Home

Rechtbank Noord-Nederland, 15-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:734, AWB - 21 _ 2262

Rechtbank Noord-Nederland, 15-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:734, AWB - 21 _ 2262

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
15 maart 2022
Datum publicatie
18 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:734
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2262

Inhoudsindicatie

BPM-zaak met de volgende aspecten:

-consumentenprijs/historische nieuwprijs;

-meer dan gewone gebruikschade;

-waardevermindering vanwege 'geen oordeel kilometerstand';

-mag de rechtbank de schade in goede justitie vaststellen;

-72%-regel;

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/2262

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. T.B. Vriesema),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/kantoor Doetinchem, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 29 oktober 2020 een naheffingsaanslag opgelegd in de belasting op personenauto's en motorrijwielen (BPM) ten bedrage van € 1.732.

Bij uitspraak op bezwaar van 30 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] en [deskundige] (deskundige). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .

Ter zitting zijn de beroepen met de zaaknummers [vier nummers] gezamenlijk behandeld.

Het onderzoek ter zitting is aangehouden.

Partijen hebben de rechtbank voorts op haar verzoek nadere stukken en reacties doen toekomen.

Partijen hebben ter zitting verklaard geen prijs te stellen op een nadere zitting en ook nadat de rechtbank partijen schriftelijk heeft gewezen op het recht op een nadere zitting, hebben zij daarop niet gereageerd.

Daaropvolgend heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Op 16 april 2020 heeft eiseres aangifte gedaan ter registratie van een auto, een Renault Captur 0.9 TCe Intens (de auto). De kilometerstand bedroeg volgens de aangifte 11.396. De datum eerste toelating van de auto is 13 december 2018. De auto is een ex-rental en heeft een CO2-uitstoot van 123 g/km.

1.2.

Eiseres heeft de onder 1.1. vermelde aangifte gedaan aan de hand van een taxatierapport van [taxateur] . De taxateur heeft geconstateerd dat sprake is van schade en dat de reparatiekosten daarvan inclusief BTW € 7.380 bedragen. De taxateur heeft daarnaast een correctie toegepast van € 1.500 omdat er geen oordeel over de kilometerstand is gegeven. Deze bedragen heeft de taxateur in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat (koerslijstwaarde) van € 11.344 en daar heeft hij nog € 200 bijgeteld vanwege een correctie conform de XRAY matrix. De aldus berekende handelsinkoopwaarde is € 2.664. De betaalde BPM op aangifte bedroeg € 586.

1.3.

Op 28 april 2020 heeft eiseres de auto op verzoek van verweerder bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ) getoond voor hercontrole.

1.4.

DRZ heeft de catalogusprijs, op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen, vastgesteld aan de hand van een vergelijkbare auto op basis van de koerslijst Autotelex Pro op in totaal € 25.045. DRZ heeft na hertaxatie geconcludeerd dat sprake is van een waardevermindering van € 500 inclusief BTW, vanwege schade en heeft dit bedrag voor 72% (€ 360) in mindering gebracht op de koerslijstwaarde van de auto van € 11.243.

Geschil en beoordeling

2. In geschil tussen partijen is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag BPM tot de juiste hoogte is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil:

-wat de historische nieuwprijs of consumentenprijs is van de auto en welke auto als uitgangspunt moet worden genomen voor de koerslijstwaarde,

-of er sprake is van meer dan gewone gebruiksschade,

-of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met waardevermindering door schade en

-of rekening moet worden gehouden met waardevermindering wegens ‘geen oordeel over de kilometerstand’.

Consumentenprijs

3.1.

Eiseres is voor de berekening van de afschrijving van de auto uitgegaan van een historische nieuwprijs, die door eiseres consumentenprijs wordt genoemd, van € 25.184. Eiseres heeft deze gebaseerd op een netto catalogusprijs volgens de X-ray koerslijst van € 16.225, vermeerderd met € 3.407 BTW en € 5.552 BPM.

3.2.

Verweerder is voor de berekening van de afschrijving van de auto uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 25.045. Verweerder heeft deze gebaseerd op een consumentenprijs op de datum van eerste toelating van de auto van € 23.270, vermeerderd met de waarde van overige pakketten en accessoires van € 1.775. Verweerder is van mening dat er van de auto geen Nederlandse catalogusprijs bekend is en dat de historische nieuwprijs daarom door vergelijking dient te worden bepaald. Voor de historische nieuwprijs is verweerder daarom uitgegaan van een Renault Captur 0,9 TCe Intens met een CO2-uitstoot van 122 g/km.

