Rechtbank Noord-Nederland, 07-12-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:4975, 22/3672 en 23/2074
Rechtbank Noord-Nederland, 07-12-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:4975, 22/3672 en 23/2074
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 7 december 2023
- Datum publicatie
- 13 december 2023
- Zaaknummer
- 22/3672 en 23/2074
- Relevante informatie
- Art. 16 AWR, Art. 30fc AWR, Art. 30hb AWR
Inhoudsindicatie
Eiseres is samen met haar man per 1 november 2018 een vof aangegaan. Daarbij is de onderneming van haar man, die voordien in CV-vorm werd gedreven, ingebracht. In de vof-akte is een 50/50 winstverdeling afgesproken. Eiseres was in 2019 en 2020 in dienst van een thuiszorgorganisatie en ontving loon uit dat dienstverband. Aan de man van eiseres is in de jaren 2019 en 2020 een arbeidsvergoeding van € 35.000 toegekend ten laste van het resultaat van de vof. Het resultaat van de vof was in beide jaren niet toereikend om die arbeidsvergoeding daaruit te betalen. Eiseres heeft voor de jaren 2019 en 2020 een negatieve belastbare winst uit de vof aangegeven. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de winstverdeling en de arbeidsvergoeding niet zakelijk zijn. In geschil is of de winstverdeling en de arbeidsvergoeding zakelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de zakelijkheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De inspecteur mocht voor 2020 navorderen, omdat er sprake was van een zogenaamde kenbare fout in de zin van artikel 16, lid 2, letter c, van de AWR.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/3672 en 23/2074
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 7 december 2023 in de zaken tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: R.A.M. van der Velden),
en
de inspecteur van de Belastingdienst / kantoor Leeuwarden
(gemachtigde: [medewerker 1 Belastingdienst] ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 28 september 2022 en 14 april 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan eiseres voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.733. Voor het jaar 2020 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.974.
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiseres € 364 belastingrente in rekening gebracht en gelijktijdig met de navorderingsaanslag is € 303 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.3. De inspecteur heeft de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de (navorderings)aanslag gehandhaafd.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen geregistreerd onder de volgende zaaknummers: LEE 22/3672 (IB/PVV 2019) en LEE 23/2074 (IB/PVV 2020).
1.5. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6. De rechtbank heeft de beroepen op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [medewerker 2 Belastingdienst] en [medewerker 3 Belastingdienst] .
Feiten
2.1. Eiseres, geboren [geboortedatum] , heeft een fiscaal partner, [naam partner] , geboren [geboortedatum partner] (verder: partner).
2.2. Eiseres is per 1 november 2018 samen met haar partner een vennootschap onder firma aangegaan, [naam vof] vof (verder: vof). Deze vof betrof in feite een voortzetting van CV [naam CV] , het bedrijf waarin de partner van eiseres sinds 1 oktober 1979 zijn onderneming dreef. De partner van eiseres ontvangt sinds 2019 een pensioenuitkering.
2.3. Met deze onderneming zijn vanaf 2012 de volgende omzetten en resultaten behaald:
Jaar |
Omzet |
Resultaat |
2012 |
€ 49.247 |
€ 13.091 |
2013 |
€ 68.792 |
€ 22.491 |
2014 |
€ 49.708 |
€ 16.531 |
2015 |
€ 57.545 |
€ 18.157 |
2016 |
€ 38.434 |
€ 10.316 |
2017 |
€ 27.853 |
€ 3.385 |
2018 |
€ 28.762 |
€ 7.794 |
2019 |
€ 19.454 |
€ 1.182 |
2020 |
€ 45.490 |
€ 14.304 |
2021 |
€ 4.468 |
€ - 1.780 |
2022 |
€ 13.340 |
€ 4.701 |
2.4. In de vof-akte staat onder meer het volgende:
“INBRENG
-
Door ieder van de vennoten wordt in de vennootschap ingebracht zijn arbeid, vlijt en relaties.
-
Met onderling goedvinden kunnen de vennoten tijdens het bestaan van de vennootschap meer geld of goederen in de vennootschap inbrengen.
-
Kapitaal van de CV [naam CV] wordt geruisloos ingebracht.
KAPITAAL.
kapitaalrekening in de boeken van de vennootschap gecrediteerd ten belope van het
bedrag of de waarde, terwijl hij wordt gedebiteerd voor de waarden of bedragen welke
hij aan het vermogen onttrekt.
2. Over creditsaldi en debetsaldi wordt jaarlijks en wel over het gemiddelde saldo, rente vergoed respectievelijk betaald.
