Rechtbank Oost-Brabant, 21-12-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:6516, 17_2344
Rechtbank Oost-Brabant, 21-12-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:6516, 17_2344
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 december 2018
- Datum publicatie
- 14 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2018:6516
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:227, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17_2344
Inhoudsindicatie
Niederer stuurt zijn bezwaarschrift via een (algemeen) contactformulier dat beschikbaar is op de website van de gemeente Oss, naar de heffingsambtenaar van die gemeente, terwijl uit het bezwaarschrift blijkt dat hij ermee bekend is dat de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB) het bevoegde bestuursorgaan is en ook het postadres van de BSOB bij hem bekend is. In een door de rechtbank ontvangen brief van de BSOB heeft de BSOB aan de rechtbank laten weten dat het namens verzoeker gemaakte bezwaar de BSOB rechtstreeks heeft bereikt, omdat het bezwaarschrift door Niederer aan de BSOB is toegezonden, waarna de BSOB het in behandeling heeft genomen. Uit een stuk dat Niederer zelf heeft overgelegd blijkt ook dat de gemeente Oss hem heeft medegedeeld dat van Niederer een bezwaarschrift is ontvangen. Omdat het bezwaarschrift was gericht tegen een besluit van de BSOB, is het aan dat bestuursorgaan doorgezonden. Niederer trekt vervolgens zijn beroep in, maar verzoekt daarbij de heffingsambtenaar van de gemeente Oss in de proceskosten te veroordelen.
Misbruik van recht? De rechtbank is ambtshalve bekend met andere procedures waarin Niederer een vergelijkbare handelwijze heeft toegepast. De rechtbank wijst op een groot aantal gepubliceerde uitspraken waarin Niederer namens de desbetreffende belanghebbende(n) – dan wel zelf als verzoeker van (Wob-)informatie en als procespartij – heeft gehandeld en geprocedeerd. Niederer past de hiervoor geschetste handelwijze inmiddels ook in een steeds groter aantal belastingzaken toe, voor het merendeel parkeerbelastingzaken of daaruit voortvloeiende procedures. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank naar een aantal gepubliceerde uitspraken. De rechtbank is van oordeel dat door de handelwijze van Niederer, wiens kennis en handelen op dit punt dienen te worden toegerekend aan verzoeker, sprake is van misbruik van (proces)recht. De rechtbank verklaart het verzoek om een proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2344
(gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer)
en
Procesverloop
De heffingsambtenaar van belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB) heeft het door Niederer gedane verzoek om toekenning van een dwangsom inzake een aan verzoeker opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting bij besluit van 10 augustus 2017 afgewezen (dwangsombeschikking).
Niederer heeft het hiertegen gerichte bezwaar, gedateerd 11 augustus 2017, aan verweerder gezonden.
Per e-mail van 21 augustus 2017 heeft verweerder hierop gereageerd.
Niederer heeft hiertegen namens verzoeker beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Oss in de onderhavige procedure als verweerder aangemerkt. In zijn fax van 10 juni 2018 heeft Niederer aan de rechtbank medegedeeld dat dit zijns inziens correct is.
Bij brief van 7 juni 2018 heeft de rechtbank gevraagd naar het procesbelang in deze zaak, aangezien uit een schriftelijke reactie van de BSOB van 6 september 2017 volgt dat het bezwaar door Niederer ook rechtstreeks aan de BSOB is gestuurd en door de BSOB in behandeling is genomen.
Naar aanleiding daarvan heeft Niederer bij fax van 10 juni 2018 het beroep ingetrokken. Daarbij is verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Verweerder is in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Verweerder heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2018. Verzoeker en zijn gemachtigde, Niederer, zijn daar niet verschenen. Ook verweerder is niet verschenen. Niederer is door de griffier bij aangetekende brief van 17 oktober 2018, verzonden naar het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om bij de zitting van 16 november 2018 aanwezig te zijn. Omdat Niederer, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet ter zitting is verschenen, heeft de griffier onderzocht of de aangetekende brief Niederer heeft bereikt. De genoemde brief is niet ter griffie terugontvangen en uit de informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 20 oktober 2018 om 17:34 uur is bezorgd.
