Rechtbank Noord-Nederland, 27-07-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3190, AWB LEE - 20 _ 1804
Rechtbank Noord-Nederland, 27-07-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3190, AWB LEE - 20 _ 1804
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 27 juli 2021
- Datum publicatie
- 3 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2021:3190
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:10639, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB LEE - 20 _ 1804
Inhoudsindicatie
Dit betreft een zogenaamde Rijnvarendenzaak. In geschil is of eiser terecht dan wel voor het juiste bedrag in de premieheffing volksverzekeringen is betrokken en of eiser recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
De rechtbank oordeelt dat eiser terecht in de premieheffing is betrokken. Aan eiser is een A1-verklaring afgegeven op grond waarvan het Nederlandse sociale zekerheidsrecht op hem van toepassing is. Aan die A1-verklaring zijn zowel verweerder als de belastingrechter gebonden.
De rechtbank oordeelt verder dat eiser niet aannemelijk maakt dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1804
(gemachtigde: [gemachtigde van eiser] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst Particulieren/kantoor Eindhoven, verweerder
(gemachtigden: [gemachtigde 1 van verweerder] en [gemachtigde 2 van verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2017 met dagtekening 21 januari 2020 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.124. Eiser is daarbij geen vrijstelling van de heffing van premie volksverzekeringen verleend.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 825 aan belastingrente in rekening gebracht.
Eiser heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
Het proces-verbaal van de zitting is bij deze uitspraak gevoegd.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1973 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser woonde geheel 2017 in Nederland.
Eiser was in heel 2017 als kapitein werkzaam in het internationaal vervoer over de Europese binnenwateren. Eiser werkte in die periode aan boord van het binnenvaartschip [naam schip] .
Eiser werkte in 2017 het gehele jaar voor [naam werkgever] (hierna: [naam werkgever] ). [naam werkgever] was in 2017 gevestigd in Liechtenstein.
De eigenaren van de [naam schip] waren [naam eigenaar 1] en [naam eigenaar 2] .
Aan eiser is op 8 november 2019 door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) een A1-verklaring afgegeven waarin staat dat vanaf 6 februari 2016 tot en met 31 augustus 2018 op eiser de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. In de brief bij de A1verklaring schrijft de SVB – voor zover hier van belang – het volgende:
“Nederlandse wetgeving van toepassing
U bent van 6 februari 2016 tot en met heden in dienst van [naam werkgever] . Voor de periode van 1 september 2018 tot en met heden heeft u een geldige A1-verklaring uit Liechtenstein. Om deze reden kunnen wij geen Al - verklaring afgeven over de periode van 1 september 2018 tot en met heden. U bent gedurende de periode 6 februari 2016 tot en met 31 augustus 2018 onderworpen aan de Nederlandse wetgeving.
Dat betekent dat u in ieder geval verplicht verzekerd was voor de AOW, de Anw, de AKW en de Wlz.