de bemiddelingskosten. (…)
8 Administratieve dienstverlening
Eiseres heeft ten behoeve van de kraamzorgverleners en hun cliënten een “Model Zorgovereenkomst” opgesteld. Hierin staat onder meer:
“Dit is een overeenkomst van opdracht tussen twee partijen
De cliënt is de opdrachtgever
De opdrachtnemer is de zorgverlener. De zorgverleners is een zelfstandige.
Partijen verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
(…)
De opdrachtgever verklaart zich akkoord dat de zorgverlener zijn declaraties uit hoofde van deze zorgovereenkomst via bemiddelingsbureau [zorgbureau] indient bij de zorgverzekeraar van opdrachtgever
(…)”.
. In de door eiseres (als zorgaanbieder aangeduid) met [zorgaanbieder] gesloten “Overeenkomst kraamzorg 2013” is onder meer opgenomen:
“Artikel 2
Onder zorgaanbieder wordt verstaan:
Een kraamcentrum of thuiszorginstelling die hulp verleent als omschreven in artikel 3 van deze overeenkomst en als zodanig is erkend.
Zorgverlening
Artikel 3
De overeenkomst tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder heeft betrekking op verzekerde zorg zoals omschreven in artikel 2.12 van het Besluit zorgverzekering zoals dat thans luidt danwel in de toekomst zal komen te luiden met inachtneming van de daarop gebaseerde regelgeving en de verzekeringsvoorwaarden van de aanvullende verzekering van de zorgverzekeraar, alsmede de door de zorgaanbieder te verlenen informatie en adviezen, het voeren van een intakegesprek en te verlenen partusassistentie tenzij sprake is van een poliklinische bevalling.
Artikel 4
De zorg voldoet aan de Basiskwaliteitseisen kraamzorg, het Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg en Zichtbare zorg.
(…)
Artikel 7
De zorgverzekeraar zal de zorgaanbieder voor verleende zorg aan verzekerden honoreren conform de volgende tarieven:
(…).
Artikel 8
1. De zorgaanbieder declareert conform hetgeen bepaald is in bijlage 1: handleiding declareren kraamzorg 2013;
(…)”.
In artikel 3 van de bij de zojuist bedoelde “Overeenkomst kraamzorg 2013” behorende “Algemene Inkoopvoorwaarden Zorg 2013” staat onder meer:
“1. De zorgaanbieder levert de zorg zoals nader bepaald in de overeenkomst, met inachtneming van de daarin genoemde administratieve voorwaarden.
2. De zorgaanbieder verleent de zorg aan verzekerden onder eigen professionele verantwoordelijkheid.
(…)
5. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het handelen en nalaten van alle personen c.q. beroepsbeoefenaren die, al dan niet in loondienst ten behoeve van hem werkzaam zijn. De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat zij blijven beschikken over de kennis en vaardigheden die voor een goede verlening van de zorg noodzakelijk zijn.
(…)”.
Eiseres heeft met andere zorgverzekeraars soortgelijke overeenkomsten gesloten.
Eiseres’ gemachtigde heeft in antwoord op vragen van de controle-medewerker van de Belastingdienst in een e-mailbericht van 13 januari 2016 het volgende meegedeeld:
“Onderstaand gelieve aan te treffen een uitleg van [eiseres] met betrekking tot haar werkwijze.
Het specifieke probleem met betrekking tot het in moeten schakelen van een payrollbedrijf is gelegen in de omstandigheid dat een aantal van de kraamverzorgsters die door cliënte worden/werden bemiddelt niet langer een VAR-WUO ontvingen van de belastingdienst, maar een VAR-loon. Cliënte is echter niet aan te merken als de werkgever, maar is uitsluitend een bemiddelingsbureau. De uitleg van [eiseres] heb ik in een ander kleurtype opgenomen, zodat duidelijk is dat dit haar woorden zijn.”
In de in het e-mailbericht bedoelde uitleg van eiseres is onder meer het volgende opgenomen:
“Ik heb een bemiddelingsbureau in de kraamzorg en bemiddel tussen de kraamverzorgster (opdrachtnemer) en gezin (opdrachtgever) dat kraamzorg wil ontvangen.
Verder zorg ik voor de financiële afhandeling richting de zorgverzekeraars in opdracht van de kraamverzorgster.
Mijn taken zijn bemiddelen en administratie.
(…)
Vervolgens ontvangt [zorgbureau] de uren en factuur van de kraamverzorgster.