3.3.

Op grond van artikel 1 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) wordt – voor zover hier van belang – voor een personenauto BPM verschuldigd ter zake van de registratie ervan in het Nederlandse kentekenregister. Indien de personenauto ten tijde van het belastbare feit eerder in gebruik is geweest, wordt het bij die personenauto behorende bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (artikel 10, lid 1, van de Wet). Die vermindering is de afschrijving. Deze afschrijving wordt uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet, en de BPM op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen (artikel 10, lid 2, van de Wet). Ingevolge artikel 9, lid 5, van de Wet moet onder catalogusprijs worden verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen en is de BPM zelf niet in deze geadviseerde verkoopprijs begrepen. Indien een zodanige prijs ontbreekt, wordt de catalogusprijs, op grond van de slotzin van artikel 9, lid 5, door vergelijking bepaald. Op grond van artikel 9, lid 4 van de Wet wordt onder netto catalogusprijs verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting.

3.4.

Volgens voormeld wettelijk kader wordt de vermindering afgezet tegen het totaalbedrag van de netto catalogusprijs, de BTW en de BPM van de betreffende auto.

Tussen partijen is niet in geschil dat van een Renault Captur met een gemiddelde CO2-uitstoot van 123 g/km geen (Nederlandse) catalogusprijs bekend is zoals verwoord in artikel 9, lid 5, van de Wet. Uit de slotzin van deze bepaling volgt dat bij het ontbreken daarvan de catalogusprijs dient te worden bepaald door vergelijking. Verweerder heeft dat, naar het oordeel van de rechtbank, terecht gedaan door op basis van vergelijking een catalogusprijs te bepalen. Verweerder heeft daarbij als Nederlandse referentieauto een Renault Captur 0,9 TCe Intens (de referentieauto) gehanteerd. Het verschil met de auto van eiseres is dat de referentieauto een CO2-uitstoot van 122 g/km heeft en de auto van eiseres een CO2-uitstoot van 123 g/km. De historische consumentenprijs (netto catalogusprijs vermeerderd met omzetbelasting en bruto BPM) van de referentieauto bedraagt € 25.045. Nu door eiseres als zodanig niet is bestreden dat de referentieauto de meest vergelijkbare Nederlandse referentieauto is, zal de rechtbank uitgaan van deze historische consumentenprijs. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de door eiseres bepleite historische consumentenprijs van € 25.184.

Meer dan gewone gebruiksschade

4.1.

Eiseres stelt dat er sprake is van meer dan normale gebruikersschade ten bedrage van € 7.380 en wijst daarbij op het door haar overgelegde taxatierapport met daarin een grote hoeveelheid foto’s.

4.2.

Verweerder stelt dat er in zeer beperkte mate sprake is van meer dan normale gebruikersschade. Hij wijst daarbij op het door hem overgelegde taxatierapport met daarin ook een grote hoeveelheid foto’s. Uitsluitend voor enige hagelschade en het ontbreken van een Nederlandstalig instructieboek heeft hij in totaal € 500 als schade in aanmerking genomen.

4.3.

Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van BPM uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben 1. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door eiseres gestelde, dit ten nadele van haar werkt.

4.4.

De rechtbank stelt vast dat zowel bij het taxatierapport van eiseres als het door de DRZ opgemaakte rapport vele foto’s zijn gevoegd. Er zijn aan het dossier daarnaast enkele foto’s op groter formaat toegevoegd. Gelet op de kwaliteit van deze foto’s overweegt de rechtbank dat hierop in de meeste gevallen niet goed te zien is of wel of niet sprake is van beschadigingen die niet passen bij de leeftijd en kilometerstand van de auto. Dit geldt niet met betrekking tot de door eiseres overgelegde foto van de rechter mistlamp aan de voorkant, die duidelijk beschadigd is. Ook heeft de rechtbank op de foto’s van eiseres op diverse plaatsen forse lakschade geconstateerd, die gelet op de relatief jonge leeftijd van de auto en het beperkte aantal gereden kilometers, de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade.

4.5

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres is geslaagd in de op haar rustende bewijslast dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres niet alle door haar gestelde schade aannemelijk heeft gemaakt en dus ook niet dat de schade in totaal € 7.380 bedraagt.

4.6.

Naar het oordeel van de rechtbank is de weerspreking van verweerder van onvoldoende gewicht om te concluderen dat er hooguit sprake is van meer dan normale gebruikersschade voor een bedrag van € 500. Zo kon verweerder ter zitting geen duidelijke verklaring geven voor de beschadiging van de rechter mistlamp en de forse lakschades. Ook in het rapport van DRZ is daarvoor geen verklaring gegeven en is hooguit een foto op (te) grote afstand overgelegd. Voor de foto’s van verweerder geldt in zijn algemeenheid dat ze onvoldoende gedetailleerd zijn en door de belichting (spiegeling) onvoldoende bruikbaar om te oordelen over de schade. De rechtbank betrekt daarbij tevens in haar beoordeling dat, zoals eiseres ter zitting onweersproken heeft verklaard, de werkwijze van DRZ eruit bestaat dat de opsteller van het rapport uitsluitend afgaat op de eerder door een collega gemaakte foto’s.

4.7.

Nu eiseres de door haar gestelde waardevermindering als gevolg van schade(herstelkosten) niet aannemelijk heeft gemaakt, maar wel aannemelijk heeft gemaakt dat er tenminste één beschadiging is en overigens lakschade, zal de rechtbank de schade in goede justitie bepalen. Met inachtneming van al het voorgaande stelt de rechtbank de schade aan de auto wegens andere schade dan normale gebruikerssporen in goede justitie vast op in totaal € 3.000.

4.8.

Verweerder heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 20182 nog gesteld dat de rechtbank de schade niet in goede justitie mag vaststellen. De rechtbank gaat aan dit standpunt van verweerder voorbij en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Eiseres heeft in dit geval voldoende geloofwaardig onderbouwd dat er een deel van de door haar gestelde schade is aan te merken als meer dan normale gebruiksschade (de kapotte mistlamp en de lakschade), maar heeft het daaraan toe te kennen bedrag aan herstelkosten niet aannemelijk gemaakt. Met hetgeen verweerder heeft aangevoerd (foto’s van een -te- grote afstand van onder andere de mistlamp), heeft hij, in het licht van wat eiseres heeft aangevoerd (foto’s met een kapotte mistlamp en lakschade), onvoldoende weersproken dat er slechts schade zou zijn tot een bedrag van € 500. Het schadebedrag kan door de rechtbank in dat geval alleen in goede justitie worden vastgesteld.

Bepalen waardevermindering als gevolg van schade

5.1.

Eiseres heeft wat betreft de waardevermindering ter bepaling van de schade aangevoerd dat zij zonder de onderliggende factoren van de 72%-regeling te kennen niet het gevraagde (tegen)bewijs kan leveren dat de schade voor een hoger bedrag in aanmerking moet worden genomen.

5.2.

Verweerder heeft op dit punt aangevoerd dat het aan eiseres is en niet aan verweerder om te bewijzen dat de schade voor meer dan 72% in mindering moet worden gebracht op de waarde.

5.3.

In onderdeel 3.5 van bijlage I bij de Uitvoeringsregeling belastingen van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Uitvoeringsregeling) is met ingang van 1 januari 2015 het bewijsvermoeden opgenomen dat de waardevermindering als gevolg van schade wordt vastgesteld door het schadebedrag te vermenigvuldigen met 72%, met dien verstande dat voor de belastingplichtige een tegenbewijsregeling geldt.

5.4.

De rechtbank overweegt dat uit de arresten van de Hoge Raad van 12 mei 20173 en van 21 september 20184 volgt dat op een belastingplichtige die zich beroept op een vermindering van de door hem op aangifte betaalde BPM, de plicht rust om feiten te stellen en, bij betwisting door verweerder, aannemelijk te maken, die kunnen leiden tot een vermindering van de verschuldigde belasting. Artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling.5

5.5.

