Home

Rechtbank Noord-Nederland, 11-02-2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:438, LEE 24/2253

Rechtbank Noord-Nederland, 11-02-2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:438, LEE 24/2253

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
11 februari 2025
Datum publicatie
28 februari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2025:438
Zaaknummer
LEE 24/2253
Relevante informatie
Art. 2.14 Wet IB 2001, Art. 3.91 Wet IB 2001, Art. 6.8 Wet IB 2001, Art. 5.17 Wet IB 2001, Art. 10a.9 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Een vader verstrekt in 2010 aan zijn zoon een lening om een eigen onderneming te starten. In 2016 voert de vader in zijn aangifte inkomstenbelasting een verlies van € 24.100 op in verband met de kwijtschelding van een deel van de lening. Het verlies wordt opgegeven als een negatief resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen.

Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting volgt de inspecteur de aangifte niet. Het aangegeven negatieve resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen wordt niet in aanmerking genomen door de inspecteur.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het aangegeven negatieve resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen terecht niet in aanmerking heeft genomen. De lening is terecht aangemerkt als een Tante Agaathlening. Uit de wetsgeschiedenis leidt de rechtbank af dat het de bedoeling van de wetgever is dat een Tante Agaathlening niet als een ongebruikelijke terbeschikkingstelling kan worden aangemerkt, tenzij de voorwaarden van de Tante Agaathlening zodanig zijn dat onafhankelijke derden deze lening in het kader van durfkapitaal niet zouden zijn overeengekomen. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de in de geldleningsovereenkomst opgenomen voorwaarden zodanig afwijken van voorwaarden die derden in het kader van de durfkapitaalregeling stellen, dat alsnog sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 24/2253


uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 11 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. [naam 1] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/MKB/kantoor Groningen, de inspecteur,

(gemachtigde: mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 maart 2024.

1.1.

De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.851 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.214.

1.2.

Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 1.031 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van eiser afgewezen. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.

1.4.

De inspecteur heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

Eiser en de inspecteur hebben nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft de nadere stukken van de inspecteur op 29 november 2024 ontvangen.

1.6.

De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is verschenen, bijgestaan door de zoon van eiser, [naam 3] . Namens de inspecteur is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door drs. [naam 4] en mr. [naam 5] .

Feiten

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie en gevolgen

Beslissing

Informatie over hoger beroep