Rechtbank Noord-Nederland, 04-08-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3361, AWB - 20 _ 3078
Rechtbank Noord-Nederland, 04-08-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3361, AWB - 20 _ 3078
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 4 augustus 2021
- Datum publicatie
- 11 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2021:3361
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:2157, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 3078
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft bij aanmaning aan eiseres € 17 vervolgingskosten in rekening gebracht op de aanslag IB/PVV 2015. Eiseres heeft via haar gemachtigde verzocht om de in rekening gebrachte kosten te schrappen, omdat zij reeds uitstel van betaling had gevraagd. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als bezwaar, het bezwaar toegewezen en de in rekening gebracht vervolgingskosten verlaagd tot € 0. Na ontvangst van de uitspraak op bezwaar heeft de gemachtigde verweerder verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen. Eiseres heeft vervolgens (ruim zes maanden na dagtekening uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld bij de rechtbank. De gemachtigde van eiseres heeft aangevoerd dat er nog veel correspondentie is geweest tussen gemachtigde en verweerder. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. De gemachtigde van eiseres had in zijn verzoek gevraagd om een spoedige medewerking, omdat anders ‘het beroep in zwaar weer komt’. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat hij zich er wel degelijk van bewust was dat hij, ondanks latere correspondentie, op tijd beroep moest instellen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3078
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 4 augustus 2021 in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Met dagtekening 3 maart 2020 heeft verweerder bij aanmaning aan eiseres € 17 vervolgingskosten in rekening gebracht op de aanslag IB/PVV 2015.
Eiseres heeft via haar gemachtigde bij brief met dagtekening 9 maart 2020 (ingekomen bij verweerder 16 maart 2020) verzocht om de in rekening gebrachte kosten te schrappen, omdat zij reeds uitstel van betaling had gevraagd. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als bezwaar.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar toegewezen en de in rekening gebracht vervolgingskosten verlaagd tot € 0.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker Belastingdienst] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
De gemachtigde van eiseres heeft bij niet gedagtekende brief (ingekomen bij verweerder 2 april 2020) verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2020 het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, met de motivering dat het verzoek te laat is gedaan.
Het beroep van eiseres is ingekomen bij de rechtbank op 19 oktober 2020.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder ten onrechte het verzoek om proceskostenvergoeding heeft afgewezen.
Ontvankelijkheid
3. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat het verzoek van 2 april 2020 niet als beroep is bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek dan ook terecht niet als beroep is doorgestuurd naar de rechtbank.
4. De rechtbank moet de ontvankelijkheid van het beroep ambtshalve beoordelen. In dat kader is van belang dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt.1 Deze termijn begint te lopen op de dag na die waarop de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.2 Een beroepschrift is tijdig ingediend als de rechtbank het voor het einde van de termijn heeft ontvangen.3 Als een beroep niet tijdig is ingediend dan verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.4
5. Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank dat de uitspraak op bezwaar op 27 maart 2020 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Dit betekent dat de termijn om beroep in te stellen eindigde op 8 mei 2020. Eiseres heeft het beroepschrift pas op 19 oktober 2020 ingediend en dat is dus te laat.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat er nog veel correspondentie is geweest tussen gemachtigde en verweerder. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. De gemachtigde van eiseres was – gelet op zijn verzoek van 2 april 2020 waarin hij vraagt om spoedige medewerking omdat anders ‘het beroep in zwaar weer komt’ – zich er wel degelijk van bewust dat hij, ondanks latere correspondentie, op tijd beroep moest instellen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Immateriële schadevergoeding
7. Gemachtigde heeft ter zitting een verzoek gedaan om immateriële schadevergoeding. De rechtbank wijst dat verzoek af, omdat ten tijde van deze uitspraak nog geen twee jaren zijn verstreken sinds de ontvangst van het bezwaar.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier, op 4 augustus 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier
w.g. rechter