Rechtbank Noord-Nederland, 30-09-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3985, AWB LEE - 21 _ 966
Rechtbank Noord-Nederland, 30-09-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3985, AWB LEE - 21 _ 966
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 30 september 2022
- Datum publicatie
- 17 april 2023
- Annotator
- Zaaknummer
- AWB LEE - 21 _ 966
- Relevante informatie
- Art. 57 Wfsv, Art. 58 Wfsv, Art. 3:4 Awb, Art. 3.16 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet samengevat voor publicatie.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/966
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 30 september 2022 in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde van eiser] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst Particulieren/kantoor Eindhoven, verweerder
(gemachtigden: mr. [gemachtigde van verweerder] en [gemachtigde van verweerder] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2017 met dagtekening 31 maart 2020 aan eiser een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.023. Daarbij is eiser voor het gehele jaar in de premieheffing voor de volksverzekering betrokken.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 220 aan belastingrente in rekening gebracht.
Eiser heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het inkomen uit werk en woning is verminderd tot € 23.871 en de beschikking belastingrente is vastgesteld op € 181.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen een mondelinge behandeling achterwege gelaten. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 juli 2021 inzake (onder andere) de aanslag IB/PVV 2016 van eiser is na overleg met partijen toegevoegd aan de stukken van dit geding, evenals de na deze mondelinge behandeling ingediende nadere stukken.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser was geheel 2017 woonachtig in Nederland.
Eiser was geheel 2017 in dienstbetrekking werkzaam bij [naam werkgever] te Liechtenstein.
Eiser voerde zijn werkzaamheden voor [naam werkgever] uit aan boord van de binnenvaartschepen [naam schip 1] en [naam schip 2] . Deze binnenschepen hebben hoofdzakelijk gevaren in het stroomgebied van de Rijn en België. Beide schepen waren eigendom van een Nederlandse vennootschap.
Bij brief van 14 juli 2016 heeft [naam werkgever] aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) medegedeeld dat eiser vanaf 1 juli 2016 bij hem werkzaam is en in meerdere lidstaten werkzaamheden zal verrichten. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Hierbij stel ik u conform artikel 16 van Vo. 987/2009 daarvan in kennis dat in dienst van ons, [naam werkgever] , [adres 1] , Liechtenstein, in 2 of meer lidstaten werkzaamheden zal verrichten als bemanningslid in de internationale binnenvaart. Ab 01.07.2016.
burger servicenummer |
[nummer] |
geboortedatum |
[geboortedatum] |
voornaam |
[eiser] |
andere initialen |
Klik hier als u tekst wilt invoeren. |
familienaam |
[eiser] |
adres |
[adres 2] |
nationaliteit |
NL |
geslacht |
M |
De werkzaamheden zullen worden verricht voor:
Frankrijk |
30% |
Duitsland |
30% |
België |
30% |
Nederland |
10% |
Andere landen |
Hierbij verzoek ik u vast te stellen dat de Sociale verzekeringswetgeving van Liechtenstein op onze bovengenoemde werknemer van toepassing is en de Liechtensteinse autoriteiten/het Liechtensteinse orgaan daarvan in kennis te stellen, zodat het Liechtensteinse orgaan een A1-verklaring waarin de Liechtensteinse sociale verzekeringswetgeving als de op bovengenoemde werknemer toepasselijke wetgeving wordt vermeld, af kan geven.”
De SVB heeft op 22 maart 2018 beslist dat op eiser voor de periode 1 juli 2016 tot en met 31 maart 2019 voorlopig de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. Tegelijk met dat besluit heeft de SVB ter zake van dat besluit aan eiser een A1-verklaring afgegeven.
Over de voorlopige vaststelling van het toepasselijke recht door de SVB is een dialoog- en bemiddelingsprocedure tussen de Liechtensteinse autoriteit en de SVB gevoerd. De uitkomst daarvan is dat de voorlopige toepassing van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving definitief is geworden.
Zowel [naam werkgever] als eiser zijn tegen de vaststelling van het toepasselijke recht door de SVB in bezwaar, beroep en hoger beroep gekomen. De SVB heeft de bezwaren afgewezen. Bij uitspraak van 12 december 2019 heeft rechtbank Amsterdam de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 april 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van rechtbank Amsterdam bevestigd.1
Eiser heeft op 15 maart 2018 aangifte IB/PVV 2017 gedaan naar uitsluitend een inkomen uit werk en woning van € 25.023. In zijn aangifte heeft eiser aangegeven niet verzekerd te zijn voor de volksverzekeringen.
Bij brief van 16 januari 2020 heeft verweerder eiser meegedeeld voornemens te zijn om bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 af te wijken van eisers aangifte. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt: