Home

Rechtbank Oost-Brabant, 20-12-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:6341, 01/990017-13

Rechtbank Oost-Brabant, 20-12-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:6341, 01/990017-13

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
20 december 2018
Datum publicatie
20 december 2018
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2018:6341
Zaaknummer
01/990017-13

Inhoudsindicatie

Hoofdverdachte in de zaak Rykiel.

Verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens schending van het vertrouwensbeginsel, verbod van willekeur, gelijkheidsbeginsel worden verworpen.

Verweer ontbreken materiële wederrechtelijkheid, verweer in strijd met Europees recht en verweer verontschuldigbare rechtsdwaling worden verworpen.

Veroordeling voor leiderschap van een criminele organisatie, opzettelijke overtreding van de Wet op de Kansspelen (artikel 1, lid 1 onder a) , gewoontewitwassen, valsheid in geschrift, bedrieglijke bankbreuk (faillissementsfraude), al dan niet als feitelijk leidinggever.

Opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, een geldboete van € 100.000,- en ontzetting uit het recht om enig beroep in de kansspelindustrie uit te oefenen voor de duur van drie jaren.

Strafkorting 20% in verband met overschrijding redelijke termijn van twee jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht

Parketnummer: 01/990017-13

Datum uitspraak: 20 december 2018

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[hoofdverdachte 1] ,

geboren te [gemeente] op [1978] ,

wonende te [woonplaats 2] , [adres 1] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2014, 23 april 2014, 1 juli 2014, 11 november 2014, 13 november 2014, 4 december 2014, 9 maart 2015, 10 maart 2015, 21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017, 17 september 2018, 19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018, 1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018, 8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018, 11 oktober 2018, 16 oktober 2018, 17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018, 24 oktober 2018, 25 oktober 2018, 29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018, 1 november 2018 en 10 december 2018.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 9 januari 2014 en 5 juni 2014.

Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 november 2014 is gewijzigd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.

Kort gezegd, wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie (feit 1), dat hij (als feitelijk leidinggever) de Wet op de Kansspelen (hierna: Wok) heeft overtreden (feit 13) en dat hij (als feitelijk leidinggever) een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van grote geldbedragen (feiten 2, 3, 4). Voorts wordt hem verweten het plegen van valsheid in geschrift (feiten 5 t/m 10), faillissementsfraude (feit 11) en onttrekking aan beslag (feit 12).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging 1

Gemeenschappelijke verweren

Ter terechtzitting is door de verdediging bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat het handelen van het Openbaar Ministerie in strijd is met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen. In onderling verband en samenhang is, kort gezegd, het volgende aangevoerd.

1. Vertrouwensbeginsel

Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok) voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.

2. Verbod van willekeur

Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.

3. Gelijkheidsbeginsel

Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak ( [Engelse vennootschap] ., [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (hierna: [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (hierna: [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] )), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.

Regelgeving

De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:

Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. 2

Juridisch kader

De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.3

Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend.4

Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld.5

Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte.6

Oordeel rechtbank

Inleiding

De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd.7 Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.

Ad 1 Schending van het vertrouwensbeginsel

Periode voor 1 april 2012

Uit het rapport ‘Nieuwe ronde, nieuwe kansen’ dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok.8 Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld.9

Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod.10 Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt.11 Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren.12

In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:

- [hoofdverdachte 1] op 5 februari 200713;

- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 200914;

- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 201215.

Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.

Periode na 1 april 2012

Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld.16 Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:

-

waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of

-

waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of

-

die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt.17

Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht.18 Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet19 en zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd.20 De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:

- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] d.d. 8 juni 2012.21

In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt.22

De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.

Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.

Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] is via [verdachte 10/advocate] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.

Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand23 plaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland.24 Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.

Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld.25 Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.

Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.

Ad 2 Schending van het verbod van willekeur

De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol.26 In dat verband is het volgende van belang.

Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [hoofdverdachte 2] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen.27

In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie.28

Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast.29 Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen.30Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.

Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.

Ad 3 Schending van het gelijkheidsbeginsel

Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen de verdachten in de zaak Rykiel. Het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Conclusie

Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De inhoudelijke beoordeling.

Inleiding

Het onderzoek

In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals in strijd met de wet online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.

Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wok, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.

Het strafdossier

Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.

Aanpak van de rechtbank

De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.

De vordering van de officier van justitie.

Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten zal komen, met uitzondering van enkele specifieke onderdelen, zoals weergegeven in de bewijswijzer.

Het standpunt van de verdediging.

Met betrekking tot feit 13, overtreding van de Wok, heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit om hierna te melden redenen. Met betrekking tot de overige feiten is vrijspraak bepleit.

Het oordeel van de rechtbank

Wet op de kansspelen (zaaksdossier 1, feit 13)

Algemeen

In het onderzoek Rykiel staat centraal het aanbieden van gokspellen via internet, die online door spelers vanaf hun computer kunnen worden gespeeld. [hoofdverdachte 1] en de broers [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 3 / broer van hoofdverdachte 2] worden ervan verdacht dat zij de personen zijn achter het aanbieden van gokspellen via internet en daarmee omvangrijke geldbedragen hebben gegenereerd en verdiend. Daarbij zou gebruik zijn gemaakt van diverse vennootschappen, die in een verband en samenhang met elkaar ertoe zouden dienen om te verhullen wie achter het aanbieden van de online gokspelen zat, hoe geldstromen liepen en hoe de geldstromen werden verantwoord.

Het aan verdachte ten laste gelegde betreft - kort gezegd en algemeen weergegeven - overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, door het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet. De rechtbank zal het ten laste gelegde bij de bespreking van dit feit in het navolgende kortheidshalve aanduiden als: het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning.