Waar van zij het verzoek doet dit namens haar te declareren (elektronische) richting de betreffende zorgverzekeraar.
Vervolgens betaald [zorgbureau] de nota aan de kraamverzorgster uit en dan houdt daar de bemiddelingskosten op in (zoals onderling afgesproken)
Mocht de zorgverzekeraar/klant niet uitbetalen (zorg/eigenbijdrage), dan is dat het debiteuren risico van de betreffende kraamverzorgster.
Er zijn een aantal kraamverzorgsters die problemen hebben met de belastingdienst, en ik nu dus ook niet meer bemiddel.
(…)
Het enig toezicht wat [zorgbureau] doet is eisen van de diverse zorgverzekeraars na komen en daar de kraamverzorgsters over informeren.
Als ze dat niet nakomen of niet aan kunnen voldoen kunnen ze niet meer bemiddeld worden, ze hoeven ze dus niet op te volgen. Helmaal vrije keuze.
(…)
[zorgbureau] bemiddeld en de kraamverzorgster is verantwoordelijk voor haar eigen uitvoering van het resultaat van haar werkzaamheden.
(…)”.
Vanaf 2014 zijn steeds meer kraamzorgverleners waarmee eiseres een overeenkomst als bedoeld bij 2.2 heeft gesloten, in dienst getreden van een zogenaamde payroll-onderneming, omdat zij niet langer als zzp-er door de belastingdienst werden aangemerkt. Eiseres heeft haar diensten voor deze kraamzorgverleners op gelijke wijze als daarvoor verricht.
Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode vanaf januari 2011 tot en met 31 december 2015. Van dit onderzoek heeft verweerder op 1 september 2016 een controlerapport opgemaakt.
Volgens het controlerapport is tijdens het onderzoek gebleken dat eiseres over een bepaald gedeelte van haar omzet geen omzetbelasting heeft afgedragen. In het controlerapport staat in paragraaf “2.2 Verschuldigde omzetbelasting” onder meer:
“In het gesprek op 5 juli 2016 is besproken dat ofwel over een bepaald gedeelte van de omzet onterecht geen omzetbelasting is afgedragen ofwel dat teveel voorbelasting is teruggevraagd.
Belastingplichtige en de accountant hebben in het gesprek een aantal feiten en omstandigheden aangedragen die meer in overeenstemming zijn met een eventuele correctie in de voorbelasting. De aangedragen feiten zijn;
deel van de omzet heeft betrekking op bemiddeling;
deel van de omzet is toe te rekenen aan zorg-coördinatie.
(…)
Tijdens het voornoemde gesprek stelde de accountant zich echter op het standpunt dat de omzet welke toe te rekenen is aan zorg-coördinatie, welke niet in de btw-aangiften is aangegeven, is vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, letter g Wet op de omzetbelasting 1968. Derhalve stelt de accountant dat er niet een naheffing voor deze omzet moet plaatsvinden maar dat een deel van de voorbelasting moet worden gecorrigeerd.
(…)
Na overleg met de specialist omzetbelasting stel ik mij op het standpunt dat de werkzaamheden die vallen onder de `zorg-coördinatie’ niet zijn vrijgesteld voor de omzetbelasting, ook niet wanneer de “zorginhoudelijke verantwoordelijkheid” bij het [zorgbureau] rust.
(…)”.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is, zo is door partijen ter zitting desgevraagd aangegeven, uitsluitend het antwoord op de vraag of de door eiseres verleende diensten op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2º, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet OB) en de bij 3.4 bedoelde besluiten van de Staatssecretaris van Financiën (zie hierna) zijn vrijgesteld van omzetbelasting.
Eiseres stelt dat zij een onderneming exploiteert die zich bezighoudt met het verlenen van kraamzorg. Zij heeft ter zake overeenkomsten afgesloten met een aantal zorgverzekeraars, waarin zij zich heeft verplicht om de totale kraamzorg te leveren ten behoeve van de verzekerden. Op grond van deze overeenkomsten is eiseres volledig verantwoordelijk voor het leveren van de kraamzorg, zoals onder andere de planning van, de aansturing van, het houden van toezicht op en de inhoudelijke kwaliteit van de kraamzorg, alsmede de afhandeling van de eventuele klachten. Eiseres stelt dat zij daarom de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de in opdracht van de contracterende zorgverzekeraars overeengekomen kraamzorg. Dit houdt volgens eiseres in dat zij kraamzorg levert die onder de bij 2 bedoelde vrijstellingsbepaling valt. Eiseres heeft in het bij 1.5 bedoelde e-mailbericht van 13 januari 2016 weliswaar verklaard dat sprake is bemiddeling, maar dat zijn achteraf gezien ongelukkige bewoordingen.
Verweerder stelt dat de bij 2 bedoelde vrijstellingsbepaling niet van toepassing is. De staatssecretaris van Financiën heeft weliswaar goedgekeurd dat het verlenen van kraamzorg waarmee winst wordt beoogd onder deze vrijstellingsbepaling valt, maar in dit geval is geen sprake van het daadwerkelijk verlenen van kraamzorg. Eiseres bemiddelt volgens verweerder namelijk slechts bij het verlenen van kraamzorg. Gelet op de door de staatssecretaris bij zijn goedkeuring gestelde voorwaarde, brengt dit mee dat de door eiseres verrichte diensten niet onder de vrijstellingsbepaling vallen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2º, van de Wet OB (de vrijstellingsbepaling) zijn van de omzetbelasting vrijgesteld:
- zoals deze bepaling voor de jaren 2011 tot en met 2014 luidde:
“de diensten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en h, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, verleend aan personen ten behoeve van wie in een indicatiebesluit op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is vastgelegd dat ze op de in die onderdelen bedoelde zorg zijn aangewezen, alsmede huishoudelijke verzorging, bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning, verleend aan personen ten behoeve van wie ingevolge die wet vaststaat dat ze op die verzorging zijn aangewezen. Tot de in de vorige volzin bedoelde diensten behoren niet de bij ministeriële regeling in verband met het voorkomen van een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen aan te wijzen diensten”
- zoals deze bepaling voor het jaar 2015 luidde:
“de verblijfszorg, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, en de zorg, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder b en c, van de Wet langdurige zorg, alsmede huishoudelijke hulp, voor zover die zorg niet gepaard gaat met verblijf in een instelling en plaatsvindt aan personen ten behoeve van wie in een indicatiebesluit op grond van de Wet langdurige zorg is vastgesteld dat ze op de in die onderdelen bedoelde zorg zijn aangewezen, met dien verstande dat tot de bedoelde diensten niet behoren de bij ministeriële regeling in verband met het voorkomen van een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen aan te wijzen diensten”.
De staatssecretaris van Financiën heeft in paragraaf 2.2.3 van zijn “Besluit vrijstelling voor AWBZ- en Wmo-geïndiceerde zorg 2013” van 21 december 2012 (nr. BLKB 2012/2027M) het volgende bepaald:
“ 2.2.3 Kraamzorg
Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, 2°, van de wet zijn bepaalde vormen van zorg vrijgesteld van de heffing van btw, ongeacht of daarmee winst wordt beoogd. Kraamzorg is alleen vrijgesteld als geen winst wordt beoogd (artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet juncto artikel 7 en bijlage B, onderdeel b, post 9, van het besluit). Dat leidt er toe dat kraamzorg, als daarmee winst wordt beoogd, niet is vrijgesteld. Deze beperking van de vrijstelling voor kraamzorg vind ik niet wenselijk. Daarom keur ik het volgende goed vooruitlopend op wijziging van de Bijlage B van het besluit.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarde goed dat op het verlenen van kraamzorg waarmee winst wordt beoogd, de vrijstelling wordt toegepast.
Voorwaarde
De vrijstelling is alleen van toepassing voor het verlenen van daadwerkelijke kraamzorg. Dit betekent dat een ondernemer die, al dan niet op eigen naam, bemiddelt bij het verlenen van kraamzorg, de vrijstelling niet kan toepassen op zijn bemiddelingsdienst. Als de betaling door de cliënt voor de daadwerkelijke kraamzorg via de bemiddelaar loopt, hoeft de bemiddelaar geen omzetbelasting te voldoen over de voor het verlenen van daadwerkelijke kraamzorg doorbetaalde gelden.”
Dit besluit geldt met ingang van 1 januari 2013. Bij dit besluit is ingetrokken het Besluit van 21 maart 2007 (Nr. CPP2006/2764M), dat gold vanaf 31 maart 2007 tot 1 januari 2013. In dit laatstbedoeld besluit heeft de staatsecretaris onder meer het volgende bepaald:
“2.2.3. Kraamzorg
Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, 2°, van de wet zijn bepaalde vormen van zorg vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting, ongeacht of daarmee winst wordt beoogd. Kraamzorg valt alleen onder de vrijstellingsbepaling als geen winst wordt beoogd (zie artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de wet juncto artikel 7 en bijlage B, onderdeel b, post 9, van het uitvoeringsbesluit). Dat leidt er toe dat kraamzorg, als daarmee winst wordt beoogd, niet is vrijgesteld. Gezien de reikwijdte van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, 2°, van de wet en gelet op jurisprudentie van het Hof van Justitie, vind ik deze beperking van de vrijstelling voor kraamzorg niet wenselijk.
Goedkeuring
Ik keur daarom goed, vooruitlopend op aanpassing van de regelgeving, dat op het verlenen van kraamzorg waarmee winst wordt beoogd, de in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, 2°, van de wet opgenomen vrijstelling wordt toegepast. De vrijstelling is alleen van toepassing voor het verlenen van daadwerkelijke kraamzorg. Dit betekent dat een ondernemer die, al dan niet op eigen naam, bemiddelt bij het verlenen van kraamzorg, de vrijstelling niet kan toepassen op zijn bemiddelingsdienst. Als de betaling door de cliënt voor de daadwerkelijke kraamzorg via de bemiddelaar loopt, hoeft de bemiddelaar geen omzetbelasting te voldoen over de voor het verlenen van daadwerkelijke kraamzorg doorbetaalde gelden.”
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie vrijstellingsbepalingen in het kader van de omzetbelasting strikt moeten worden uitgelegd, omdat dit afwijkingen vormen van het algemene beginsel dat omzetbelasting wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht (vergelijk onder andere HvJ EU 28 februari 2019, C-278/18, ECLI:EU:C:2019:160).
De rechtbank overweegt dat uit de bij 3.4 bedoelde besluiten volgt dat de staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat de vrijstellingsbepaling ook geldt voor het verlenen van kraamzorg waarmee winst wordt beoogd. De rechtbank overweegt verder dat de staatssecretaris deze uitbreiding van de vrijstellingsbepaling nadrukkelijk heeft beperkt tot het verlenen van daadwerkelijke kraamzorg en daarbij expliciet heeft aangegeven dat deze daarom niet geldt voor bemiddelingsdiensten. Zoals volgt uit hetgeen de rechtbank bij 3.5 voorop heeft gesteld, moet de door de staatssecretaris gegeven uitbreiding van de vrijstellingsbepaling strikt worden uitgelegd. Hiervan uitgaande verstaat de rechtbank onder het verlenen van daadwerkelijke kraamzorg: de zorg die wordt geboden aan moeder en kind in verband met een bevalling (vergelijk artikel 2.11 van het Besluit zorgverzekering). Prestaties die samenhang vertonen met de kraamzorg, maar geen daadwerkelijke kraamzorg zijn, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet onder de door de staatssecretaris gegeven uitbreiding van de vrijstellingsbepaling vallen.
Met inachtneming van de hiervoor bedoelde strikte uitleg van de vrijstellingsbepaling, is de rechtbank van oordeel dat uit de bij 1.2 tot en met 1.6 vermelde vaststaande feiten niet kan worden opgemaakt dat eiseres daadwerkelijke kraamzorg heeft verleend. Uit die vaststaande feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank veeleer dat eiseres enkel bemiddelingsdiensten heeft verricht jegens de kraamzorgverleners. Zo is ook gesteld noch gebleken dat eiseres zelf afspraken maakte met degenen ten behoeve van wie kraamzorg werd verleend. Voor zover de door eiseres verrichte diensten mede gepaard zijn gegaan met de door eiseres beschreven verantwoordelijkheden (zie bij 3.1), wil dat naar het oordeel van de rechtbank nog niet zeggen dat eiseres daardoor daadwerkelijke kraamzorg heeft verleend. Ditzelfde geldt ten aanzien van het feit dat eiseres een toelating heeft als bedoeld in artikel 5 van de Wtzi voor het verlenen van kraamzorg.
Voor de situatie waarin de kraamzorgverleners via een dienstbetrekking bij een payroll-onderneming kraamzorg verleenden, merkt de rechtbank nog op dat door eiseres is aangegeven dat haar dienstverlening gelijk is gebleven (zie bij 1.6). Door haar zijn ook geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de door haar in deze situatie verrichte diensten, het verlenen van daadwerkelijke kraamzorg betreffen.
Gelet op het voorgaande treft eiseres’ beroepsgrond geen doel. Voor dit geval zijn partijen het erover eens dat de naheffingsaanslagen in stand moeten worden gelaten.
4. De beroepen zijn ongegrond.
5. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffings- en belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen heffings- en belastingrente.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier, op 4 december 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g.griffier
w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.