Rechtbank Noord-Nederland, 23-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:888, AWB - 21 _ 171
Rechtbank Noord-Nederland, 23-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:888, AWB - 21 _ 171
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 23 maart 2022
- Datum publicatie
- 30 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2022:888
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:7069, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 171
Inhoudsindicatie
naheffingsaanslagen OB en verzuimboetes
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/171 en 21/173
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 23 maart 2022 in de zaken tussen
(gemachtigde: [echtgenoot] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Zaaknummer 21/171
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 aan eiseres met dagtekening 28 december 2019 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 12.374. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.489 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 1.237.
Zaaknummer 21/173
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 aan eiseres met dagtekening 25 juli 2020 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 13.644. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.751 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 1.364.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen voormelde naheffingsaanslagen omzetbelasting.
Met dagtekening 17 juli 2020 heeft verweerder de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 verminderd tot een bedrag van € 9.601.
Tevens is de verzuimboete verminderd tot € 960 en het bedrag aan belastingrente tot € 1.931.
Bij brief van 2 januari 2021, aangemerkt als uitspraak op bezwaar, heeft verweerder eiseres inzake de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 medegedeeld dat de naheffingsaanslag, alsmede de verzuimboete en de beschikking belastingrente niet verder worden verminderd.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres inzake de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 afgewezen.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Bij brieven van 27 december 2021 en 17 januari 2022 heeft de rechtbank eiseres op de hoogte gesteld van de beslissing van de rechtbank dat de rechtbank de door eiseres vóór 27 december 2021 ingediende stukken, met uitzondering van de beroepschriften, op grond van artikel 8:32a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten beschouwing laat bij de beoordeling van de beroepen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2022. Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde bijgestaan door [bijstand] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde verweerder] en [bijstand] .
Ter zittingen zijn de beroepen gezamenlijk behandeld met de beroepen van de echtgenoot, tevens gemachtigde, van eiseres met de zaaknummers 21/486, 21/487, 21/2220, 21/2221 en 22/161.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is gehuwd met [echtgenoot] (de echtgenoot). De echtgenoot exploiteerde in jaren de 2014 tot en met 2019 een eenmanszaak onder de naam “Adviesbureau [echtgenoot] ”. Volgens de bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestonden de activiteiten van deze onderneming uit: “Adviesbureau op het gebied van boekhoudingen, belastingen, [divers]”.
Eiseres bezat in jaren 2014 tot en met 2018 een vakantiewoning in [buitenland A] die zij verhuurde.
Eiseres heeft op 10 november 2014 een gebruikte auto gekocht, een [auto] , met kenteken [kenteken A] en een kilometerstand van 9.000 km. De auto heeft een catalogusprijs van € 24.411.
Verweerder heeft eiseres voor de jaren 2014 tot en met 2018 voor de omzetbelasting uitgenodigd tot het doen van kwartaalaangiften.
Eiseres heeft in haar kwartaalaangiften omzetbelasting voor het jaar 2014 in totaal een bedrag van € 5.590 aan omzet met 0%/niet belast aangegeven en € 12.874 aan voorbelasting in aftrek gebracht hetgeen heeft geleid tot een totale, voor verweerder verleende teruggaaf van € 12.874.
Eiseres heeft in haar kwartaalaangiften omzetbelasting voor het jaar 2015 een bedrag van € 100 aan omzet belast met € 21 aan omzetbelasting aangegeven, een bedrag van € 6.428 aan omzet met 0%/niet belast aangegeven en € 4.527 aan voorbelasting in aftrek gebracht hetgeen leidde tot een totale teruggaaf van € 4.506. Verweerder heeft deze gevraagde teruggaaf van in totaal € 6.428 verleend.
Eiseres heeft in haar kwartaalaangiften omzetbelasting voor het jaar 2016 een bedrag van € 819 aan omzet met 0%/niet belast aangegeven en € 3.440 aan voorbelasting in aftrek gebracht hetgeen leidde tot een totale, door verweerder verleende teruggaaf van € 3.440.
Eiseres heeft in haar kwartaalaangiften omzetbelasting voor het jaar 2017 een bedrag van € 4.689 aan omzet met 0%/niet belast aangegeven en € 4.219 aan voorbelasting in aftrek gebracht hetgeen leidde tot een totale, door verweerder verleende teruggaaf van € 4.219. Op 18 april 2019 heeft eiseres een suppletie omzetbelasting voor het tijdvak mei 2017 ingediend. Verweerder heeft naar aanleiding van die suppletie aan eiseres een extra teruggaaf van omzetbelasting van € 95 verleend.
Eiseres heeft in haar kwartaalaangiften omzetbelasting voor het jaar 2018 een bedrag van € 4.811 aan omzet met 0%/niet belast aangegeven en € 6.238 aan voorbelasting in aftrek gebracht hetgeen leidde tot een teruggaaf van € 6.238. Verweerder heeft deze teruggaaf niet in zijn geheel verleend. Per saldo heeft verweerder voor het jaar 2018 een totale teruggaaf van € 1.188 verleend.
Verweerder heeft op 17 september 2019 een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres. Bij brief van 6 november 2019 heeft verweerder de voorlopige uitkomsten van het boekenonderzoek bekend gemaakt en naheffingsaanslagen omzetbelasting alsmede verzuimboetes aangekondigd. De uitkomsten van het boekenonderzoek zijn in een rapport van 22 juni 2020 vastgelegd. In dit rapport heeft verweerder – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“3 Omzetbelasting
Voorbelasting
Aftrekbaarheid van de voorbelasting
Door belastingplichtige en haar adviseur worden facturen, bonnetjes en kassa-afslagen in een ordner bewaard. De omzetbelasting op deze stukken beschouwt de adviseur als zakelijke en dus aftrekbare voorbelasting. Het is mij gebleken dat de regelgeving door de adviseur op dit punt niet nauwkeurig wordt toegepast :
- BTW op privé-uitgaven wordt als zakelijk aangemerkt.
- De tenaamstelling op bonnen of facturen wordt aangepast.
- Benzinebonnen van door derden verbruikte brandstof worden in de administratie opgenomen.
- BTW die in het buitenland is betaald wordt afgetrokken als voorbelasting.
Deze geconstateerde gebreken maken de administratie onbetrouwbaar.
Op 10 november 2014 wordt een gebruikte auto gekocht met kenteken [kenteken A] . De auto heeft een catalogusprijs van € 24.411 en een kilometerstand van 9.000 km. Deze auto wordt door belastingplichtige voor de omzetbelasting aangemerkt als een zakelijke auto. De auto wordt namelijk gebruikt om van de woonplaats [woonplaats] naar de vakantiewoning in [buitenland A] te rijden. Deze vermogensetikettering is aanvaardbaar. De door de belastingplichtige geclaimde vooraftrek op deze auto, de onderhoudskosten van deze auto en de brandstofkosten zijn aanvaardbaar.
Voor het jaar 2014 accepteer ik de voorbelasting op de auto ten bedrage van € 3.056 en de kosten van brandstof voor de zakelijke auto ten bedrage van € 58.
Voor het jaar 2015 accepteer ik de voorbelasting op de kosten van de auto ten bedrage van € 85 ende brandstofkosten ten bedrage van € 351.
Voor het jaar 2016 accepteer ik de voorbelasting op de kosten van de auto ten bedrage van € 148 en de brandstofkosten ten bedrage van € 350.
Voor het jaar 2017 accepteer ik de voorbelasting op de brandstofkosten ten bedrage van € 369.
Voor het jaar 2018 accepteer ik de voorbelasting op de kosten van de auto ten bedrage van € 1 en de brandstofkosten ten bedrage van € 188.
Voor de rest van de door belastingplichtige geclaimde vooraftrek ligt de bewijslast bij
belastingplichtige. De administratie die in eerste instantie als bewijs dient is onbetrouwbaar.
Daarnaast heeft de adviseur van belastingplichtige de indruk gewekt dat belastingplichtige ook een huisje in [buitenland B] bezit en hiervoor kosten in de administratie opgevoerd. Het huisje in [buitenland B] is echter geen eigendom van belastingplichtige en naar nu blijkt ontvangt de adviseur van belastingplichtige provisie voor de verhuur van dat huisje.
Er is meer voorbelasting in aftrek gebracht dan de voorbelasting die betrekking heeft op de verhuur van het vakantiehuisje in [buitenland A] . Ook de voorbelasting die betrekking heeft op het huisje in [buitenland B] en de voorbelasting op de gemanipuleerde stukken is in aftrek gebracht. Belastingplichtige heeft daarmee niet aangetoond dat zij recht heeft op de bedragen die in de aangifte in aftrek zijn gebracht.
Aangezien het wel aannemelijk is dat belastingplichtige kosten maakt voor de instandhouding van het huisje en de inventaris in [buitenland A] stel ik de voorbelasting op € 250 per jaar.
Berekening correcties: |
|||||
jaar |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
op aangifte geclaimde vooraftrek |
12.874 |
4.506 |
3.440 |
4.314 |
1.240 |
vooraftrek gecorrigeerde |
|||||
administratie |
10.090 |
4.170 |
2.879 |
1.991 |
6.149 |
niet aangetoonde kosten |
2.784 |
336 |
561 |
2.323 |
|
geaccepteerde vooraftrek in |
|||||
verband met de auto |
3.114 |
436 |
498 |
369 |
189 |
geaccepteerd op basis van een |
|||||
schatting |
250 |
250 |
250 |
250 |
250 |
correctie ten opzichte van de |
|||||
ingediende aangifte |
9.510 |
3.820 |
2.692 |
3.695 |
801 |
Correctie: voorbelasting 2014 lager € 9.510
Correctie: voorbelasting 2015 lager € 3,820
Correctie: voorbelasting 2016 lager € 2.692
Correctie: voorbelasting 2017 lager € 3.695
Correctie: voorbelasting 2018 lager € 801
Overige aspecten
Privégebruik auto
Belastingplichtige heeft op 10 november 2014 een personenauto aangeschaft met een
cataloguswaarde van € 24.411. Deze auto heeft zij als zakelijke auto geëtiketteerd voor de
omzetbelasting. De auto is aangeschaft met een kilometerstand van 9.000 km. Het zakelijke gebruik van de auto bestaat uit het vervoer van de woonplaats naar de vakantiewoning in [buitenland A] . Uit de onderhoudsnota van de auto blijkt dat de kilometerstand op 16 november 2016 62.800 km bedraagt.
In twee jaar tijd is er met de auto 53000 km gereden, zodat het aannemelijk is dat de auto ook voor privé wordt gebruikt.
Belastingplichtige heeft ten onrechte geen privé gebruik auto aangegeven in haar aangiften
omzetbelasting. De verschuldigde omzetbelasting bedraagt per jaar € 24,411*2,7% = € 659.
Correctie privégebruik auto 2014 € 91
Correctie privégebruik auto 2015 € 659
Correctie privégebruik auto 2016 € 659
Correctie privégebruik auto 2017 € 659
Correctie privégebruik auto 2018 € 659
4 Recapitulatie Correcties
Jaar |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
correctie voorbelasting |
9.510 |
3.820 |
2.692 |
3.695 |
801 |
correctie privé gebruik auto |
91 |
659 |
659 |
659 |
659 |
Totale correctie |
9.601 |
4.479 |
3.351 |
4.354 |
1.460” |
Eiseres heeft kopieën van diverse kassabonnen en facturen aan verweerder overgelegd waaronder:
- een met de handgeschreven kwitantie met datum 28 juni 2014 van [O] gericht aan [eiseres] met als omschrijving – voor zover leesbaar – “Geleverd Colectie (…) Stripboeken inclusief 6% BTW € 100.000 Ex BTW 94.340,- te betalen in overleg zie schriftelijke afspraak!”;
- een factuur van 29 december 2017 van [schildersbedrijf A] te [vestigingsplaats] gericht aan “Fam. [eiseres]” voor een bedrag van € 435,00 vermeerderd met € 26,10 aan omzetbelasting ter zake van het aanbrengen van stucwerk op een schouwpartij. Op de factuur is met de hand geschreven “[eiseres]”.
- een factuur van 16 januari 2015 van [wit- en bruingoedzaak] voor een bedrag van € 85,54 vermeerderd met € 17,96 aan omzetbelasting ter zake van de reparatie van een televisietoestel;
- een factuur/kassabon van 27 januari 2015 van [opticien] voor een bedrag van € 139,67 vermeerderd met € 29,33 aan omzetbelasting. Uit de factuur/kassabon is niet af te leiden aan wie deze is gericht.
- een factuur van 25 juni 2015 van [schildersbedrijf B] voor een bedrag van € 256,70 vermeerderd met € 5,34 en € 35,22 aan omzetbelasting ter zake van de plaatsing van 2 isolatieruiten. De factuur is geadresseerd aan “Fam. [eiseres]”. Met de hand is hierbij geschreven: “[eiseres]”;
- een factuur van 14 oktober 2015 van [bouwbedrijf] voor een bedrag van € 1.971,03 vermeerderd met € 413,92 aan omzetbelasting ter zake van de vernieuwing van een onderdorpel. De factuur is geadresseerd aan “Fam. [echtgenoot]”. Op de factuur is met de hand geschreven: “/[eiseres]”;
- een factuur van 12 augustus 2017 van [tuinbedrijf] , gericht aan familie [echtgenoot] voor een bedrag van € 395,10 vermeerderd met € 82,97 aan omzetbelasting ter zake de aanleg van een waterval;
- een factuur van 21 augustus 2017 van [garagebedrijf] ter zake van de reparatie van een auto met kenteken [kenteken B] voor een bedrag van € 230,46 vermeerderd met € 48,41 aan omzetbelasting. De factuur is geadresseerd aan Adviesbureau [echtgenoot] , t.a.v. de heer [X] . Met de hand is hierbij geschreven “Voor [eiseres]”.
Eiseres heeft bij brief van 28 december 2021 een kopie van een handgeschreven factuur overgelegd van Advieskantoor [echtgenoot] , met factuurdatum 31-12-2014. Daarop is onder meer het geschreven:
“Werkzaamheden voor U gedaan 5000,-
21% BTW 1050,-
6050,-
o.a. Boekhouding
Huisje Verhuur
Betalingen Rentmeesterschap
enz
*kan worden verrekend”.
Eiseres heeft bij brief van 28 december 2021 een kopie van factuur overgelegd van Advieskantoor [echtgenoot] , met factuurdatum 31-12-2018. Daarop is onder meer het volgende handmatig geschreven:
“Voor u bewezen diensten en administratie voor u verricht.
Jaar 2018 5000,-
21% BTW 1050,-
6050,-”.
In beroep heeft verweerder geconstateerd dat er bij het opleggen van de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 rekenfouten zijn gemaakt. Verweerder heeft hierover in zijn verweerschrift het volgende geschreven:
“7.2.2 Bij de berekening van het na te heffen bedrag over 2015 is in het controlerapport vermeld dat in de aangiften over dat jaar eiseres in totaal € 4.506 aan voorbelasting heeft afgetrokken. Dit is niet juist: in de aangiften trekt eiseres € 21 méér voorbelasting af (€ 4.527, zie punt 3.5 van mijn verweerschrift).
De tweede rekenfout heeft betrekking op het jaar 2018. In het controlerapport bij het jaar 2018 vermeld dat eiseres € 1.240 aan voorbelasting heeft afgetrokken, maar per saldo is bij eiseres een lager bedrag van € 1.188 in aanmerking genomen (zie punt 3.9 van mijn verweerschrift). De naheffingsaanslag moet daarom met € 52 worden verlaagd, om te voorkomen dat eiseres een teruggaaf moet terugbetalen die zij niet heeft gekregen.
De correcties over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 zijn met één naheffingsaanslag over de gehele periode nageheven.
Per saldo dient de naheffingsaanslag verminderd te worden van € 13.644 naar € 13.613. Ik zal de naheffingsaanslag op korte termijn ambtshalve verminderen met € 31. Zodra dit is gebeurd, laat ik u dit weten.”
Bij verminderingsbeschikking van 15 oktober 2021 heeft verweerder de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 verminderd tot een bedrag van € 13.613. Tevens is de verzuimboete verminderd tot € 1.361 en het bedrag aan belastingrente tot € 1.750.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vragen of eiseres recht heeft op de geclaimde voorbelasting, of terecht een bijtelling heeft plaatsgevonden voor het privégebruik van een personenauto en of eiseres de kleine ondernemersregeling zoals die gold tot 1 januari 2020 (de oude KOR) kan toepassen.
Eiseres is van mening dat de naheffingsaanslagen ten onrechte en in ieder geval tot een te hoog bedrag zijn opgelegd. Eiseres voert daartoe aan dat haar ingediende aangiften omzetbelasting juist zijn en dat zij recht heeft op toepassing van de oude KOR. Ten slotte is eiseres van mening dat ook de omzet en de voorbelasting van de economische activiteiten van haar echtgenote in haar aangiften moeten worden verwerkt.
Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd betwist en is van mening dat de naheffingsaanslagen, de verzuimboetes en de beschikkingen belastingrente na de respectievelijke verminderingen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Vooraf inzake de ontvankelijkheid van het beroep
3. Verweerder heeft met zijn onder het procesverloop vermelde vermindering van de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 met dagtekening 17 juli 2020 reeds uitspraak op bezwaar gedaan. Verweerder kan slechts eenmaal uitspraak op bezwaar doen.1 Verweerder heeft daarom de brief van 2 januari 2021 ten onrechte aangemerkt als een uitspraak op bezwaar. De rechtbank overweegt dat eiseres gelet op de uitspraak op bezwaar van 17 juli 2020 buiten de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend. Gelet op de door verweerder gebruikte bewoordingen (kennisgeving vermindering) en het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing, is de rechtbank van oordeel dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is in de zin van artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank acht het beroep van eiseres tegen de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 daarom ontvankelijk.
Naheffingsaanslagen
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ondernemer is voor de omzetbelasting, omdat zij een vakantiewoning verhuurt. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de juistheid van de naheffingsaanslagen het geschil zich beperkt tot de vraag of (i) eiseres recht heeft op meer aftrek van voorbelasting dan de € 250 per kalenderjaar van de in geschil zijnde tijdvakken die verweerder in aftrek heeft toegelaten, of (ii) verweerder terecht omzetbelasting heeft nageheven vanwege het privégebruik van de [auto] en (iii) of eiseres de oude KOR mag toepassen.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) als voorbelasting aftrekbaar is de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. Op eiseres, die voorbelasting op haar aangiften omzetbelasting in aftrek heeft gebracht, rust de stelplicht en, in geval van betwisting, de bewijslast dat en in hoeverre recht bestaat op aftrek van voorbelasting.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, met de door haar overgelegde kopieën van kassabonnen en facturen en hetgeen zij daarover in beroep heeft gesteld niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van de bedragen aan voorbelasting die zijn in haar kwartaalaangiften voor de tijdvakken in de jaren 2014 tot en met 2018 heeft aangegeven. Tot vermindering van de naheffingsaanslagen kunnen de kopieën van de facturen en kassabonnen die eiseres heeft overgelegd dan ook niet leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de overgelegde kopieën van facturen en kassabonnen aan haar zijn uitgereikt en dat deze zien op kosten die eiseres als ondernemer heeft gemaakt dan wel dat deze kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de voor de omzetbelasting belaste prestaties van eiseres. Ten aanzien van de tenaamstelling van de facturen overweegt de rechtbank dat een groot aantal van de door eiseres overgelegde facturen kassabonnen betreffen waar geen enkele persoonsaanduiding opstaat. Daarnaast is een groot aantal facturen gericht aan [echtgenoot] , Adviesbureau [echtgenoot] , familie [eiseres] . Van deze kassabonnen en facturen is dus onduidelijk aan wie deze zijn uitgereikt. De enkele omstandigheid dat in sommige gevallen op deze facturen handmatig de naam van eiseres is bijgeschreven, betekent niet dat daarmee vaststaat dat de factuur aan eiseres is uitgereikt. Verder valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom eiseres in haar hoedanigheid als ondernemer voor de omzetbelasting bijvoorbeeld kosten heeft gemaakt ter zake van de aankoop van een collectie stripboeken, de reparatie van een televisietoestel, een aankoop bij de [opticien] , de aanleg van een waterval in de tuin en de plaatsing van isolatieruiten, laat staan dat valt in te zien waarom deze prestaties rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de verhuur van de vakantiewoning in [buitenland A] .
De gemachtigde van eiseres heeft ten aanzien van een aantal van de kassabonnen en facturen nog aangevoerd dat deze betrekking hebben op zijn activiteiten in het kader van zijn adviesbureau en dat hij deze voorbelasting in de aangiften van zijn echtgenote in mindering mocht brengen. De rechtbank gaat aan dit standpunt voorbij, omdat hiervoor iedere feitelijke en juridische grondslag ontbreekt.
Wat betreft de factuur van [bouwbedrijf] inzake de vernieuwing van een onderdorpel heeft de gemachtigde ter zitting nog aangevoerd dat dit het kantoorgedeelte van de eigen woning betreft. Volgens eiseres wordt dit deel van de eigen woning verhuurd aan de eenmanszaak van haar echtgenoot, Adviesbureau [echtgenoot] . De omzetbelasting is daarom als voorbelasting aftrekbaar. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een (gedeelte van een) de eigen woning aan de eenmanszaak van haar echtgenoot wordt verhuurd, zodat reeds daarom de omzetbelasting op deze factuur (ook) niet voor aftrek van voorbelasting in aanmerking komt.
Ten slotte heeft verweerder betwist dat voor de onder 1.12. en 1.13. vermelde facturen van de gemachtigde van eiseres daadwerkelijk diensten aan eiseres zijn geleverd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres (en haar gemachtigde), op wie de bewijslast rust, tegenover deze gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat daadwerkelijk diensten aan eiseres zijn geleverd. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat eiseres geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt welke diensten de echtgenoot van eiseres precies heeft verricht voor eiseres. Van enige afspraak tot het betalen van de op de facturen vermelde bedragen voor de werkzaamheden is verder niets gebleken. Daar komt bij dat de omschrijving van de werkzaamheden op de facturen zeer algemeen is. Enige specificatie van de werkzaamheden, noch van de besteden uren staat op de facturen. Daarbij valt nog op dat de kosten voor de jaren 2014 en 2018 exact gelijk zijn. Ten slotte heeft eiseres, noch haar gemachtigde desgevraagd ter zitting, een verklaring kunnen geven waarom zij pas in beroep deze facturen heeft overgelegd en deze niet waren opgenomen in het pakket met kassabonnen en facturen dat eiseres eerder aan verweerder heeft overgelegd.
Bijtelling privégebruik auto
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de gereden kilometers de [auto] voor privédoeleinden is gebruikt, zodat op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Wet OB ter zake van het privégebruik omzetbelasting is verschuldigd. Verweerder heeft de vanwege het privégebruik van de [auto] verschuldigde omzetbelasting overeenkomstig de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën in het Besluit van 11 juli 2012, nr. BLKB 2012/639M, Stcrt. 2012, 14822 (hierna: de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën) vastgesteld op 2,7% van de catalogusprijs van [auto] , omdat volgens verweerder uit de administratie van eiseres niet blijkt in hoeverre de auto voor privédoeleinden is gebruikt en welke kosten hieraan zijn toe te rekenen. Eiseres heeft de correctie van de omzetbelasting voor het privégebruik van de [auto] bestreden.
Gelet op hetgeen door verweerder, op wie de bewijslast op dit punt rust, is gesteld en met feiten en omstandigheden is onderbouwd in het rapport boekenonderzoek, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat eiseres de [auto] in de jaren 2014 tot en met 2018 mede voor privédoeleinden heeft gebruikt. Omdat eiseres ter zake van het privégebruik geen omzetbelasting heeft afgedragen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht een correctie voor het privégebruik van de [auto] opgenomen in de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de onderhavige tijdvakken.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de vaststelling van de omvang van het privégebruik van de [auto] moet berusten op de werkelijke verhouding tussen het privégebruik en het zakelijk gebruik. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 april 20172 volgt dat eiseres dan concrete gegevens omtrent de werkelijke verhouding tussen beide categorieën van gebruik moet aanleveren. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen betrouwbare gegevens heeft overgelegd waaruit is af te leiden in hoeverre de [auto] voor privédoeleinden is gebruikt. Onder die omstandigheden heeft verweerder overeenkomstig de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën de vanwege het privégebruik van de auto verschuldigde omzetbelasting mogen vaststellen op 2,7% van de catalogusprijs van de [auto] .