De rechtbank zal allereerst in het algemeen bespreken of sprake is van het aanbieden van kansspelen in de zin van en wellicht in strijd met artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok. Vervolgens zal de rechtbank bespreken wie als aanbieder van de online kansspelen moet worden aangemerkt. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de rol die verdachte in het bijzonder in het licht van het ten laste gelegde heeft gespeeld en hoe deze rol in strafrechtelijk relevante termen moet worden geduid.

Artikel 1 van de Wok luidt, voor zover van belang:

1 Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:

a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;

(…)

Tot 1 april 2012 in artikel 31, eerste lid, van de Wok, en per 1 april 2012 in art. 36, eerste lid, van de Wok, is, voor zover van belang, bepaald:

1 Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, (…) zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.

(…)

Kansspelen

In het onderzoek Rykiel en in het bijzonder het ten laste gelegde feit gaat het om zeven met name genoemde websites, te weten:

- [website 1] ,

- [website 2] ,

- [website 3] ,

- [website 4] ,

- [website 5] ,

- [website 6] , en

- [website 7] .

Via deze websites werd spelers de gelegenheid geboden om online spellen te spelen zoals poker, roulette en black jack, op fruit-/slotmachines te spelen en mee te doen aan instantloterijen. [verbalisant 1] , inspecteur van de Ksa, heeft voornoemde zeven websites en het op deze websites gepresenteerde aanbod onderzocht, beoordeeld en getoetst aan relevante bepalingen als artikel 30, lid 1, onder c en 14a, lid 2 van de Wok en de op deze wet gebaseerde regelgeving, zoals de Beschikking casinospelen 1996. De verbalisant heeft zijn bevindingen neergelegd in een per website afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal (ZD01 1389 – 1612). De rechtbank vat de bevindingen en conclusies uit deze uitgebreide processen-verbaal samen in de volgende vaststellingen, die alle kunnen blijken uit de in de bewijsbijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen:

A) zonder uitzondering is op elk van de voornoemde websites sprake van virtuele versies van:

1. een of meer kansspelautomaten in een of meer spelvarianten, en/of

2. een of meer casinospelen als Roulette, Poker, Black Jack, Baccarat, Moneywheel, Keno, en/of

3. een instantloterij Kraskaarten en of Scratchcards en een of meer spelvarianten.

B) door deel te nemen aan de op de websites gepresenteerde speelmogelijkheden kunnen spelers meedingen naar prijzen en/of premies (zoals jackpots).

C) aanwijzing van winnaars van prijzen geschiedt door kansbepaling waarop winnaars geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.

Deze bevindingen, die tot de conclusie leiden dat sprake is van kansspelen in de zin van de Wok, zijn door of namens verdachte niet betwist.

De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] gepresenteerde spellen, kansspelen waren in de zin van de Wok.

Gelegenheid geven

Of sprake is van het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van Wok. Hoewel niet met zoveel woorden vervat in de delictsomschrijving van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, moet sprake zijn van het in Nederland gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen, nu het gaat om een hier te lande geldende nationale regeling.

Dit werpt de vraag op of en wanneer kan worden gezegd dat bedrijven die – al dan niet vanuit het buitenland - gokspelen via het internet aanbieden zich schuldig maken aan overtreding van de Wok. In dat verband verwijst de rechtbank naar het arrest van de HR van 18 februari 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR4841) en in het bijzonder de volgende overwegingen:

“(…)

3.3.2

Bij de beantwoording van de vraag of het via internet aanbieden van kansspelen kan worden beschouwd als het hier te lande door art. 1, aanhef en onder a, Wok verboden 'gelegenheid geven', moet worden vooropgesteld dat doel en strekking van die bepaling tot een ruime uitleg van dat begrip nopen. De wetgever heeft, zoals onder meer blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal in 2.7 vermelde gegevens, zich ten doel gesteld de menselijke speelzucht te kanaliseren. Door onder strikte voorwaarden een beperkt legaal aanbod toe te staan, waarbij de opbrengst aan de schatkist of op de bevordering van het algemeen belang gericht particulier initiatief diende toe te komen, zou worden voorkomen dat de burger zich op buitenlandse kansspelen of het illegale aanbod zou richten. Regulering werd nodig geacht teneinde voldoende spelersbescherming te kunnen bieden en uitwassen en misstanden te voorkomen.

3.3.3

(…) Gelet op dit een en ander moet worden aanvaard dat van hier te lande gelegenheid geven in even bedoelde zin sprake is wanneer via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en dezen via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen: zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. In dit verband is voldoende dat de website waarop de gelegenheid tot deelneming wordt geboden niet met gebruikmaking van de hiervóór bedoelde software de deelneming aan kansspelen onmogelijk maakt en blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland, hetgeen reeds het geval is indien Nederland is vermeld in een op de website voorkomende lijst van landen van waaruit aan de aangeboden kansspelen kan worden deelgenomen. (…).”

Vaststaat en niet betwist is dat de presentatie van de spellen via het internet aan de speler, geen andere handelingen vergde dan die door de speler op de computer kunnen worden verricht.

In de periode 30 oktober 2012 tot en met 21 mei 2013 is door [verbalisant 2] 6 maal onderzoek verricht naar de betreffende websites, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het proces-verbaal d.d. 9 april 2014 (ZD01 1317-1321).

