Home

Rechtbank Noord-Nederland, 28-02-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:658, LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735

Rechtbank Noord-Nederland, 28-02-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:658, LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
28 februari 2023
Datum publicatie
7 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2023:658
Zaaknummer
LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735
Relevante informatie
Art. 8:42 Awb, Art. 4.10 Wet IB 2001, Art. 4.12 Wet IB 2001, Art. 4.43 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Onderdeel van een cluster zaken van (navorderings/naheffings)aanslagen naar aanleiding van een boekenonderzoek.

In geschil zijn onder meer de volgende punten:

- Schending artikel 8:42 van de Awb;

- Schending zorgvuldigheidsbeginsel bij het opleggen van de aanslagen;

- Omkering van de bewijslast;

- Gesteld ROW inkomen van € 151.899.150 en box 2 inkomen van € 202.657.367 wegens het tegen een te lage prijs overdragen van aandelen aan een aan eiser gelieerde stichting;

- Diverse andere gestelde winstuitdelingen vanwege onder andere het tegen te lage waarde overdragen van aandelen aan gelieerde stichtingen en het voldoen van privéuitgaven door gelieerde vennootschappen;

- APV in stichtingen en buitenlandse entiteiten.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 28 februari 2023 in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),

en

(gemachtigde: mr. [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

2012

Verweerder heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 17 november 2018 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.520, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 120.985 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 60.197. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 6.383 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

2013

Verweerder heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 28 januari 2020 aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.233.765, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 6.422.225 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 134.070. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 959.744 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

2014

Verweerder heeft voor het jaar 2014 met dagtekening 6 december 2018 aan eiser een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.138.973, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 125.816 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 70.786. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 381.615 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Verweerder heeft tevens voor het jaar 2014 met dagtekening 28 januari 2020 aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 157.244.623, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 203.854.791 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 382.786. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 24.259.802 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 157.163.749, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 203.854.791 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 302.760. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd tot een bedrag van € 24.249.470.

2015

Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 23 oktober 2019 aan eiser een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 241.900, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.601.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 289.340. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 183.744 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 155.393, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.601.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 377.400. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd tot een bedrag van € 181.198.

2016

Verweerder heeft voor het jaar 2016 met dagtekening 6 december 2019 aan eiser een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 243.400, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.694.583 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 339.191. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 140.792 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.053, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.694.583 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 435.440. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd tot een bedrag van € 138.100.

2017

Verweerder heeft voor het jaar 2017 met dagtekening 15 december 2020 aan eiser een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 237.100, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.601.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 421.723. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder een beschikking belastingrente opgelegd.

Bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 122.411, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.661.500 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 776.489. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen als volgt geregistreerd:

Zaaknummer

(Navorderings)aanslag en jaar

LEE 20/3491

Navorderingsaanslag IB/PVV 2012

LEE 20/3492

Navorderingsaanslag IB/PVV 2013

LEE 20/3493

Aanslag IB/PVV 2014

LEE 20/3494

Navorderingsaanslag IB/PVV 2014

LEE 20/3495

Aanslag IB/PVV 2015

LEE 20/3496

Aanslag IB/PVV 2016

LEE 21/3735

Aanslag IB/PVV 2017

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser en verweerder vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022 en 1 november 2022.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. B.F.M. de Koning. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door drs. [medewerker verweerder] RA, [medewerker verweerder] Msc RA, mr. [medewerker verweerder] en mr. [medewerker verweerder] . Ter zitting zijn de volgende zaken gezamenlijk behandeld:

Eiser(es)

Zaaknummer(s)

[A BV]

LEE 18/2918, LEE 20/2747 tot en met LEE 20/2750, LEE 21/1635, LEE 21/1637, LEE 21/2734, LEE 21/2735, LEE 21/2369 en LEE 21/2377

[B BV]

LEE 20/2751

[C BV]

LEE 20/2742 tot en met LEE 20/2744, LEE 21/1630, LEE 21/3421 en LEE 22/1396

[D BV]

LEE 20/3486 t/m LEE 20/3490, LEE 21/1829, LEE 21/1831, LEE 21/1832 en LEE 22/2831

[E BV]

LEE 21/1627 en LEE 21/1628

[F BV]

LEE 21/1623 tot en met LEE 21/1625

[eiser]

LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735

Hierna gezamenlijk ook wel aangeduid als ‘eisers.’

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser is geboren op [datum] . Eiser heeft 3 kinderen, [kind 1] , geboren op [datum] 1995, [kind 2] , geboren op [datum] 1998 en [kind 3] , geboren op [datum] 2003. Eiser had in de periode 2012 tot en met 2017 geen fiscale partner.

Vennootschappen en stichtingen

1.2.

Eiser hield alle certificaten van aandelen in [G BV] B.V. ( [G BV] ). [G BV] hield tot 8 juli 2013 circa 57% van de aandelen in [A BV] ( [A BV] ). De resterende circa 43 % werd tot 8 juli 2013 gehouden door [D BV] ( [D BV] ). Eiser hield 0,08% van de certificaten van aandelen in [D BV] . De andere 99,92% werd gehouden door zijn 3 kinderen. Het stemrecht van de aandelen [G BV] en [D BV] berustte bij eiser. Eiser was ook statutair bestuurder van deze vennootschappen.

1.3.

De activiteiten van [A BV] bestaan uit de ontwikkeling van gronden voor woningbouw. Tot 23 januari 2018 was [Y1] statutair bestuurder van [A BV] . Daarna is eiser statutair bestuurder geworden.

1.4.

Op 8 juli 2013 zijn alle aandelen in [A BV] door [G BV] en [D BV] voor in totaal € 1 overgedragen aan [Stichting P] . Deze stichting is op 5 juli 2013 door eiser opgericht.

1.5.

Tot 8 juli 2013 hielden [G BV] en [D BV] ook voor respectievelijk circa 57% en 43% aandelen in [C BV] ( [C BV] ) en [B BV] ( [B BV] ). De activiteiten van [C BV] bestaan uit de ontwikkeling van gronden voor woningbouw. Statutair bestuurder van [C BV] is [Y5] .

1.6.

Op 8 juli 2013 zijn alle aandelen in [C BV] door [G BV] en [D BV] overgedragen aan [Stichting O] .

1.7.

[Stichting O] hield tot 14 januari 2014 ook de aandelen in [M2 Ltd] . Sinds 14 januari 2014 houdt [Stichting U] deze aandelen. [Stichting U] is door eiser opgericht bij notariële akte van 5 december 2013.

1.8.

Eiser is tevens bestuurder en (uiteindelijk) aandeelhouder van de vennootschap [H Ltd] ( [H Ltd] ), welke statutair gevestigd is in Jersey. [H Ltd] is per 17 december 2014 aandeelhouder geworden van [E BV] ( [E BV] ) die alle aandelen houdt in [F BV] ( [F BV] ). Tot 17 december 2014 was de aandeelhouder van [E BV] de heer [Y2] ( [Y2] ). [Y2] is tevens statutair bestuurder van deze vennootschap.

1.9.

Eiser was tot eind 2014 bestuurder van de vennootschappen [J BV] , [K BV] en [D2 BV] . (hierna gezamenlijk: [I] -vennootschappen). Deze vennootschappen hielden zich eveneens bezig met de ontwikkeling van gronden voor woningbouw.

1.10.

De aandelen in de [I] -vennootschappen werden tot eind 2014 ook voor respectievelijk circa 57% en 43% gehouden door [G BV] en [D BV] . Daarna zijn de aandelen voor in totaal € 3 overgedragen aan [Stichting T] . Eiser is bestuurder en oprichter van die stichting. Eiser heeft 3 stemmen en [Y1] heeft 1 stem (laatstgenoemde is niet zelfstandig bevoegd). Vanaf eind 2014 is de heer [Y4] bestuurder van de [I] -vennootschappen.

1.11.

Ultimo 2014 bedroeg het gezamenlijk eigen vermogen van de [I] -vennootschappen volgens de balans -/- € 6.741.824. De grondposities inclusief onderhanden werk waren op dat moment op € 148.237.560 gewaardeerd.

1.12.

Eiser was ook (indirect) grootaandeelhouder van [K BV] . Tot 18 juli 2013 hield [K BV] 52,1% van de aandelen in [L BV] ( [L BV] ) en 50% van de aandelen in [L2 BV] ( [L2 BV] ). Op 18 juli 2013 zijn deze aandelen voor € 1 per deelneming overgedragen aan [Stichting Q] . Eiser is statutair bestuurder van [L BV] en [L2 BV] .

1.13.

In een brief van 12 maart 2015 van de toenmalige accountant van eiser over de fiscale risico’s van de aandelentransacties in juli 2013 is – voor zover hier van belang – het volgende aan eiser meegedeeld:

“Feiten en omstandigheden

In juli 2013 zijn door [I] c.s. de aandelen in diverse vennootschappen met grondposities overgedragen aan drie daartoe opgerichte stichtingen: [Stichting O] , [Stichting P] , en [Stichting Q] . Oprichter en medebestuurder van de stichtingen is [eiser] in privé. De andere medebestuurder is de heer [Y4] .

De koopsom voor de aandelen bedroeg steeds € 1. U heeft aangegeven dat deze waarde zakelijk is. Het is echter niet duidelijk op welke zakelijke grondslagen de waardering heeft plaatsgevonden. Deze waardering is niet door middel van externe taxaties onderbouwd.

De Belastingdienst is gekend in de (toen nog) voorgenomen transacties om af te stemmen dat:

1. er geen overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn, en

2. de koopsom een zakelijke waarde betrof.

In de brief aan de Belastingdienst is aangevoerd dat de achtergrond van de transacties berust op het feit dat uw kinderen meerderjarig beginnen te worden en zo voorkomen werd dat zij op die manier invloed zouden kunnen uitoefenen in de onderneming (de bestaande certificering daargelaten).

De Belastingdienst deelde de conclusie dat terzake van de overdracht van de aandelen geen overdrachtsbelasting verschuldigd is. Naar aanleiding van het verzoek rondom de waardering heeft de Belastingdienst gevraagd inzicht te geven in (het verloop van) de grondposities die de diverse vennootschappen aanhouden. U hebt besloten niet op deze vragenbrief en een herinnering daarvan te reageren. Dat betekent echter niet dat daarmee de waarde voor € 1 geaccepteerd is door de Belastingdienst.

Lopende het hiervoor genoemde overleg met de Belastingdienst over de waardering van de aandelen zijn de aandelen in de vennootschappen in juli 2013 overgedragen voor € 1.

Fiscale risico’s

Overige risico’s

Beslissing

Rechtsmiddel