Rechtbank Noord-Nederland, 19-11-2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4475, 22/3600, 22/3601 en 22/3602
Rechtbank Noord-Nederland, 19-11-2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4475, 22/3600, 22/3601 en 22/3602
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 19 november 2024
- Datum publicatie
- 28 november 2024
- Zaaknummer
- 22/3600, 22/3601 en 22/3602
- Relevante informatie
- Art. 8:13 Awb, Art. 55 AWR
Inhoudsindicatie
Eiser exploiteert een binnenschip waarmee hij plantaardige olie vervoert. De ladingtanks van het schip worden regelmatig gereinigd door deze schoon te spoelen met water. Dat spoelwater wordt verzameld in sloptanks. Die sloptanks bevatten dus spoelwater en restanten olie, slops genoemd. De schipper ontdoet zich van de slops door deze op te laten halen door een vethandelaar. De slops worden gebruikt om biobrandstof van te maken. Als het percentage olie in de slops hoog genoeg is, krijgt de schipper ervoor betaald. Volgens de inspecteur heeft eiser de betalingen voor de slops niet alleen per bank, maar ook contant ontvangen. Die contante betalingen heeft eiser niet verwerkt in zijn administratie en niet aangegeven in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd. De inspecteur baseert zijn stelling dat eiser contante betalingen heeft ontvangen op gegevens die zijn verkregen bij een onderzoek bij de vethandelaar. In de administratie van die vethandelaar bevinden zich ‘inkoopfacturen’ op naam van (het schip van) eiser waaruit contante betalingen volgen. De rechtbank acht de ontvangst van contante betalingen voor 2012 en 2013 aannemelijk en voor 2011 gedeeltelijk, omdat dit het meest waarschijnlijke scenario is. Voor het opleggen van een vergrijpboete geldt een andere bewijsmaatstaf. De vergrijpboetes worden vernietigd, omdat niet buiten redelijke twijfel is dat eiser de gestelde contante betalingen heeft ontvangen.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/3600, 22/3601 en 22/3602
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 19 november 2024 in de zaken tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en
de inspecteur van de Belastingdienst / kantoor Rotterdam, de inspecteur
(gemachtigde: [medewerker 1 Belastingdienst] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Minister van Justitie en Veiligheid, de minister.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de - in één geschrift vervatte - uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 3 juni 2021.
De inspecteur heeft aan eiser voor de jaren 2011, 2012 en 2013 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk
€ 186.490 (2011), € 143.415 (2012) en € 189.263 (2013) en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van respectievelijk € 743 (2011), € 673 (2012) en € 3 (2013).
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur aan eiser de volgende bedragen aan heffings- of belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen): € 10.165 (2011), € 3.207 (2012) en € 1.770 (2013).
Daarnaast heeft de inspecteur aan eiser gelijktijdig met de navorderingsaanslagen vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk € 24.035 (2011), € 8.574 (2012) en
€ 5.728 (2013) (de boetebeschikkingen).
De inspecteur heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Partijen hebben nadere stukken ingediend en op verzoek van de rechtbank schriftelijke inlichtingen verstrekt.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 september 2024 op een zitting behandeld. Eiser was zelf met kennisgeving afwezig, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de inspecteur waren aanwezig zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker 2 Belastingdienst] , [medewerker 3 Belastingdienst] en [medewerker 4 Belastingdienst] .