3. Niet opgenomen winstaandelen worden bij iedere kapitaalrekening geboekt. Ieders aandeel in geleden verliezen wordt afgeboekt van zijn kapitaalrekening; voor zover dit
niet mogelijk is wordt hij daarvoor gedebiteerd en is de andere vennoot bevoegd te
vorderen, dat dit binnen drie maanden wordt aangezuiverd.
(…)
WINSTVERDELING.
Artikel 10
1. De jaarlijkse winsten en verliezen van het door de vennootschap uitgeoefende bedrijf
worden vastgesteld volgens de normen die in het maatschappelijk verkeer als
aanvaardbaar worden beschouwd.
2. Ten laste van het in lid 1 bedoelde resultaat wordt 4% rente vergoed, zoals bedoelt in
artikel 5 lid 2, welke als winstaandeel toekomt aan ieder van de vennoten.
3. Voorts komt toe aan iedere vennoot, ten laste van de winst, een vergoeding voor
geleverde arbeidsprestaties; deze vergoeding is in onderling overleg vast te stellen of
bij gebreke van overeenstemming daarover op de wijze als in artikel 21 is aangegeven.
4. De na toepassing van het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel resterende
winst of het na deze toepassing blijkende verlies wordt door de vennoten genoten
respectievelijk conform onderstaande verdeling:
Vennoot 1 50%
Vennoot 2 50%
5. In onderling overleg kunnen de vennoten de winstverdeling wijzigen.
6. De vennoten kunnen in onderling overleg aan één van hen een extra vergoeding voor
geleverde arbeidsprestatie toekennen.”
Eiseres was in de jaren 2019 en 2020 in dienst van een thuiszorgorganisatie, waarvoor zij een (fiscaal) loon ontving van respectievelijk € 43.738 (2019) en € 42.084 (2020). Zij is medio 2021 met pensioen gegaan.
Namens eiseres is voor de jaren 2019 en 2020 aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.747 respectievelijk € 23.074. Eiseres heeft daarbij voor het jaar 2019 een belastbare winst uit de vof aangegeven van € -8.986 en voor het jaar 2020 een belastbare winst van € -8.900.
Aan de partner van eiseres is ten laste van de winst voor zowel 2019 als 2020 een arbeidsvergoeding toegekend van € 35.000.
De winstverdeling tussen eiseres en haar partner voor 2019 was als volgt:
Winst € 1.182
Af: arbeidsvergoeding partner min pensioenuitkering € 22.078-1
Resterende winst € -20.896
50% € -10.448
De winstverdeling tussen eiseres en haar partner voor 2020 was als volgt:
Winst € 14.304
Af: arbeidsvergoeding partner € 35.000 -
Resterende winst € -20.696
50% € -10.348
Voor 2019 heeft de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag de op 7 mei 2020 ingediende aangifte gecontroleerd en vragen gesteld bij brief van 20 mei 2022. Naar aanleiding daarvan is de inspecteur bij het opleggen van de aanslag (dagtekening aanslag: 2 september 2022) afgeweken van de aangifte, waarbij het inkomen uit werk en woning met € 8.986 is gecorrigeerd, bestaande uit € 10.448 winstaandeel min € 1.462 MKB-winstvrijstelling.
Voor 2020 is de primaire aanslag geautomatiseerd conform de op 15 maart 2021 ingediende aangifte opgelegd met dagtekening 28 oktober 2022.
De inspecteur heeft vervolgens bij kennisgeving met dagtekening 14 februari 2023 aangegeven van plan te zijn een navorderingsaanslag IB/PVV 2020 op te leggen omdat er geen sprake zou zijn van een zakelijke winstverdeling in de vof.
De navorderingsaanslag is met dagtekening 1 april 2023 opgelegd. De inspecteur heeft daarbij het inkomen uit werk en woning met € 8.900 gecorrigeerd, bestaande uit € 10.348 winstaandeel min € 1.448 MKB-winstvrijstelling.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de vraag of de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2019 en 2020 terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat de (navorderings)aanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de winstverdeling en de arbeidsbeloning zakelijk?