De rechtbank stelt vast dat verweerder, in navolging van DRZ, een waardeverminderingspercentage van 72% heeft gehanteerd (zie 1.5). De rechtbank is van oordeel dat eiseres met hetgeen zij daartoe heeft aangedragen, niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat de geconstateerde schade voor een hoger percentage dan 72% in mindering moet worden gebracht op de waarde van de auto in onbeschadigde staat. De rechtbank acht de leeftijd en de kilometerstand van de auto en de verwijzing naar tabellen met algemene gegevens over gebruikerssporen in relatie tot voertuigleeftijd en de leeftijdsopbouw van het Nederlandse autopark hiervoor onvoldoende. De rechtbank verwijst daarbij verder nog naar de conclusie van de Advocaat-Generaal Wattel van 22 maart 20196 waarin hij onder meer relevant acht dat het 72%-percentage tot stand is gekomen in overleg met schadeverzekeraars en gespecialiseerde taxateurs.

Waardevermindering wegens ‘geen oordeel over de kilometerstand’

6.1.

Eiseres is van mening dat het feit dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand reden is om de waarde van de auto te verminderen. Eiseres stelt dat auto’s zonder een oordeel over de kilometerstand niet in de koerslijst zijn opgenomen, zodat dit waardeverminderende element alsnog moet worden meegenomen.

6.2.

Verweerder is van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een onjuiste kilometerstand van de auto. Verder voert verweerder aan dat in de koerslijsten ook auto’s zijn opgenomen waarover de RDW geen oordeel over de kilometerstand heeft gegeven.

6.3.

De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand in beginsel een waardedrukkende factor kan zijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. Daar staat tegenover dat met betrekking tot deze specifieke auto niets wijst in de richting van een onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand. Daarnaast heeft eiseres, tegenover de betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat in de koerslijsten geen auto’s zijn opgenomen waarvan de RDW geen oordeel over de kilometerstand heeft gegeven. Eiseres heeft daarom voor deze auto niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat met een bedrag van € 1.500 aan waardevermindering rekening zou moeten worden gehouden wegens het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de bruto BPM voor de auto € 5.552 bedraagt en dat de historische nieuwprijs € 25.045 bedraagt. De schade bedraagt het in goede justitie bepaalde schadebedrag van € 3.000. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 11.243 zonder schade (de door verweerder bepleite waarde) en, na aftrek van 72 % van de schade van € 3.000, een handelsinkoopwaarde van € 9.083, overweegt de rechtbank dat de afschrijving 63,73 % bedraagt en de op grond van het wettelijk systeem verschuldigde BPM 36,27 % van € 5.552 is € 2.013 bedraagt.

8. Partijen hebben ter zitting gezamenlijk verklaard voor de berekening van de leeftijdskorting uit te mogen gaan van een door eiseres ter zitting gemaild Excel bestand. De uitkomst daarvan is dat sprake is van een leeftijdskorting van € 78. Dit betekent dat de verschuldigde BPM € 1.935 bedraagt. Eiseres heeft € 586 op aangifte betaald. De rechtbank zal de naheffingsaanslag dus verminderen naar een bedrag van € 1.349.

Griffierecht en proceskostenvergoeding

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 360 vergoedt.

10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.351 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). Van samenhang met de gelijktijdig ter zitting behandelde beroepen is, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake.

11. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres in redelijkheid mocht beslissen een deskundige ter zitting mee te nemen. De kosten van de door de gemachtigde vooraf aangekondigde en ter zitting meegebrachte deskundige, bepaalt de rechtbank op 2 uur à € 100 (exclusief BTW). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige op verzoek van de gemachtigde van eiseres voor de behandeling van 4 beroepen op dezelfde zittingsdag (zie procesverloop) naar de rechtbank is gekomen. De rechtbank deelt daarom de reistijd van de deskundige door 4 en komt tezamen met de zittingsduur op een vergoeding van afgerond 2 uur voor dit beroep. Een vergoeding voor de voorbereiding van de zitting mag naar het oordeel van de rechtbank in het gehanteerde uurtarief geacht te zijn verdisconteerd. Ten aanzien van de hoogte van het gestelde uurtarief van € 100 overweegt de rechtbank dat verweerder dit uurtarief niet heeft weersproken en dat dit minder is dan het in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken genoemde bedrag.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag BPM tot een bedrag van € 1.349;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.551.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel