Rechtbank Noord-Nederland, 25-02-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:773, AWB - 16 _ 2751
Rechtbank Noord-Nederland, 25-02-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:773, AWB - 16 _ 2751
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 25 februari 2020
- Datum publicatie
- 4 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2020:773
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:7702, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 2751
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag accijns. De rechtbank is van oordeel dat eiser in fiscale zin betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van een deel van de sigaretten die in de naheffingsaanslag zijn betrokken.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/2751
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 25 februari 2020 in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. T. Farber),
en
(gemachtigde: [naam] ).
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag accijns opgelegd ten bedrage van € 1.579.364. Deze naheffingsaanslag is gedagtekend 4 december 2013. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 57.298 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 31 mei 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 30 juni 2010 zijn in een vrachtwagen bij het [Bedrijf A] 3.000.000 sigaretten aangetroffen, zonder de vereiste Nederlandse accijnszegels. Ter zake van deze sigaretten was € 432.000 aan accijns verschuldigd die kon worden nageheven.
Op 8 november 2011 zijn in een loods aan de [adres 1] 169.900 sigaretten aangetroffen, zonder de vereiste Nederlandse accijnszegels. Ter zake van deze sigaretten was € 26.505 aan accijns verschuldigd die kon worden nageheven.
Op 22 maart 2012 zijn in een loods aan de [adres 2] 7.185.000 sigaretten aangetroffen, zonder de vereiste Nederlandse accijnszegels. Ter zake van deze sigaretten was € 1.120.860 aan accijns verschuldigd die kon worden nageheven.
Eiser heeft een [eenmanszaak eiser] . Eiser is op 29 mei 2012 failliet verklaard.
Door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, kantoor Groningen (hierna: FIOD),
is onderzoek gedaan naar (onder andere) eiser in verband met fraude met aan accijns onderworpen goederen. Het dossier met nummer 47288 bestaat uit een:
- overzichtsprocesverbaal (OPV-1);
- zaaksproces-verbaal betreffende de onder 1.1 genoemde sigaretten (ZKPV-V01-ZK1);
- zaaksproces-verbaal betreffende de onder 1.2 genoemde sigaretten (ZKPV-V01-ZK3);
- zaaksproces-verbaal betreffende de onder 1.3 genoemde sigaretten (ZKPV-V01-ZK4);
Onder meer het volgende staat in het:
a. OPV-1 op pagina 31:
“Verklaringen getuige [A] (G04)
Met betrekking tot de huur van het pand [adres 1] is de eigenaar van het pand [A] twee keer gehoord als getuige.
[A] heeft onder andere - kort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
- Hij [eiser] bij een benzinestation had ontmoet en toen van hem begrepen had
dat hij opslagruimte zocht;
- Hij met [eiser] de afspraak heeft gemaakt dat hij per 1 december 2011 een deel
van de loods zou gaan huren;
- [eiser] had hem om toestemming gevraagd om van tevoren, dus voor 1
december 2011 een aantal spullen in de loods te mogen zetten;
- Ergens in oktober, begin november 2011 had [eiser] al de beschikking over een
sleutel van de loods;
- Hij [eiser] een deel van mijn loods heeft aangeboden voor de verhuur;
- [eiser] vertelde hem dat hij opslagruimte nodig had voor retourgoederen en
elektronica wat ook naar het buitenland werd verhandeld;
- Hij met [eiser] een huurprijs van 800 euro per maand heeft afgesproken.
- Dat in tegenstelling tot zijn eerdere verklaring het contact met [eiser] via [B]
is gegaan;
- Dat hij van [B] begrepen heeft dat [eiser] belang zou hebben bij de
huur van opslagruimte;
- Hij zich niet kan herinneren dat hij samen met [B] en [eiser] bij het
bedrijfspand is geweest om een rondleiding te geven;
- Hij zich zeker niet kan herinneren dat hier een Engelsman dan wel een Ier bij
aanwezig is geweest. Ook [C] zeggen hem niks;
- Hij de sleutel van het bedrijfspand aan [B] heeft gegeven met de bedoeling
dat de sleutel doorgegeven zou worden aan [eiser] ;
- Hij weet niet of [B] die sleutel ook aan [eiser] heeft gegeven;
- Hij destijds niet van [B] of iemand anders heeft gehoord dat er sigaretten
zouden worden opgeslagen, voor zover hij heeft begrepen zou het gaan om
elektronica en witgoed en retourgoederen.
Verklaring getuige [B] (G09)
Gelet op de verklaringen van [eiser] en getuige [A] is [B] als
getuige gehoord.
[B] heeft met betrekking tot de huur van het pand [adres 1] onder
andere - kort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
- Hij [A] en [eiser] bij elkaar heeft gebracht; [A] had een
loods en [eiser] zocht een loods;
- Hij heeft geen Engels sprekende personen gezien bij de loods;
- Hij heeft de sleutel bij de loods neergelegd en niet persoonlijk aan [eiser]
gegeven. Waar de sleutel lag heeft hij telefonisch aan [eiser] doorgegeven;
- Hij niet weet wie [C] is.”
b. OPV-1 op pagina 32:
“Bevindingen verbalisanten
Tijdens de doorzoeking van de woning van [eiser] is een verhuurovereenkomst, door ons gecodeerd D-043, in beslag genomen. Gelet op de inhoud van deze overeenkomst is het pand [adres 1] met ingang van 01-11-2011 door [eenmanszaak eiser] , [D] verhuurt aan [Onderneming buitenland] , vertegenwoordigd door [E] voor een periode van 12 maanden.
Met betrekking tot deze overeenkomst heeft [eiser] verklaard dat hij niet weet wie dit contract gemaakt heeft. Hij heeft het contract meegenomen uit de opslagloods aan de [adres 1] .”
c. ZKPV01-ZK1 op pagina 2:
“Aan de bevoegde autoriteiten van Malta is een rechtshulpverzoek gedaan waarin onder
andere verzocht wordt personen te horen die vermoedelijk betrokken zijn bij de levering
dan wel het transport van de partij sigaretten van Malta naar [Bedrijf A] op 30 juni 2010.
Uit het op Malta ingestelde onderzoek komt naar voren dat de afzender van de goederen
[naam afzender] niet bestaat en derhalve niet is gevestigd op het opgegeven adres. [Naam directeur transportbedrijf]
, heeft als getuige bij
de rechtbank op Malta ter zake dit transport onder ede, het volgende verklaard:
- [F] is zijn contactpersoon in Nederland;
- Dat hij zelf contact met [F] heeft gehad om te zeggen dat de vrachtauto op het
verkeerde adres was;
- Dat [F] tegen hem heeft gezegd dat hij de auto kon zien die twee blokken verderop
stond;
- Dat hij tegen [F] heeft gezegd iets te doen. Op dat moment had hij nog niet
doorgekregen wat er in de vrachtauto was aangetroffen.
De heer Bugeja heeft aan de rechtbank op Malta een handgeschreven notitie
overhandigd met daarop onder meer het Nederlandse telefoonnummer [nummer]
waaronder [F] , de contactpersoon in Nederland, bereikbaar was.”
d. ZKPV01-ZK1 op pagina 4:
“Nadat [eiser] geconfronteerd is met de bevindingen betreffende de zending goederen bij het bedrijf [Bedrijf A] op 30 juni 2010, verklaarde verdachte als volgt:
‘Dat klopt. Ik was samen met [D] bij [Bedrijf A] . Ik zou een zending binnen krijgen met water.
(…)
Ik werd op de dag dat de vrachtwagen zou komen gebeld door een vrouw van het transportbedrijf die mij in gebrekkig Engels vertelde dat de chauffeur het adres niet kon vinden.
(…)
Ik heb toen het adres [Bedrijf A] aan haar doorgegeven. Ik ben samen met [D] op het industrieterrein gaan zoeken naar de vrachtwagen. Ik zag toen een vrachtwagen bij [Bedrijf A] aan de ramp staan. Ik ben samen met [D] bij [Bedrijf A] naar binnen gelopen en verteld dat de lading voor mij was bestemd. De medewerkers van [Bedrijf A] gaven aan dat de Douane nog zou komen. Ik heb toen mijn naam en telefoonnummer achtergelaten en gevraagd dat als de Douane klaar is, ze mij wilden bellen.’”
e. ZKPV01-ZK1 op pagina 5:
“Nadat verbalisanten [eiser] geconfronteerd hebben met de volgende verklaring van getuige [G] en hebben gevraagd of dit juist is;
De heer [G] , medewerker van [Bedrijf A] heeft verklaard dat op 30 juni 2010
zich twee mannen bij het bedrijf [Bedrijf A] hebben gemeld die zeiden dat de vrachtwagen verkeerd was aangekomen en dat de vracht van hun was. Een van deze mannen maakte
zich bekend met de naam [eiser] en vertelde dat hij bereikbaar zou zijn op het GSM nummer [nummer] .
‘Ja, wat die persoon heeft gezegd klopt.’
Nadat verbalisanten [eiser] een kopie van een handgeschreven notitie hebben getoond (R-01C) met rechtsboven de volgende gegevens:
[nummer] , [nummer] (…) en hem hebben gevraagd van wie deze telefoonnummers zijn, verklaarde verdachte als volgt:
‘Ik herken dat ene telefoonnummer, het telefoonnummer dat eindigt op [nummer] is mijn GSM nummer. De rest van de notitie zegt mij niets. (…) Ik herken het andere telefoonnummer ook niet.’”
f. ZKPV01-ZK3 op pagina 4:
“Voorwerpen
De volgende voorwerpen zijn op 8 november 2011 eveneens in het pand [adres 1]
door de Douane aangetroffen en vervolgens in beslag genomen. Deze
voorwerpen duiden op de mogelijke betrokkenheid van [eiser] (V01) bij het
deel van het bedrijfspand waar de sigaretten door de Douane zijn aangetroffen.
Het betreft de volgende voorwerpen:
Stempelafdruk van de stempel [eenmanszaak eiser]
Visitekaartje [eiser] directeur van [eenmanszaak eiser] .
Deel van een brief van [BV] ., gericht aan [eenmanszaak eiser]
.
Deel van een brief van [BV2] ., gericht aan [eiser]
.
(…)
Palletwikkelmachine
Door de douane is in het pand [adres 1] , met de omschrijving sealmachine, een palletwikkelmachine alsmede toebehoren in beslag genomen.”
g. ZKPV01-ZK3, pagina 5:
“Bij de doorzoeking van de woning van [eiser] op 22 maart 2012 zijn onder meer een 2 facturen van [eenmanszaak eiser] aan [E] aangetroffen en in beslag genomen (D-039 en D-040). [eiser] is op 3 april 2012 door verbalisanten gehoord omtrent de bedoeling en inhoud van deze facturen. Over factuur D-039 verklaarde [eiser] als volgt:
‘(…) Dit zijn ook de goederen die ik heb verkocht aan [E] . Deze goederen zijn achtergebleven in [adres 1] . Deze goederen heb ik later weer doorverkocht aan een opkoper [naam opkoper] . Deze factuur is betaald door [E] .’”
h. ZKPV01-ZK3, pagina 6:
“Bij de doorzoeking van de woning van [eiser] op 22 maart 2012 is een
handgeschreven notitie, door ons gecodeerd D-013, in beslag genomen.
Op deze notitie staat onder andere het volgende geschreven:
[E]
[Onderneming buitenland]
”
i. ZKPV01-ZK4, pagina 4:
“Documenten:
(…)
Huurcontract betreffende de huur van de loods [adres 1] tussen [eiser] , directeur van [eenmanszaak eiser] en [derde] .
(…)
Met betrekking tot de huur van de loods aan de [adres 1] verklaarde [eiser] onder meer:
"het exacte huurbedrag was mij pas bekend op het moment dat ik het contract ondertekende. Dat was op de dag dat jullie de loods binnen zijn gevallen. De loods had ik een week of twee in gebruik. De sleutel had ik van [derde] gekregen. De sleutel was van de blauwe deur dat was de enige ingang."
“Dit is het contract die ik heb ondertekend en achtergelaten heb op de heftruck in het gedeelte waar de sigaretten zijn aangetroffen. Ik begrijp niet hoe het komt dat het adres [Bedrijf A] op het contract vermeld staat. Ik heb het niet aan hem gegeven.”"
j. ZKPV01-ZK4, pagina’s 7 en 8:
“Tijdens het negende verhoor van 4 april 2012 (V01-09) wordt [eiser] geconfronteerd met een afgeluisterd en uitgewerkt tapgesprek van telefoonnummer
[nummer] , op 21-03-2012, aanvang 20:02:33, waarin [eiser] belt naar een onbekende man.
Beller: [naam]
Gebelde: NN MAN
(…)
J: Hé ik heb ze weer binnen hoeveel wil je der hebben?
NN man: Oh heb je ze weer?
(…)
NN man: Zelfde doosje?
J: Ja maar ander merk.
NN man: Ok maar ehh wel even goed?
J: Ja beter beter beter zit er nu zelf aan dus (gelach)
NN man: Wat kosten ze [naam] ?
J: Nou zoals gebruikelijk 12 12 12 12 per stuk.
(…)
NN man: hoeveel is het per slof?
J: 12
(…)
NN man: Wanneer zijn ze binnen? Zijn ze nu al?
J: Nee ik heb ze nu ik heb ze nu dus ik ken zo straks langskomme dat maakt niet uit
NN man: Ik kan wel effe komen kijken
J: Ja maar we zijn in de auto we zijn onderweg dus ehhh ik ben met een kwartier half uur heb ik ze in mijn handen.”
Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag accijns opgelegd, gedagtekend 4 december 2013. Deze naheffingsaanslag heeft verweerder (uitsluitend) gebaseerd op de onder 1.6 vermelde stukken uit het onder 1.6 genoemde dossier met nummer 47288. Op het aanslagbiljet staat onder meer:
“U ontvangt deze naheffingsaanslag omdat u op grond van artikel 52 lid 1 en lid 2 letter a Wet op de accijns de accijns verschuldigd bent. Op 01 augustus 2013 heb ik u mijn voornemen tot het opleggen van deze naheffingsaanslag toegestuurd.
De naheffingsaanslag is gebaseerd op de navolgende gegevens:
- Op 30 juni 2010 werden bij [Bedrijf A] in totaal 3.000.000 sigaretten aangetroffen.
- Op 8 november 2011 werden in een opslagloods aan de [adres 1] in totaal 169.900 sigaretten aangetroffen.
- Op 22 maart 2012 werden in een opslagloods aan de [adres 2] in totaal 7.185.000 sigaretten aangetroffen.
Deze sigaretten waren niet voorzien van de vereiste Nederlandse accijnszegels en zijn in beslag genomen. Vastgesteld is dat u betrokken bent geweest bij het voorhanden hebben van voornoemde partijen sigaretten.
Op grond van artikel 2 lid 1 letter b van de wet op de Accijns (WA) wordt als uitslag tot verbruik aangemerkt het voorhanden hebben van accijnsgoederen buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven. De accijns wordt verschuldigd ter zake van die uitslag tot verbruik o.g.v. artikel 1 lid 2 WA.
Op basis van de hiervoor omschreven omstandigheden wordt thans op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de accijns voor een bedrag van € 1.579.364,00 door middel van deze aanslag bij u nageheven. Tevens zal aan u op grond van artikel 30h
van de AWR belastingrente (voorheen heffingsrente) in rekening worden gebracht.
Berekening;
30-06-2010, 3.000.000 sigaretten : 1.000 x € 144 (minimum accijnsbedrag) € 432.000,00
08-11-2011, 169.900 sigaretten : 1.000 x € 156 (minimum accijnsbedrag) € 26.504,00
22-03-2012, 7.185.000 sigaretten : 1.000 x € 156 (minimum accijnsbedrag) € 1.120.860,00
Belastingrente € 57.298,00
Verschuldigd € 1.636.662,00”
Op 11 maart 2015 is eiser door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk,
voor - kort gezegd - het opzettelijk voorhanden hebben gehad van onder andere de onder 1.3 en 1.4 vermelde, aangetroffen sigaretten. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft eiser vrijgesproken van het 'opzettelijk voorhanden hebben gehad' van de onder 1.2 vermelde sigaretten.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de naheffingsaanslag accijns terecht heeft opgelegd aan eiser. Meer in het bijzonder is in geschil of eiser in fiscale zin de betreffende in de aanslag betrokken sigaretten voorhanden heeft gehad, dan wel betrokken is geweest bij het voorhanden hebben gehad van die sigaretten. De cijfermatige uitwerking van elkaars standpunten is tussen partijen niet in geschil.
3. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet op de accijns (hierna: WA) accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van accijnsgoederen. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van de WA wordt onder uitslag mede verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Vindt deze bepaling toepassing, dan wordt op grond van artikel 51, eerste lid, onder b, van de WA de accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. De feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste zijn voor de toepassing van de artikelen 2, eerste lid, onder b, en artikel 51 eerste lid, onder b WA niet van belang (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 december 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:11204). De bewijslast van het (betrokken zijn bij het) voorhanden hebben van de sigaretten rust steeds op verweerder.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij kennis heeft genomen van de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 31 januari 2020 (ECLI:NL:PHR:2020:101). Kort gezegd strekt die conclusie tot het door de Hoge Raad laten stellen van prejudiciële vragen, te weten een vraag over de uitleg van het begrip ‘betrokken zijn bij het voorhanden hebben’ en een vraag over het wetenschapsvereiste. Daarin ziet de rechtbank echter geen aanleiding om over die punten anders te oordelen dan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in voormeld arrest van 19 december 2017 heeft gedaan. Nu nog niet duidelijk is dat de Hoge Raad tot het stellen van de betreffende vragen zal overgaan, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om in deze zaak de beslissing aan te houden.
4. De rechtbank zal hierna beoordelen of verweerder terecht een naheffingsaanslag accijns heeft opgelegd aan eiser ter zake achtereenvolgens de in [Bedrijf A] , [adres 1] en [adres 2] aangetroffen sigaretten (zie 1.2 tot en met 1.4).
De in [Bedrijf A] aangetroffen sigaretten
5. Verweerder stelt dat eiser op 30 juni 2010 bij [Bedrijf A] is geweest. Daar heeft hij verteld dat de lading die het transportbedrijf daar zojuist had bezorgd voor hem bestemd was. Dit sluit ook aan bij het feit dat dit transportbedrijf bij aankomst in Nederland contact opnam met eiser. Vervolgens bleek dat de lading (mede) uit onveraccijnsde sigaretten bestond. Volgens verweerder is eiser dan ook betrokken geweest bij het voorhanden hebben gehad van de op 30 juni 2010 in [Bedrijf A] aangetroffen sigaretten.
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij een lading water verwachtte. Telefonisch kreeg hij te horen dat de chauffeur het adres niet kon vinden. Hij was daarom op het industrieterrein op zoek gegaan naar de vrachtwagen en zag deze bij [Bedrijf A] staan. Volgens eiser heeft hij zich daarop bij [Bedrijf A] gemeld met de mededeling dat de lading van die vrachtwagen voor hem bestemd was. Medewerkers van [Bedrijf A] vertelden hem vervolgens dat de Douane was ingeschakeld en dat het nog geruime tijd kon duren voordat de lading zou worden vrijgegeven. Volgens eiser heeft hij daarop zijn telefoonnummer achtergelaten en is hij weer vertrokken. Pas later werd duidelijk dat de lading (mede) uit sigaretten bestond. Daarvoor wist hij daar niet van, aldus eiser. Tijdens de zitting heeft eiser nog opgemerkt dat hij niet meer is gebeld over de betreffende lading en dat hij daar ook zelf niet meer naar heeft gevraagd.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de processtukken blijkt dat eiser op 30 juni 2010 op zijn eigen telefoonnummer werd gebeld over een lading goederen die hij verwachtte (zie 1.6.c, 1.6.d en 1.6.e) en waarvan de chauffeur het juiste adres niet kon vinden. Hij ging op zoek naar de vrachtwagen en zag deze bij [Bedrijf A] staan. Eiser heeft zich daarop bij [Bedrijf A] gemeld en aan medewerkers laten weten dat de lading daarvan voor hem was bestemd, onder achterlating van zijn naam en telefoonnummer. Eiser heeft deze gang van zaken tijdens de zitting bevestigd. Daarmee staat vast dat eiser bij [Bedrijf A] aanwezig was op het moment dat de volgens zijn eigen verklaring voor hem bestemde lading daar was aangekomen. Ook staat vast staat dat die lading (mede) bestond uit onveraccijnsde sigaretten. Dat eiser dit naar eigen zeggen niet wist, is gelet op het onder 3. geschetste toetsingskader en anders dan eiser kennelijk meent, niet van belang. Om dezelfde reden is evenmin relevant dat eiser na inbeslagname van de sigaretten bedreigingen heeft ontvangen (omdat derden veronderstelden dat hij de sigaretten achterover zou hebben gedrukt), waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat hij er juist van uitging dat de lading uit water bestond. Daarbij komt dat het de vraag is hoe die derden zouden weten dat eiser voor die vrachtwagen bij [Bedrijf A] was geweest.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in [Bedrijf A] betrokken is geweest bij het op 30 juni 2010 te [Bedrijf A] voorhanden hebben gehad van 3.000.0000 onveraccijnsde sigaretten. Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële bijdrage van eiser hieraan ook van voldoende gewicht om de verschuldigde accijns bij hem na te heffen. De overige stellingen van eiser leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft de naheffingsaanslag accijns in zoverre dan ook terecht opgelegd aan eiser.
9. Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op de rechtsregel uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 23 oktober 2014, nr. 27785/10, Melo Tadeu tegen Portugal, (ECLI:CE:ECHR: 2014:1023JUD002778510), slaagt dat naar het oordeel van de rechtbank niet. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft eiser namelijk vrijgesproken van het opzettelijk voorhanden hebben gehad van de sigaretten in [Bedrijf A] . In de voorliggende belastingzaak heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser betrokken is geweest bij het voorhanden hebben gehad van de sigaretten. Dat zijn twee verschillende gedragingen. De vaststelling dat eiser 'betrokken is geweest bij het voorhanden hebben' is daarom niet in strijd met het oordeel in de strafzaak dat niet is komen vast te staan dat eiser de sigaretten ' opzettelijk voorhanden heeft gehad', waarbij de strafrechter ervan is uitgegaan dat eiser daarvoor de 'feitelijke beschikkingsmacht' over de sigaretten moet hebben gehad. Zoals hiervoor onder 3. al is overwogen is dat niet vereist voor het betrokken zijn bij het voorhanden hebben gehad van de sigaretten.
De in [adres 1] aangetroffen sigaretten
10. Verweerder stelt dat deze sigaretten zijn aangetroffen in een deel van de loods aan [adres 1] dat eiser huurde. Ter onderbouwing van die stelling heeft verweerder verwezen naar de verklaringen van getuigen [A] en [B] . Verweerder stelt verder dat in het deel dat eiser huurde ook diverse goederen zijn aangetroffen die aan eiser gelinkt kunnen worden. Ook werden bij de doorzoeking van de woning van eiser documenten aangetroffen die verband houden met de in [adres 1] aangetroffen sigaretten. Volgens verweerder is eiser dan ook betrokken geweest bij het voorhanden hebben van sigaretten in [adres 1] .
11. Eiser betwist dat hij een deel van de loods aan [adres 1] huurde. Hij voert aan dat hij de aangetroffen goederen aan de heer [E] had verkocht en op diens verzoek in de loods had gestald. De documenten heeft hij op enig moment van de verhuurder gekregen en waarschijnlijk bij de rest van de administratie van zijn onderneming gelegd, welke administratie volgens eiser op dat moment “één grote rotzooi” was.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om aannemelijk te maken dat eiser betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van de in [adres 1] aangetroffen sigaretten. Uitsluitend de verklaringen van twee getuigen zouden een aanwijzing kunnen opleveren dat eiser een deel van de loods in [adres 1] huurde (zie 1.6.a). Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van die personen echter inconsistent en niet eenduidig. Onduidelijk is of getuige [A] en eiser elkaar nu hebben leren kennen via een willekeurige ontmoeting of met tussenkomst van getuige [B] . Ook roepen de verklaringen de vraag op of eiser ooit over de sleutel van de loods heeft beschikt. Verdere concrete aanwijzingen van de gestelde huur door eiser zijn door verweerder niet aangedragen. Daar komt bij dat in het overzichtsproces-verbaal melding wordt gemaakt van een aangetroffen verhuurovereenkomst, inhoudende dat de loods aan de [adres 1] vanaf 1 januari 2011 door [eenmanszaak eiser] , [A] , werd verhuurd aan [Onderneming buitenland] (zie 1.6.b).
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het bestaan van die overeenkomst het minder aannemelijk dat eiser een deel van de loods huurde. De in de loods aangetroffen goederen die aan eiser kunnen worden gelinkt en de documenten die bij eiser zijn aangetroffen (zie 1.6.f en 1.6.h), leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft daarbij in ogenschouw genomen dat er facturen voor de betreffende goederen zijn gevonden in de woning van eiser waaruit de verkoop van de betreffende goederen aan de heer [E] lijkt te volgen (zie 1.6.g). Verder wijzen de documenten weliswaar in de richting van eiser, maar zij leveren geen concrete aanwijzing op dat eiser een deel van de loods huurde, noch van enige betrokkenheid bij deze aangetroffen sigaretten.
13. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser betrokken is geweest bij het voorhanden hebben gehad van de in [adres 1] aangetroffen 169.900 onveraccijnsde sigaretten. Wat verweerder verder nog heeft gesteld, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De opgelegde naheffingsaanslag accijns dient dan ook te worden verminderd met een bedrag van € 26.505 (zie 1.3).
De in [adres 2] aangetroffen sigaretten
14. Verweerder stelt dat eiser de loods aan de [adres 1] huurde en dat eiser in de loods aanwezig was toen de FIOD daar op 22 maart 2013 binnenviel en 7.185.000 onveraccijnsde sigaretten in beslag nam. Verweerder heeft verder gewezen op een tapgesprek van 21 maart 2013 waaruit volgens hem volgt dat eiser de sigaretten verwachtte. Eiser is dan ook betrokken geweest bij het voorhanden hebben van deze sigaretten, aldus verweerder.
15. Eiser heeft de door verweerder geschetste feitelijke gang van zaken erkend tijdens de zitting. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij de loods alleen huurde met de intentie om deze onder te verhuren. Ten tijde van de inval was hij slechts in de loods aanwezig om de onderhuurders te vragen de (onder)verhuurovereenkomst te tekenen. Hij wist niet dat op dat moment onveraccijnsde sigaretten in de loods aanwezig waren, aldus eiser. Tot slot heeft eiser nog gesteld dat het tapgesprek ging over sigaretten van een ander merk dan aangetroffen in [adres 1] en die hij elders had gekocht.
16. De rechtbank overweegt dat vast staat dat eiser de huurder was van de loods in [adres 1] (zie 1.6.i) op het moment dat daarin de sigaretten werden aangetroffen. Dat eiser naar eigen zeggen de intentie had om de loods te onderverhuren, maakt dat niet anders. Daarbij was eiser in de loods aanwezig toen de FIOD daar binnenviel en de onveraccijnsde sigaretten in beslag nam. Gelet op het onder 3. geschetste toetsingskader, gaat de rechtbank voorbij aan de stelling dat eiser niet wist dat de sigaretten in de loods lagen. Dienovereenkomstig doet evenmin ter zake wat nu precies kan worden afgeleid uit het voormelde tapgesprek (zie 1.6.j).
17. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in [adres 1] betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van 7.185.0000 onveraccijnsde sigaretten. Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële bijdrage van eiser hieraan ook van voldoende gewicht om de verschuldigde accijns bij hem na te heffen. De overige stellingen van eiser leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft de naheffingsaanslag accijns in zoverre dan ook terecht opgelegd aan eiser.
18. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de rentebeschikking. Eiser heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Nu de met de beschikking belastingrente samenhangende naheffingsaanslag accijns zal worden verminderd, zal de rechtbank de belastingrente dienovereenkomstig verminderen.
19. Gelet op wat de rechtbank onder 13. heeft beslist, is het beroep gegrond. Daarom vernietigt de rechtbank de uitspraak op bezwaar en vermindert zij de naheffingsaanslag accijns tot een bedrag van (€ 1.579.364 - € 26.504 =) € 1.552.860 (zie 1.7 en 13.). De rechtbank vermindert de belastingrente dienovereenkomstig.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).