Kleine ondernemersregeling
Eiseres heef ten slotte nog aangevoerd dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd vanwege toepassing van de oude KOR. Verweerder is van mening dat toepassing van de oude KOR niet mogelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van eiseres om de oude KOR toe te passen geen hout snijdt. Volgens de oude KOR (artikel 25 Wet OB tekst 2014-2018) kon deze onder voorwaarden worden toegepast als een belastingplichtige in een jaar, na aftrek van de voorbelasting, minder dan € 1.883 aan omzetbelasting hoefde te betalen. Dit ziet niet op de situatie, zoals eiseres, naar de rechtbank begrijpt, stelt, als de na te heffen omzetbelasting per jaar minder bedraagt dan € 1.883. De rechtbank wijst er daarbij nog op dat onder toepassing van de oude KOR aftrek van voorbelasting niet mogelijk was.
7. Omdat reeds volgens de gewone regels van de bewijslastverdeling de rechtbank tot het oordeel komt dat verweerder de naheffingsaanslagen niet te hoog heeft vastgesteld, hoeft de rechtbank de vraag of eiseres voor de onderhavige tijdvakken de vereiste kwartaalaangiften heeft gedaan en zo nee, of als gevolg daarvan de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, niet te beantwoorden.
Belastingrente
8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente die samenhangt met de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Nu de met de beschikking belastingrente samenhangende naheffingsaanslag omzetbelasting die ziet op het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 is verminderd, begrijpt de rechtbank dat verweerder het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig heeft verminderd.
Verzuimboetes
Ingevolge het bepaalde in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ingeval niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig de belasting is betaald een verzuimboete worden opgelegd tot het wettelijk maximum zoals vermeld in het eerste lid van dat artikel. Ingevolge paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst wordt in geval waarin niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn is betaald omdat er te weinig belasting is aangegeven een verzuimboete opgelegd van 10% van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde belasting tot het wettelijk maximum. Verweerder heeft de verzuimboete overeenkomstig deze bepalingen opgelegd. Een dergelijke verzuimboete blijft slechts achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) dan wel van een pleitbaar standpunt. De bewijslast dat sprake is van avas dan wel een pleitbaar standpunt rust op eiseres.
Eiseres heeft gesteld dat haar echtgenoot hartpatiënt is. Voor zover eiseres met deze stelling een beroep heeft willen doen op avas, kan dat beroep niet slagen. Eiseres heeft in het geheel niet onderbouwd waarom deze omstandigheid zou moeten leiden tot avas bij het onjuist invullen van de kwartaalaangiften omzetbelasting voor de tijdvakken voor de jaren 2014 tot en met 2018. Voor zover eiseres met haar standpunten dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, tevens heeft willen stellen dat haar standpunten pleitbaar waren, volgt de rechtbank eiseres niet in deze stelling, omdat de standpunten van eiseres ten aanzien van de aftrek van voorbelasting zijn gebaseerd op feitelijkheden en er voor het overige geen argumenten zijn die maken dat standpunten van eiseres naar objectieve maatstaven pleitbaar zijn. Omdat verder geen strafverlagende omstandigheden aannemelijk zijn geworden, acht de rechtbank de opgelegde verzuimboetes passend en geboden.
De rechtbank heeft wel ambtshalve geconstateerd dat, sinds de aankondiging van de verzuimboetes op 6 november 2019 ten aanzien van beide verzuimboetes de redelijke termijn voor afdoening van een boetezaak in eerste aanleg van twee jaar met afgerond 5 maanden is overschreden.3 De rechtbank zal de verzuimboetes daarom elk met 5 % verminderen tot bedragen van respectievelijk € 912 en € 1.292.4
Conclusie, griffierecht en proceskostenveroordeling
Gelet op het voorgaande is het beroep dat ziet op de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (beroep met zaaknummer 21/171) ongegrond.
Gelet op het voorgaande is het beroep dat ziet op de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 (beroep met zaaknummer 21/173) uitsluitend gegrond vanwege de door verweerder geconstateerde rekenfout die heeft geleid tot de vermindering van de naheffingsaanslag ná het instellen van het beroep.
11. Omdat de rechtbank het beroep met zaaknummer 21/173 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in die zaak ten bedrage van € 181 vergoedt.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat noch gesteld, noch aannemelijk is geworden, dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat eiseres en haar gemachtigde gehuwd zijn.