In de periode 11 april 2013 tot en met 14 mei 2013 is door [verbalisant 1] , voornoemd, onderzoek verricht naar de zeven websites. Uit de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen blijkt met betrekking tot alle zeven websites van gerichtheid op Nederland. De rechtbank acht daarvoor onder meer redengevend:

-

De websites waren vanuit Nederland bereikbaar, hetgeen al blijkt uit het hiervoor aangehaalde onderzoek door de verbalisanten. Spelers met een Nederlands IP-adres waren niet door enige software uitgesloten van de toegankelijkheid van deze websites;

-

De websites waren op 30 oktober 2012 alle gesteld in de Nederlandse taal;

-

Websites waren in 2013 op subpagina’s, te weten bij spellen en speluitleggen, in de Nederlandse taal te raadplegen;

-

De websites boden alle IDEAL als betalingsmethode aan, dan wel vermeldden dat uitbetaling buiten de Nederlandse grenzen niet mogelijk is;

-

Op de websites werden specifieke uitlatingen gedaan in de Nederlandse taal, dan wel wijzend op Nederlandse gerichtheid, zoals bijvoorbeeld een verwijzing naar een Sinterklaasbonus, “Brabantse nachten”;

-

Op de websites werd vermeld dat recente winnaars van geldbedragen afkomstig zijn uit Nederlandse provincies;

-

Op de websites werd een Nederlandse vlag getoond.

Ook deze bevindingen zijn door of namens verdachte in de kern niet betwist. Het enkele gegeven dat in 2013, in verband met het voldoen aan door de Ksa gehanteerde prioriteringscriteria, de websites grotendeels in de Engelse taal zijn omgezet, doet aan het gewicht van de andere omstandigheden, die wijzen op een gerichtheid op Nederland, niet af.

Het voorgaande in samenhang bezien leidt de rechtbank naar het oordeel dat sprake is van ‘gelegenheid geven’ in de zin van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok.

Vergunning

Onder de Wok, zoals deze ten tijde in geding gold en thans nog geldt, is het niet mogelijk vergunning te krijgen voor het aanbieden van online kansspelen. Dergelijke vergunning is daarom ook tot op heden niet verleend aan enig aanbieder van online kansspelen. De conclusie met betrekking tot de betreffende websites moet dan ook zijn dat het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, en derhalve in overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok heeft plaatsgevonden.

Aanbieder(s)

De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wie als aanbieder van online kansspelen moet worden aangemerkt. Daarvoor acht de rechtbank relevant wie als rechthebbende heeft te gelden met betrekking tot de websites waarop online kansspelen werden aangeboden.

Uit het dossier (proces-verbaal van bevindingen ZD01 1237-1313) blijkt per website van de datum van eerste registratie van de domeinnamen, eventuele opvolgende registraties, en wie de registrant is geweest. Uit onderzoek naar de domeinnamen komt naar voren dat:

-

de domeinnaam [website 5] op 6 juli 2004 is geregistreerd en nadien opvolgend door [Engelse vennootschap] , [website provider] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en op 9 juli 2009 door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is geregistreerd;

-

de domeinnamen [website 1] op 22 februari 2007, [website 3] op 26 januari 2006, [website 4] op 19 juni 2003 zijn geregistreerd en nadien opvolgend door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] zijn geregistreerd;

-

de domeinnamen [website 6] op 25 september 2006 en [website 7] op 22 februari 2007 zijn geregistreerd, en nadien opvolgend door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] zijn geregistreerd;

-

de domeinnaam [website 2] op 25 juni 2009 is geregistreerd door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] .

Alle domeinnamen zijn derhalve op enig moment geregistreerd op naam van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ., een vennootschap naar het recht van Jersey, en vervolgens op naam van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , een vennootschap naar het recht van Costa Rica. Tevens is in 2012 en 2013 geconstateerd dat dat [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op de websites als eigenaar is vermeld.

De rechtbank gaat derhalve uit van de juridische werkelijkheid van het bestaan van een vennootschap (al dan niet naar buitenlands recht) als gerechtigde op deze domeinnamen. Een vennootschap is een in het recht erkende, in het economisch en maatschappelijk verkeer functionerende entiteit die in juridische zin bezitter of eigenaar kan zijn van geld, goederen en rechten, en rechten en verplichtingen scheppende overeenkomsten kan aangaan. In deze zaak dient dat derhalve uitgangspunt te zijn. De rechtbank merkt dan ook de eigenaar van de websites - laatstelijk voor alle websites [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] - aan als aanbieder van de online kansspelen.

Structuur

In het onderzoek Rykiel is gebleken dat bij het aanbieden van kansspelen gebruik is gemaakt van diverse Nederlandse en buitenlandse vennootschappen. Binnen deze vennootschappen werden werkzaamheden verricht als het maken van spellen, het online aanbieden van kansspelen, het afwikkelen van het financiële verkeer rondom inleg van en uitbetaling aan spelers, technische ondersteuning aan afnemers van spellen, alsmede de administratieve werkzaamheden die met voorgaande waren gemoeid. Ten aanzien van de hierna genoemde vennootschappen is het volgende gebleken:

-[Engelse vennootschap] / [Engelse vennootschap] is op 8 juni 2004 opgericht in Engeland en op 22 augustus 2006 opgeheven. [hoofdverdachte 2] is sedert 29 juli 2004 en [hoofdverdachte 1] sedert 1 april 2005 bestuurder van de vennootschap, en tevens elk voor 50% houder van de aandelen. [Engelse vennootschap] is vanaf 25 juli 2005 registrant van de website [website 5] . Blijkens de zienswijze van [hoofdverdachte 1] , ingediend ter terechtzitting van 17 september 2018, “stond het eerste gokkastje online op [website 5] op 18 december 2004.”