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de winstverdeling en de aan haar partner toegekende arbeidsbeloning zakelijk zijn en dat de inspecteur deze fiscaal had moeten volgen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Onder zakelijk handelen moet worden verstaan: handelen zoals onafhankelijke partijen dat tegenover elkaar zouden doen. Er moet dus worden geabstraheerd van motieven die kunnen voortvloeien uit banden van familie of vriendschap. Als uitgangspunt geldt in het zakelijk verkeer dat iemand die arbeid verricht daarvoor een redelijke vergoeding nastreeft. In dat licht is het toekennen van een arbeidsbeloning aan de partner van eiseres naar het oordeel van de rechtbank in beginsel zakelijk, nu niet in geschil is dat hij de arbeid heeft verricht in de onderneming. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een onafhankelijke derde akkoord zou zijn gegaan met een arbeidsbeloning van € 35.000. Zo is niet duidelijk waarop de hoogte van die arbeidsbeloning, mede in het licht van de omzet, is gebaseerd. Gelet op de (ook in het verleden en de na 2020) behaalde omzetten gaat dit bedrag zover uit boven wat er uiteindelijk aan resultaat resteert, dat niet zonder deugdelijke toelichting, die ontbreekt en desgevraagd niet werd gegeven, kan worden gezegd dat het op zakelijke gronden berust. Dit zou wellicht anders kunnen zijn als er zicht zou zijn op een hogere resultaatverwachting in de (nabije) toekomst. Dat is echter niet gesteld of aannemelijk gemaakt. Op de zitting is daarentegen verklaard dat de bedrijfsvoering als gevolg van persoonlijke omstandigheden bij eiseres en haar partner ver is achtergebleven bij wat hen voor ogen stond bij het oprichten van de vof.
7. De rechtbank is van oordeel dat eveneens niet aannemelijk is gemaakt dat de 50/50 winstverdeling op zakelijke gronden berust. Uit de stukken volgt dat eiseres gedurende de in geding zijnde jaren in loondienst was bij een thuiszorgorganisatie. Gesteld, noch gebleken is dat zij arbeid heeft ingebracht binnen de onderneming. Als dat al het geval zou zijn geweest dan is het in elk geval niet in dezelfde verhouding geweest als haar partner. Ook is gesteld, noch gebleken dat zij en zo ja wat zij anderszins heeft ingebracht in de vof. In die omstandigheden vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde zou hebben ingestemd met een 50/50 winstverdeling. Eiseres heeft tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat dit wel het geval zou zijn.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) zijn geschonden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er abbb zijn geschonden. Eiseres heeft daartoe niets concreets aangevoerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mocht de inspecteur voor 2020 wel navorderen?
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de inspecteur voor 2020 niet mocht navorderen, omdat hij niet beschikte over een nieuw feit. De inspecteur heeft volgens eiseres de aanslag bewust niet tegengehouden, terwijl hij dit wel had kunnen doen. Er is geen sprake van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, onderdeel b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), aldus eiseres.
11. De inspecteur is van mening dat hij wel bevoegd was om na te vorderen, omdat er bij de aanslagregeling sprake was van een kenbare fout in de zin van artikel 16, lid 2, onderdeel c van de AWR.
12. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 16, lid 2, onderdeel c, van de AWR zonder een nieuw feit kan worden nagevorderd als sprake is van een zogenaamde kenbare fout. Onder fout in de zin van deze bepaling moet worden verstaan: elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten, maar ook andere fouten zoals ‘fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften’, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld.
13. Gelet op de feiten (2.10) en de in zijn brief van 7 november 2023 door de inspecteur gegeven toelichting begrijpt de rechtbank dat de inspecteur niet van plan was om een definitieve aanslag IB/PVV 2020 op te leggen conform de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een fout zoals onder 12. omschreven. Artikel 16, lid 2, onderdeel c, van de AWR zegt dat een fout in elk geval kenbaar is, als de te weinig geheven belasting ten minste 30% van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt. Nu ook dat hier het geval is, immers de verschuldigde belasting is bij de primaire aanslag vastgesteld op € 2.272 en bij de navorderingsaanslag op € 6.476, is de conclusie van de rechtbank dat er sprake is van een kenbare fout en dat de inspecteur bevoegd was om na vorderen.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de belastingrente terecht in rekening gebracht en is het rentepercentage niet te hoog?
15. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag 2019, gelet op de datum van 2 september 2022, ten onrechte rente in rekening heeft gebracht over de periode van 2 september 2022 tot en met 14 oktober 2022. Als de aanslag op 2 september 2022 wordt betaald dan wordt anderhalve maand te veel rente betaald volgens eiseres.
16. De inspecteur heeft een berekening van de belastingrente overgelegd en ter onderbouwing van de in rekening gebrachte belastingrente verwezen naar de artikelen 30fc en 30hb van de AWR.
17. De rechtbank overweegt dat uit de wettelijke bepalingen waarnaar door de inspecteur is verwezen, volgt dat de rente wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden na het betreffende kalenderjaar tot de uiterste betaaltermijn van de aanslag, in dit geval 14 oktober 2022. De rentebeschikking is dus in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen. Nu voorts niet is gebleken dat er daadwerkelijk voor 14 oktober 2022 is betaald en dat er dus te veel rente zou zijn betaald, slaagt deze grond evenmin
Conclusie en gevolgen
18. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de (navorderings)aanslagen in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-Van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2023.
w.g. griffier |
w.g. rechter |
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.