Verweerder is door de griffier eveneens bij aangetekende brief van 17 oktober 2018, verzonden naar het adres Postbus 5, 5340 BA Oss, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om bij de zitting van 16 november 2018 aanwezig te zijn. Omdat verweerder, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet ter zitting is verschenen, heeft de griffier onderzocht of de aangetekende brief verweerder heeft bereikt. De genoemde brief is niet ter griffie terugontvangen en uit de informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 19 oktober 2018 om 6:15 uur is bezorgd.
Hiermee staat genoegzaam vast dat de uitnodigingen partijen hebben bereikt, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zij op de hoogte waren van de zitting.
Overwegingen
Feiten De heffingsambtenaar van de BSOB heeft ten aanzien van verzoeker op 10 augustus 2017 een (afwijzende) dwangsombeschikking genomen. In het op 11 augustus 2017 gedateerde bezwaarschrift heeft Niederer vermeld dat de dwangsombeschikking is afgegeven door de BSOB. Ook heeft hij in de aanhef van het bezwaarschrift het adres van de BSOB, te weten Postbus 154, 5340 AD te Oss, alsmede de site van de BSOB, te weten www.bs-ob.nl, genoemd. Niettemin heeft Niederer dit bezwaarschrift op 19 augustus 2017 om 7:51 uur bij verweerder ingediend via een (algemeen) contactformulier, zoals dat voorkomt op de website van de gemeente Oss.
Op 21 augustus 2017 om 8:55 uur heeft verweerder aan Niederer via het e-mailadres info@interim-control.nl meegedeeld dat het door hem naar de gemeente Oss gestuurde contactformulier bestemd is voor de BSOB en dat hij dit contactformulier via www.bs-ob.nl kan doorsturen.
Niederer heeft op dezelfde dag, om 16:36 uur, gereageerd met de vraag “Kan ik hieruit opmaken dat u het bezwaar niet in behandeling neemt? Zendt u het wel door naar de behandelaar?”Verweerder heeft vervolgens, op dezelfde dag, om 16:48 uur, aan Niederer, wederom via het e-mailadres info@interim-control.nl, meegedeeld dat het namens verzoeker ingediende bezwaarschrift bestemd is voor de BSOB en dat dit een andere instelling is dan de gemeente Oss. Ook is daarbij aangegeven dat contact met de BSOB kan worden opgenomen via de website van de BSOB dan wel via het telefoonnummer van de BSOB. Tenslotte is aan verzoeker medegedeeld dat hij het bezwaarschrift zelf aan de BSOB dient te sturen.
In een door de rechtbank op 6 september 2017 ontvangen brief van de BSOB heeft de BSOB aan de rechtbank laten weten dat het door verzoeker tegen voormelde dwangsombeschikking gemaakte bezwaar de BSOB rechtstreeks heeft bereikt, omdat het bezwaarschrift door Niederer aan de BSOB is toegezonden, waarna de BSOB het in behandeling heeft genomen.
Bij fax van 10 juni 2018 heeft Niederer een schrijven van de gemeente Oss van 7 september 2017 overgelegd. In dat schrijven is aan Niederer medegedeeld dat op 21 augustus 2017 van Niederer een bezwaarschrift is ontvangen. Omdat het bezwaarschrift was gericht tegen een besluit van de BSOB, is het aan dat bestuursorgaan doorgezonden.
Geschil en beoordeling
1. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2. De rechtbank zal in dit geval, gelet op de handelwijze van Niederer, eerst beoordelen of het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen, ontvankelijk is. De ontvankelijkheidsvraag betreft immers een vraag van openbare orde. Dit betekent dat de rechtbank zich daar ambtshalve over kan uitlaten. Daarbij kan de rechtbank de handelwijze van de gemachtigde in andere bij haar bekende zaken laten meewegen.