-[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) is op 9 juni 2006 opgericht in Engeland door [betrokkene 1] en ingeschreven in het register van Companies House. De oprichting door [betrokkene 1] vond, naar hij verklaard heeft, plaats op verzoek van [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 1] . Sedert 9 juni 2006 stond [betrokkene 1] ingeschreven als bestuurder, op 12 november 2007 opgevolgd door [betrokkene 2] . De aandelen werden sedert 20 juni 2006 gehouden door [betrokkene 1] ; sedert 20 juni 2007 was [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] houder van 100% van de aandelen en vanaf 20 juni 2008 was [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] houder van 100% van de aandelen. Op 12 oktober 2010 is de vennootschap opgeheven, waarna op 29 november 2010 een nieuwe vennootschap (Ltd) met dezelfde naam is opgericht. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn dan bestuurder van de vennootschap en 100% van de aandelen worden gehouden door [betrokkene 2] . Per 1 december 2010 wordt [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] bestuurder en 100% aandeelhouder van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . In zijn zienswijze heeft [hoofdverdachte 1] te kennen gegeven dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] is opgericht in juni 2006 op voorstel van [betrokkene 1] , zodat spelers konden betalen met creditcard. In dat verband heeft hij besprekingen gevoerd met [getuige 2] , welke voorstelde “dat [hoofdverdachte 2] en ik niet zouden invullen dat we ons bezig hielden met ‘gambling’, omdat banken hier niet heel happig op zouden zijn. Ik hebt dit advies genegeerd (…).”

-[Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ) is als een reeds bestaande vennootschap met de naam [voorloper Costa Ricaanse vennootschap] op 23 oktober 2006 gekocht op Costa Rica, onder gelijktijdige wijziging van de naam in [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . [betrokkene 1] heeft hiertoe met name mailcontact gehad met [getuige 3] , notaris te Costa Rica, alsmede met [verdachte 5] , werkzaam bij [verdachte vennootschap 1] en personal assistant van [hoofdverdachte 1] , waaruit blijkt dat een en ander plaats vond op verzoek van [hoofdverdachte 1] . Als bestuurder van deze vennootschap zijn geregistreerd [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] . Aandelen werden gehouden door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en vervolgens door [Panamese vennootschap] , een vennootschap in Panama. [hoofdverdachte 1] heeft in zijn zienswijze verklaard dat [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] werd opgericht in verband met het aanvragen van patenten/licenties voor het aanbieden van kansspelen vanuit Costa Rica. Tevens verwijst de rechtbank ter zake [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] naar hetgeen hiervoor onder “Aanbieder(s)” is overwogen over het eigenaarschap van de zeven websites, waarop kansspelen werden aangeboden.

Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat deze vennootschappen, vanaf 2004 tot en met mei 2013, beginnend bij [Engelse vennootschap] en eindigend met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , via internet in Nederland kansspelen hebben aangeboden. Uit de zienswijze van [hoofdverdachte 1] blijkt dat de vennootschappen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] juist zijn opgericht met het doel kansspelen via het internet te kunnen (blijven) aanbieden in Nederland. De bedrijfsvoering rondom het aanbieden van kansspelen was daar nagenoeg volledig op gericht. De veronderstelling dat het aanbieden van kansspelen door vennootschappen in het buitenland adequaat zou zijn om te stellen dat niet in Nederland gelegenheid werd gegeven tot het spelen van kansspelen, is gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder ‘Gelegenheid geven’ niet juist, nu de aangeboden spellen nog immer vanuit Nederland bereikbaar en te spelen waren voor spelers achter hun computer in Nederland. Hiervoor beschikte geen van de genoemde vennootschappen over een vergunning. Opzet op het aanbieden van online kansspelen in Nederland ligt in het voorgaande besloten.

De rechtbank overweegt daarbij nog het volgende. Gelet op artikel 51 Wetboek van Strafrecht (WvSr) kan een strafbaar feit worden gepleegd door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat een Ltd naar Engels recht en een SA naar Costa Ricaans recht aangemerkt kunnen worden als rechtspersoon in de zin van artikel 51 WvSr.

Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] elk aangemerkt worden als dader van overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok, nu gelet in voorgaande overwegingen besloten ligt dat de gedraging van het aanbieden van kansspelen via internet redelijkerwijs aan deze vennootschappen kan worden toegerekend.

Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij als medepleger met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [Engelse vennootschap] / [Engelse vennootschap] kansspelen via internet heeft aangeboden in Nederland zonder vergunning.

Zoals voortvloeit uit voorgaande overwegingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een organisatiestructuur met vennootschappen die als eigenaar van de websites online kansspelen hebben aangeboden. Deze structuur en de daarin functionerende vennootschappen is opgezet door, dan wel op initiatief van onder meer verdachte. Verdachte heeft het aanbieden van kansspelen door die vennootschappen in al zijn onderdelen aangestuurd, zonder dat die vennootschappen of bestuurders van die vennootschappen daarin feitelijk zeggenschap hadden, laat staan uitoefenden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet zozeer sprake van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met die vennootschappen, maar een functioneren onder leiding van onder meer verdachte. De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daar van vrij.

Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij aan de verboden gedraging, het aanbieden van online kansspelen in Nederland zonder vergunning, door genoemde vennootschappen feitelijke leiding heeft gegeven.

Artikel 51, tweede lid, van het WvSr luidt:

1. (…)

2. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:

(…)

2° tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, (…)

Aan de jurisprudentie van de HR ontleent de rechtbank een aantal uitgangspunten voor de beoordeling van de vraag of een persoon feitelijk leiding heeft gegeven aan een verboden gedraging door een rechtspersoon. Van zodanig feitelijke leiding geven is sprake indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon, bijvoorbeeld bestuurder, is enerzijds geen vereiste, anderzijds op zichzelf niet voldoende om als feitelijk leidinggever te kunnen worden aangemerkt. Ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon kan feitelijke leidinggever zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit. Aan hetzelfde strafbare feit kan door meer personen - al dan niet gezamenlijk - feitelijke leiding worden gegeven. Het zal in het algemeen moeten gaan om actief en effectief gedrag. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.

Daarnaast geldt dat het opzet van verdachte gericht moet zijn geweest op de verboden gedraging. Als ondergrens voor dit opzetvereiste geldt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van (het bewijs van) dergelijke aanvaarding kan - in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten - ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.

Deze uitgangspunten hanterend concludeert de rechtbank dat [hoofdverdachte 1] feitelijke leiding heeft gegeven aan het aanbieden van online kansspelen door [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . [hoofdverdachte 1] is vanaf de start in 2004 met de website [website 5] tot en met mei 2013 de drijvende kracht geweest achter alle activiteiten binnen de totale organisatiestructuur, die gericht was op het maken en aanbieden van gokspellen, de financiële verwerking van ontvangen inleggelden en uitbetaling van prijzen aan spelers. Naar het oordeel van de rechtbank is geen aspect te benoemen waar [hoofdverdachte 1] zich niet mee bezighield of bemoeide. [hoofdverdachte 1] zag toe op het ontwikkelen en programmeren van spellen door programmeurs, het online zetten en laten functioneren van die gokspellen, de verwerking van de in- en uitgaande geldstromen en het aangaan van overeenkomsten met zogenaamde payment service providers als [Payment service provider 1] . [hoofdverdachte 1] initieerde, al dan niet daartoe geadviseerd, de oprichting van vennootschappen in het Verenigd Koninkrijk of Costa Rica teneinde gokspellen vanuit het buitenland in Nederland te kunnen aanbieden en het plaatsen van computerservers in Zweden. [hoofdverdachte 1] voerde doorlopend overleg met zijn adviseurs om het gokgebeuren in goede banen te leiden. Alle relevante beslissingen in de bedrijfsvoering rondom het aanbieden van online kansspelen werden door hem, in overleg met zijn compagnon [hoofdverdachte 2] , genomen.

Formeel was met betrekking tot [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] sprake van het aanbieden van de online kansspelen door buitenlandse vennootschappen, wier aandelen gehouden werden door derden en waarvan derden als bestuurder te boek stonden. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat door formele bestuurders van genoemde vennootschappen daadwerkelijk zeggenschap werd uitgeoefend, waarbij beslissingen werden genomen die invloed hadden op het aanbieden van online kansspelen door de rechtspersoon. Illustratief acht de rechtbank in dat verband de gang van zaken rond het opstellen van contracten in 2011 en 2012, waarbij een van de contracten zag op het uitbesteden van werkzaamheden door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] aan de Cypriotische vennootschap [verdachte vennootschap 2] (hierna: [verdachte vennootschap 2] ). Onderdeel van het contract was een afspraak over de vergoeding door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] te betalen aan [verdachte vennootschap 2] . Aan het opstellen van het contract gingen twee bijeenkomsten vooraf, die op initiatief van [hoofdverdachte 1] zijn belegd in oktober en november 2011, en waar vele verschillende personen, aanwezig waren, onder wie vele adviseurs van [hoofdverdachte 1] . De rechtbank stelt vast dat voor die bijeenkomsten geen (formele) bestuurder van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] was uitgenodigd of ook nadien zelfs maar geraadpleegd over de inhoud van het contract. Naar het oordeel van de rechtbank onderstreept dit dat de feitelijke leiding over het aanbieden van de online kansspelen niet werd uitgeoefend door de formele bestuurder(s), maar door - in hoofdzaak - [hoofdverdachte 1] .

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de vennootschappen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] middels 7 websites online kansspelen hebben aangeboden in Nederland zonder vergunning, aan welke gedraging [hoofdverdachte 1] feitelijke leiding heeft gegeven.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen in vereniging met anderen online kansspelen heeft aangeboden.

De rechtbank bespreekt hierna direct de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de dader, omdat het oordeel van de rechtbank hierover relevant is voor de beoordeling van andere ten laste gelegde feiten.

De strafbaarheid van het feit.

Verweer ontbreken materiële wederrechtelijkheid

Namens verdachte is het verweer gevoerd dat het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet zonder vergunning niet strafbaar is, omdat sprake is van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Daartoe is aangevoerd dat, gezien de maatschappelijke ontwikkelingen, het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd.

De rechtbank stelt voorop dat de wetgever met de invoering van de Wok in 1964 heeft beoogd het aanbieden van kansspelen te reguleren. Het tegengaan van kansspelverslaving en de maatschappelijk onwenselijke gevolgen daarvan hebben de wetgever met het reguleren voor ogen gestaan. Dat heeft geresulteerd in een strafbaarstelling als vervat in onder meer artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wok. Ontegenzeggelijk is destijds door de wetgever niet het ontstaan van het internet voorzien en meer in het bijzonder niet dat het aanbieden van kansspelen via het internet zou (gaan) plaatsvinden, laat staan de omvang waarin dat gebeurt. Niet kan echter worden gezegd dat de wetgever die brede ontwikkeling heeft mogelijk gemaakt of bevorderd en evenmin dat de wetgever, gegeven die ontwikkeling, de wens tot het beschermen van belangen als het tegengaan van kansspelverslaving, fraude en criminaliteit heeft prijsgegeven. Tot op heden heeft de wetgever immers het verbod op het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen gehandhaafd.

Per 1 april 2012 heeft de wetgever de Ksa ingesteld. De Ksa houdt toezicht op het aanbieden van kansspelen via internet, heeft handhavingsrichtlijnen opgesteld en handhaaft daadwerkelijk middels maatregelen met een punitief karakter als het opleggen van geldboetes aan aanbieders van kansspelen.

Met de toekomstige tot stand te brengen wetgeving beoogt de wetgever het aanbieden van kansspelen via internet te reguleren ter bescherming van de hiervoor genoemde belangen (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2013-2014, Kamerstuk 33996, nr. 3, Memorie van Toelichting, pag 5). Dit vindt plaats middels het handhaven van een algemeen verbod en invoering van een vergunningstelsel, vergezeld van handhavingsinstrumentarium. Dat instrumentarium is primair en in hoofdzaak bestuursrechtelijk van aard, maar in de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving als ultimum remedium is expliciet voorzien. Aan het indienen van het wetsvoorstel betreffende het organiseren van kansspelen op afstand in 2014 is brede maatschappelijke raadpleging en politiek debat vooraf gegaan, met als resultaat het ingediende wetsvoorstel.

In het licht van het voorgaande, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd. De omstandigheid dat het optreden door de overheid in het verleden gedurende jaren heeft bestaan uit het versturen van brieven zonder dat dit vergezeld ging van daadwerkelijke handhaving, gericht op het doen stoppen van het aanbieden van online kansspelen, doet daaraan niet af.

De rechtbank verwerpt het verweer tot ontslag van alle rechtsvervolging.

Het Europese verweer

De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het Nederlandse algemene verbod op het aanbieden van kansspelen via internet in strijd is met het verbod op beperkingen van het vrije verkeer van diensten als bedoeld in artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het algemene verbod beantwoordt volgens de verdediging namelijk niet aan de doelen die de Nederlandse overheid daarmee voor ogen heeft en strekt verder dan noodzakelijk. De verdediging leidt dat in het bijzonder af uit de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de Kansspelen (Tweede Kamer, 2013-2014, 33 996, nr. 3). Volgens de verdediging kan van strafbaarheid van overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de WOK dan ook geen sprake zijn, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De rechtbank overweegt het volgende.

Dienst Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is het aanbieden van kansspelen via internet een dienst in de zin van het VWEU (HvJ EU 11 september 2003, C-6/01, Anomar). Ingevolge artikel 56 VWEU zijn beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie verboden ten aanzien van de onderdanen van lidstaten die in een andere lidstaat zijn gevestigd dan die, waarin degene is gevestigd ten behoeve van wie de dienst wordt verricht.

Costa Rica De kansspelen waar het in deze zaak om gaat, waren beschikbaar voor Nederlandse consumenten op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] . Deze websites waren sinds 2009, 2010 dan wel 2011 eigendom van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , gevestigd in Costa Rica (ZD01 – 1237 t/m 1241). Deze onderneming is niet gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en kan zich daarom niet beroepen op het bepaalde in artikel 56 VWEU (HvJ EU 3 oktober 2006, C-452/04, ov. 25). De omstandigheid dat Nederlandse verdachten zijn aangemerkt als medeplegers van de activiteiten van de Costa Ricaanse onderneming of daaraan feitelijk leiding hebben gegeven, leidt er niet toe dat de onderneming moet worden geacht in een lidstaat te zijn gevestigd.

Groot-Brittannië Voordat de Costa Ricaanse onderneming eigenaar werd van voornoemde websites, waren die websites eigendom van [Engelse vennootschap] dan wel [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , beide gevestigd in Groot-Brittannië (ZD01 – 1237 t/m 1241). Gelet daarop, gaat de rechtbank hierna verder in op het verweer van de verdediging.

Beperking Het verbod om in Nederland kansspelen aan te bieden via internet is een beperking op het vrije verkeer van diensten binnen de Europese Unie. Een dergelijke beperking op het vrije verkeer van diensten kan gerechtvaardigd zijn wegens dwingende reden van algemeen belang. De doelen die de Nederlandse overheid met het verbod nastreeft – consumentenbescherming, beteugeling van gokverslaving en fraudebestrijding – worden door het Hof van Justitie als dwingende redenen geaccepteerd. Wel dient de toegepaste beperking geschikt te zijn om één of meer doelen te verwezenlijken en niet verder te strekken dan noodzakelijk (HvJ EU 8 september 2009, C-42/07, Liga Portuguesa de Futebol Profissional en Bwin International, punt 56 t/m 60). Volgens de verdediging voldoet het huidige Nederlandse verbod niet aan die laatste eis en wordt dat expliciet onderkend in de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen.

De Memorie van Toelichting De rechtbank constateert dat het wetsvoorstel in juli 2014 – ruim een jaar na de actiedag in de zaak Rykiel – is ingediend bij de Tweede Kamer, met het oog op het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid. De noodzaak om kansspelen op afstand te reguleren, is volgens de Memorie van Toelichting ontstaan door het grenzeloze karakter van internet, de aanhoudende behoefte van de Nederlandse consument aan kansspelen op afstand (via internet), de snelle technologische ontwikkelingen en het brede, op Nederland gericht aanbod via honderden websites.

Anno 2014 hebben voornoemde omstandigheden ertoe geleid dat sluitende handhaving van het algemene verbod niet meer mogelijk is zonder een verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar alternatief. Zolang er geen alternatief is, wordt – gelet op het grenzeloze karakter van internet en de andere genoemde ontwikkelingen – de vraag naar kansspelen op afstand beantwoord door illegale aanbieders. Consumenten zijn dan afhankelijk van de wijze waarop die aanbieders zelf al dan niet invulling geven aan de beteugeling van de risico’s van kansspelen. In dat specifieke kader wordt in de Memorie van Toelichting overwogen dat het ontbreken van een vergunningstelsel tevens inhoudt dat er geen waarborgen zijn voor consumentenbescherming en bestrijding van fraude en overige criminaliteit. Vervolgens wordt in het wetsvoorstel gekozen voor het vergunningenstelsel als meest geschikte alternatief voor het illegale aanbod (MvT, p. 4 en 5).

De introductie van een alternatief voor illegaal aanbod, impliceert echter niet dat de Nederlandse overheid meent dat het algemene verbod niet meer geschikt is om de nagestreefde doelen te verwezenlijken of te verstrekkend is. Integendeel, het algemene verbod op kansspelen op afstand blijft ook na de wetswijziging het uitgangspunt. Om toezicht en handhaving minder problematisch te maken en om de aanpak van illegaal aanbod succesvoller te maken, zal in de toekomst aan Nederlandse consumenten een alternatief worden geboden (MvT, p. 5). Door middel van vergunningen worden uitzonderingen op het algemene verbod mogelijk gemaakt, onder strikte voorwaarden die de overheid stelt. Het voorgestelde vergunningenstelsel ondersteunt dus (de handhaving van) het algemene verbod, en bestaat bij de gratie daarvan.

Gelet op het voorgaande, biedt de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel geen grond voor de stelling van de verdediging dat het algemene verbod, ook volgens de Nederlandse overheid, niet langer geschikt is om de nagestreefde doelen te verwezenlijken of te verstrekkend is.

De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Verweer verontschuldigbare rechtsdwaling

Namens [hoofdverdachte 1] is het verweer gevoerd dat [hoofdverdachte 1] bij het bepalen van zijn keuzes, beslissingen en handelingen ter zake het online aanbieden van kansspelen zich steeds heeft laten leiden door de adviezen die hij heeft gekregen van zijn adviseurs, zoals [verdachte 10/advocate] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [verdachte 8/belastingadviseur] , [verdachte 11] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] . Deze adviezen hielden in dat wat [hoofdverdachte 1] deed niet strafbaar was en werd gedoogd. Bij [hoofdverdachte 1] was daarom sprake van een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de gedraging. Om die reden komt hem een beroep toe op afwezigheid van alle schuld en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een dergelijk verweer is vereist dat aannemelijk is dat [hoofdverdachte 1] heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragingen (vgl. HR 23 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0052). Relevant hierbij is onder meer of [hoofdverdachte 1] is afgegaan op het advies van ter zake deskundige adviseurs, op wiens advies hij heeft vertrouwd en ook mocht vertrouwen. Alleen het advies afkomstig van een persoon of instantie aan wie een zodanig gezag valt toe te kennen dat hij in redelijkheid op de deugdelijkheid daarvan mocht vertrouwen, excuseert. Verschillende aspecten kunnen hier van belang zijn, zoals de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur, de specifieke deskundigheid van de adviseur, de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen en de manier waarop en de omstandigheden waaronder het advies in ingewonnen en gegeven (HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4664)

Van een persoon die een economische activiteit, zoals het aanbieden van online kansspelen, onderneemt, mag worden verwacht dat hij zich op de toepasselijke regelingen oriënteert. Gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wok was en is het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet niet toegestaan. Nederland kende en kent op basis van die, thans nog steeds geldende, wetgeving geen vergunningenstelsel. Dergelijke vergunning is dan ook niet verleend aan [hoofdverdachte 1] , een medeverdachte of enige aan [hoofdverdachte 1] gelieerde rechtspersoon die eigenaar was van websites waarop online kansspelen werden aangeboden.

Niet is gebleken dat een van de genoemde adviseurs tegenover [hoofdverdachte 1] of een medeverdachte heeft meegedeeld dat het online aanbieden van kansspelen in Nederland was toegestaan, dat wil zeggen geen overtreding van artikel 1, lid 1 onder a Wok opleverde. Naar het oordeel van de rechtbank bezat van de adviseurs, van wie [hoofdverdachte 1] stelt advies te hebben ingewonnen, enkel medeverdachte [verdachte 10/advocate] als advocaat gespecialiseerd in kansspelen de specifieke deskundigheid waarop [hoofdverdachte 1] wellicht af had mogen gaan. Juist deze adviseur heeft in haar memo van 24 februari 2009 (AD 2504) gesteld dat het online aanbieden van kansspelen zonder vergunning in Nederland strafbaar is gesteld en dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok overtreedt. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij [hoofdverdachte 1] over de strafbaarstelling van het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning geen onduidelijkheid hebben bestaan. Daarbij is de rechtbank uit het dossier en de verklaring van medeverdachte [verdachte 10/advocate] gebleken dat haar adviezen enkel inhielden, als weergave van de stand van zaken met betrekking tot handhaving op het gebied van de Wok, dat de facto door de bevoegde autoriteiten niet werd ingegrepen om het aanbieden van online kansspelen te doen stoppen.

Voor zover met het verweer bedoeld is te stellen dat het in Nederland online aanbieden van kansspelen in strijd was met de Wok, maar werd gedoogd door de overheid en dat [hoofdverdachte 1] om die reden mocht menen dat wat hij deed niet strafbaar was, overweegt de rechtbank het volgende.

Naar [hoofdverdachte 1] heeft erkend (zienswijze van [hoofdverdachte 1] inzake Rykiel, pag 2) zijn reeds vanaf de tijd dat [hoofdverdachte 1] en medeverdachte [hoofdverdachte 2] middels [Engelse vennootschap] activiteiten ontplooiden (2004/2005) brieven verzonden door tot handhaving bevoegde instanties als Projectbureau kansspelen, Directie Sanctie- en Preventiebeleid, Ministerie van Veiligheid en Justitie (tot 1 april 2012) en de Ksa (vanaf 1 april 2012). Deze brieven waren gericht aan [hoofdverdachte 1] persoonlijk, aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (ZD01 2133-2145) en aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] (ZD01 2146-2147 en 2152-2169) en inhoudende dat het aanbieden van kansspelen via internet niet was toegestaan en dat de activiteiten dienden te worden gestaakt. Dat daarnaast door de bevoegde instanties niet daadwerkelijk handhavende acties zijn ondernomen gericht op het doen stoppen van het aanbieden van online kansspelen betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat [hoofdverdachte 1] daaruit kon en mocht afleiden dat het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet niet meer bestraft zou worden.

Hierin is geen wijziging gekomen met het op verzoek aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] verstrekken van de zogenaamde ‘comfort letter’ van 22 januari 2013 (ZD01 2277-2278) door de Ksa. In deze brief stelt de Ksa immers naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig dat het aanbieden van kansspelen niet legaal is. De rechtbank is van oordeel dat door de Ksa voldoende kenbaar is gemaakt dat het verstrekken van de ‘comfort letter’ en het hanteren van de prioriteringscriteria ingegeven waren door de noodzaak de beperkte handhavingscapaciteit van de Ksa doelmatig te kunnen richten.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het verweer.

Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Witwassen algemeen, feiten 2, 3 en 4

Uit misdrijf afkomstig

De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wok en de Wet op de economische delicten. Inkomsten die daarmee worden gegenereerd, zijn dus van misdrijf afkomstig.

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de met online kansspelen gegenereerde inkomsten uit misdrijf afkomstig waren. Ter onderbouwing heeft de verdediging verwezen naar de verweren die gevoerd zijn ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding van de Wok. Kort gezegd houden die verweren in dat de materiële wederrechtelijkheid van het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet ontbreekt, dat de strafbaarstelling daarvan in strijd is met Europees recht en dat aan verdachte een beroep toekomt op verontschuldigbare rechtsdwaling omtrent de strafbaarheid van de gedraging. De rechtbank heeft die verweren hiervoor al verworpen en verwijst kortheidshalve naar die verwerping. Ook in het kader van de witwasverdenkingen slagen deze verweren niet.

Witwassen (zaaksdossiers 02A-B-C-D-F-K, feiten 2 en 3)

Op grond van wat de rechtbank bij de bespreking van zaaksdossier 1, inzake overtreding van de Wok, heeft vastgesteld en op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossiers 02A-B-C-D-F-K – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt de rechtbank het volgende vast.

Witwashandelingen

Spelers van online kansspelen op voornoemde websites legden geld in door betalingen te doen per creditcard, sms, Ideal of anderszins. Het ingelegde geld werd – meestal door tussenkomst van [Payment service provider 1] of (andere) payment service providers – overgeboekt naar rekeningen die ter beschikking stonden van [Engelse vennootschap] en [verdachte vennootschap 1] . Van 2004 tot en met 2006 was [Engelse vennootschap] het centrale punt voor inkomsten uit online kansspelen (bankrekening bij [bank 1] ). Vanaf 2006 werd die positie ingenomen door [verdachte vennootschap 1] (bankrekeningen bij [bank 2] en [bank 3] en accounts van [verdachte vennootschap 1] bij [Payment service provider 1] ).

De inkomsten uit online kansspelen in de zaak Rykiel werden onder meer gebruikt om spelers uit te betalen en de bedrijfsvoering te bekostigen. Daarnaast werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] , [naam holding hoofdverdachte 1] en [verdachte vennootschap 3] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht, doorverkocht, beheerd en verhuurd – te financieren. Tot slot vond een groot deel van de inkomsten zijn weg naar verdachten uit het onderzoek Rykiel, aan hen gelieerde rechtspersonen en familieleden.

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte volgens vaste jurisprudentie niet kan worden veroordeeld voor het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen die afkomstig zijn uit (opzettelijke) overtredingen van de Wok die hij zelf heeft begaan. Er is immers geen sprake van verbergen of verhullen van de herkomst van die geldbedragen. De rechtbank heeft dit onderkend en acht witwassen door enkel het verwerven en voorhanden hebben van die geldbedragen ook niet bewezen in de zaak van verdachte. Het verweer gaat echter voorbij aan het feit dat de geldbedragen ook zijn overgedragen, omgezet en gebruikt. Dat is evenzeer een vorm van witwassen en daarvoor kan verdachte wel strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden.

De geldbedragen ZD02A –B -C en -F

De volgende bedragen zijn uit online kansspelen gegenereerd en bij [Engelse vennootschap] . en [verdachte vennootschap 1] binnengekomen.

1. Er is € 1.014.963,- via [betaaldienst 1] , [betaaldienst 2] en overmakingen (“Inleg”) binnengekomen op [bank 1] bankrekening [rekeningnummer] van [Engelse vennootschap] . Dit vond plaats in de periode van 3 november 2004 tot en met 22 augustus 2006.

2. Er is € 12.107.534,- via [betaaldienst 3] , [betaaldienst 4] , [betaaldienst 5] . en [betaaldienst 2] binnengekomen op bankrekeningen ( [bank 2] en [bank 3] ) van [verdachte vennootschap 1] Dit vond plaats in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.

3. Er is € 91.288.166,- binnengekomen op de accounts die [verdachte vennootschap 1] aanhoudt bij [Payment service provider 1] . Dit vond plaats in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.

Deze uit misdrijf verkregen inkomsten belopen in totaal € 104.410.663,-.