Home

Rechtbank Oost-Brabant, 03-01-2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:5, 22/1320

Rechtbank Oost-Brabant, 03-01-2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:5, 22/1320

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
3 januari 2025
Datum publicatie
3 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2025:5
Zaaknummer
22/1320

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Prejudiciële vragen. Vervolg op ECLI:NL:RBOBR:2023:5711. De rechtbank heeft niet de ruimte om het verzoek om coulance te beoordelen. De naheffingsaanslag is ook niet buitensporig hoog en van een onredelijke of willekeurige heffing is geen sprake. Met signalen aan de hogere rechter en de wetgever vraagt de rechtbank aandacht voor de vraag van de burger om maatwerk.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 22/1320

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. R.A.M.T. Klaassen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of aan eiser terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd.

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan eiser op 23 maart 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 70,21, bestaande uit € 3,71 parkeerbelasting en
€ 66,50 kosten naheffing.

1.2.

Met de uitspraak op bezwaar van 4 mei 2022 heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de vader van eiser, die ook zijn gemachtigde is, en de gemachtigde van de heffingsambtenaar. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

1.6.

Na de zitting heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.

1.7.

De rechtbank heeft op 8 december 2023 prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld die er in de kern op neerkomen of de belastingrechter de bevoegdheid heeft om het bedrag van de kosten naheffing (als onderdeel van de naheffingsaanslag parkeerbelasting) te matigen vanwege de (persoonlijke) omstandigheden van het geval.1

1.8.

Nadat de advocaat-generaal bij de Hoge Raad zich met zijn conclusie van
28 juni 2024 over de beantwoording van die vragen heeft uitgelaten,2 heeft de Hoge Raad de vragen van de rechtbank met zijn uitspraak van 25 oktober 2024 beantwoord.3

1.9.

De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven zich schriftelijk over de uitspraak van de Hoge Raad uit te laten.4 Eiser heeft schriftelijk gereageerd.

1.10.

De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven om de zaak zonder een nadere mondelinge behandeling af te doen. Daarom heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een nadere zitting.

Feiten

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie en gevolgen

Signaal van de rechtbank

Beslissing

Informatie over hoger beroep