3. De door Niederer overgelegde machtiging, die door verzoeker op 15 februari 2015 is afgegeven, luidt als volgt: “machtigt hierbij drs. J.M.C. Niederer, h.o.d.n. J.M.C. Niederer Interim Management en/of Niederer Management B.V. en/of legal control, gevestigd te (5708 ZW) Helmond aan de Statenlaan 52, om hem te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde geschillen in rechte te bestrijden alsmede al hetgeen daartoe door de gemachtigde noodzakelijk wordt geacht Hieronder dient in ieder geval te worden begrepen het zo nodig aanwenden en intrekken van beschikbare rechtsmiddelen en het opvragen van verdere gegevens, bijvoorbeeld door middel van de Wet openbaarheid van bestuur of middels een kennisnemingsverzoek in de zin van de Wet Politiegegevens en/of de Wet bescherming persoonsgegevens, zo ook bij weigering daarvan, alsook het aannemen van bedragen zoals vergoedingen voor proceskosten, griffierechten e.d., een en ander in de ruimste zin van het woord.”
4. Hoewel zeer algemeen geformuleerd, zijn de grenzen van de vertegenwoordigings-bevoegdheid aldus voldoende bepaalbaar. Uit de machtiging kan worden afgeleid dat Niederer ook bevoegd was om verzoeker in beroep te vertegenwoordigen. Dat neemt niet weg dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht. De rechtbank acht in dit verband relevant dat de machtiging is afgegeven ruim twee jaar vóór de dwangsombeschikking, waartegen het bezwaar in de onderhavige procedure zich richt. Ook lijkt de machtiging, blijkens de tekst ‘HELP ik heb een BOETE.nl’, die onder de handtekening op de machtiging staat vermeld, te zijn afgegeven in het kader van (een) procedure(s) tegen boetes, terwijl deze thans is overgelegd in het kader van een procedure die betrekking heeft op een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank overweegt, gelet daarop, dat zij deze machtiging als een aanwijzing voor misbruik van recht ziet. Hierna zal worden beoordeeld of de wijze waarop Niederer heeft gehandeld daadwerkelijk tot de conclusie leidt dat sprake is van misbruik van recht.
5. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze niet inroepen voor zover hij deze misbruikt. Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Ingevolge artikel 15 van hetzelfde boek van het BW, vindt artikel 13 toepassing buiten het vermogensrecht voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129) brengen deze artikelen met zich dat de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel dat misbruik van een bevoegdheid behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig rechtsmiddel. Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten in het algemeen levert op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden, bijdragen tot de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
6. De rechtbank stelt, gelet op het feitenoverzicht, vast dat het door Niederer namens verzoeker opgestelde bezwaarschrift zich tegen een afwijzende dwangsombeschikking van de BSOB richt. Ofschoon uit de aanhef van het bezwaarschrift blijkt dat Niederer bekend was met het postadres van de BSOB, heeft hij dat bezwaarschrift via een (algemeen) contactformulier dat beschikbaar is op de website van de gemeente Oss, gezonden aan verweerder. Tevens stelt de rechtbank vast dat Niederer hetzelfde bezwaarschrift ook rechtstreeks aan de BSOB heeft toegezonden.
7. Zoals het gerechtshof Amsterdam op 11 januari 2018 heeft overwogen (zie ECLI:NL:GHAMS:87), is Niederer een professionele rechtsbijstandverlener met veel proceservaring in het bestuursprocesrecht. Hoewel het in die uitspraak om het kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht als bedoeld in artikel 6:15, derde lid, van de Awb ging, omdat het tijdstip van indiening van het bezwaarschrift in geschil was, acht de rechtbank deze uitspraak en de daarin genoemde jurisprudentie ook voor de onderhavige zaak relevant. Evenals in de zaak waarop deze uitspraak van het gerechtshof Amsterdam betrekking heeft, is het bezwaarschrift in de onderhavige zaak door Niederer toegezonden aan een onbevoegd bestuursorgaan, dat wil zeggen een ander bestuursorgaan dan het bestuursorgaan dat het besluit waartegen het bezwaar zicht richt, heeft genomen. De rechtbank stelt voorts vast dat Niederer ook in de onderhavige procedure geen aanvaardbare verklaring heeft gegeven voor het toezenden van het bezwaarschrift aan een onbevoegd bestuursorgaan, terwijl uit te tekst van dat bezwaarschrift, zowel door de vermelding van het besluit waartegen het bezwaar is gericht als door de vermelding van het adres van de BSOB, blijkt dat Niederer ermee bekend was dat verweerder niet het te zake bevoegde bestuursorgaan is.
8. De rechtbank overweegt, onder verwijzing ook naar de hiervoor reeds genoemde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, ambtshalve bekend te zijn met andere procedures waarin Niederer een vergelijkbare handelwijze heeft toegepast. Bij wijze van voorbeeld wordt verwezen naar de volgende gepubliceerde uitspraken, waarin Niederer namens de desbetreffende belanghebbende(n) – dan wel zelf als verzoeker van (Wob-)informatie en als procespartij – heeft gehandeld en geprocedeerd:
-rechtbank Rotterdam 2 juli 2014, ECLI:NL: RBROT:2014:5265, onderdeel 4.5 (bezwaarschrift willens en wetens verzonden aan antwoordnummer van verweerder);
-de Afdeling 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, r.o. 6.7 (weliswaar hebben de gemachtigden hun correspondentie steeds gericht aan een aan de CVOM toebehorend postadres of faxnummer, doch meermalen ging het daarbij om een postadres of faxnummer dat afwijkt van het aan hen medegedeelde postadres of faxnummer van het ‘Cluster Wob’ van de CVOM of van een ander postadres of faxnummer dat met het oog op een eventuele reactie was vermeld in het besluit of de brief waarop zij reageerden);
-rechtbank Gelderland 17 maart 2015,
, onderdeel 1 (het verzoek om informatie, de ingebrekestelling en het bezwaarschrift zijn blijkens de adressering daarvan aan een ander postbusnummer en/of faxnummer verzonden dan door verweerder in de correspondentie is vermeld);-de Afdeling 17 mei 2015,
, r.o. 1.3 (correspondentie steeds gericht aan een aan de CVOM toebehorend postadres of faxnummer dat afwijkt van het aan hem in eerdere zaken meegedeelde en hem derhalve bekende postadres of faxnummer van het ‘Cluster Wob’ van de CVOM);-de Afdeling 27 januari 2016,
(bevestiging in hoger beroep van uitspraak rechtbank Rotterdam 24 december 2013, ECLI:NL:RBROT: 2013:10272), r.o. 3.5 (Ook heeft gemachtigde de bezwaarschriften en ingebrekestellingen gefaxt naar faxnummer 030-2903870, terwijl de minister in alle brieven over de Wob het faxnummer 030-2903876 had vermeld);-de Afdeling 16 maart 2016,
(uitspraak op hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 juni 2015, ECLI:NL: RBZWB:2015:4328), ro. 1.2 (hoewel de minister hem meermaals heeft verzocht zijn correspondentie aan het daarvoor bestemde postadres of faxnummer te richten, evenals in de zaken die tot voormelde uitspraken van de Afdeling hebben geleid, zijn in het thans voorliggende geval de verzoeken, de ingebrekestellingen en het bezwaarschrift niet naar het juiste postadres en faxnummer verstuurd).9. In een groot aantal van de door Niederer gevoerde Wob-procedures heeft zijn handelwijze geleid tot het niet-ontvankelijk verklaren van door hem ingestelde (hoger) beroepen wegens misbruik van recht, omdat hij in die zaken naar het oordeel van de rechter de bevoegdheid om op de voet van de Wob informatieverzoeken in te dienen (en daartegen bezwaar en beroep in te stellen) kennelijk met geen ander doel heeft gebruikt dan om ten laste van de overheid geldsommen (dwangsommen en proceskostenvergoedingen) te incasseren. De rechtbank verwijst, naast de hiervoor genoemde jurisprudentie, ook nog naar de in rechtsoverweging 4.2.16 van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam vermelde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2015 en naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 augustus 2016 (
). In onderdeel 12.4 van laatstgenoemde uitspraak verwijst de rechtbank Noord-Holland naar negentien andere uitspraken in zaken van Niederer, waarin de rechter (al dan niet in hoger beroep) heeft vastgesteld dat sprake is van misbruik van (proces)recht.10. Niederer past de hiervoor geschetste handelwijze inmiddels ook in een steeds groter aantal belastingzaken toe, voor het merendeel parkeerbelastingzaken of daaruit voortvloeiende procedures. Bij wijze van voorbeeld wordt, naast de reeds vermelde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, verwezen naar de volgende gepubliceerde uitspraken:
-gerechtshof Den Haag 12 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2143 (uitspraak op hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag 2 november 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:13840), ro. 5.1 (onjuiste adressering en indiening bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting, terwijl in de naheffingsaanslag het postadres, het bezoekadres, het telefoonnummer en de internetdomeinnaam van de heffingsambtenaar duidelijk kenbaar waren gemaakt);
-gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10264 (uitspraak op hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Midden-Nederland 12 september 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:6413) (bezwaarschrift, gericht tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting, is gezonden naar het KlantContactCentrum van de gemeente Utrecht, via de website van die gemeente, terwijl het gericht was tegen een besluit van een ander bestuursorgaan, te weten de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht);
-rechtbank Noord-Holland 10 januari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:102, ro. 11 en 12 (bezwaarschrift gezonden aan een e-mailadres dat niet vermeld was op het duplicaat naheffingsaanslag parkeerbelasting en ook niet op de website van de heffingsambtenaar. Deze handelwijze draagt het risico in zich dat de e-mail niet tijdig wordt ontvangen. Verder is niet aannemelijk geworden dat het e-mailadres in gebruik was bij een bestuursorgaan van de gemeente Beverwijk, zodat geen sprake was van een doorzendplicht).
11. Uit de hiervoor vermelde jurisprudentie – van zowel rechtbanken en de Afdeling, in het kader van procedures over de Wob, als van rechtbank en hoven, in het kader van belastingzaken – leidt de rechtbank af dat deze gemachtigde bij herhaling, willens en wetens, verzoek- en bezwaarschriften heeft ingediend bij onbevoegde bestuursorganen en daarbij ook bij herhaling onjuiste postbus- en/of faxnummers en/of digitale contactformulieren en/of (e-mail)adressen heeft gebruikt. In de desbetreffende uitspraken heeft de rechter hierover geoordeeld dat deze handelwijze er (mede) toe strekte om een adequate en tijdige afhandeling door het bevoegde bestuursorgaan van de desbetreffende geschriften te bemoeilijken, om daarover vervolgens te kunnen procederen teneinde geldsommen (dwangsommen en proceskostenvergoedingen) te incasseren. In de onderhavige zaak komt de rechtbank eveneens tot deze conclusie. Niederer heeft het bezwaarschrift aan een onbevoegd bestuursorgaan gezonden, via een niet daartoe bestemd (algemeen) contactformulier, met in dit geval kennelijk geen ander doel dan doorzending aan het bevoegde bestuursorgaan te genereren en bij het uitblijven van doorzending daarover te kunnen procederen. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat Niederer bekend was met het adres van het bevoegde bestuursorgaan, de BSOB, en tegelijk met de verzending van het bezwaarschrift aan verweerder, dat bezwaarschrift ook rechtstreeks aan de BSOB heeft toegezonden. Aangezien Niederer de verleende rechtsbijstand op ‘no cure no pay’-basis verricht, is hij financieel rechtstreeks gebaat bij een veroordeling van verweerder tot betaling van een proceskostenvergoeding.
12. Hoewel het niet gebruikelijk is om een zaak als de onderhavige, waarin uitsluitend nog de proceskostenvergoeding aan de orde is, op een zitting te behandelen, heeft de rechtbank partijen op een zitting uitgenodigd. Zij heeft daartoe besloten om Niederer, die, gelet op voormelde jurisprudentie, waaruit een duidelijk patroon van misbruik van recht naar voren komt, de schijn tegen heeft, de gelegenheid te geven zijn handelwijze in deze zaak toe te lichten. Niederer is echter, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen en heeft zodoende niet van die gelegenheid gebruikgemaakt.
13. Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat door de handelwijze van Niederer, wiens kennis en handelen op dit punt dienen te worden toegerekend aan verzoeker, sprake is van misbruik van (proces)recht. Verzoeker heeft misbruik gemaakt van de bevoegdheid om beroep in te stellen en, na intrekking van dat beroep, om vergoeding van proceskosten te verzoeken. Nu het verzoek om proceskostenveroordeling niet los kan worden gezien van het doel waarmee beroep is ingesteld, houdt ook dit verzoek misbruik van bevoegdheid in.
14. Gelet daarop verklaart de rechtbank het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten van dit beroep niet-ontvankelijk.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzoek om een proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, rechter, in aanwezigheid van
drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 december 2018.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: