Rechtbank Oost-Brabant, 08-12-2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5711, SHE 22/1320
Rechtbank Oost-Brabant, 08-12-2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5711, SHE 22/1320
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 december 2023
- Datum publicatie
- 8 december 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2023:5711
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2024:1535
- Zaaknummer
- SHE 22/1320
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
Vanwege de zeer nadelige consequenties voor de rechtsbescherming van de rechtszoekende is bij de rechtbank de vraag opgekomen of nog langer moet worden aanvaard dat de rechter in een concreet geval geen maatwerk kan toepassen. Daarbij slaat de rechtbank acht op recente ontwikkelingen in het bestuursrecht ten aanzien van de toetsing van overheidsbesluiten door de bestuursrechter. In de literatuur is bepleit dat die ontwikkelingen niet aan het belastingrecht voorbij zouden moeten gaan. De rechtbank zoekt dan ook een bij deze ontwikkelingen passende en rechtvaardige balans tussen enerzijds het belang van individuele rechtsbescherming en anderzijds het belang van de overheid bij een (kosten)efficiënt en praktisch uitvoerbaar handhavingssysteem. Dit heeft geleid tot het stellen van vier prejudiciële vragen, waaronder de vraag of de kosten naheffing (als onderdeel van de naheffingsaanslag) nog altijd niet kunnen worden gezien als een strafvervolging i.d.z.v. art. 6 EVRM (vgl. ECLI:NL:HR:1995:AA3127).
Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1320
beslissing van de meervoudige kamer zoals bedoeld in artikel 27ga, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van 8 december 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente ’s-Hertogenbosch, de heffingsambtenaar
(gemachtigde: mr. R.A.M.T. Klaassen).
Inleiding
1. In deze zaak gaat het om de vraag of de belastingrechter de bevoegdheid heeft om het bedrag van een opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting te matigen vanwege de (persoonlijke) omstandigheden van het geval.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser op 23 maart 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 70,21, bestaande uit € 3,71 parkeerbelasting en
€ 66,50 kosten naheffing.
Eiser heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt.
Met de uitspraak op bezwaar van 4 mei 2022 heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de vader van eiser, die ook zijn gemachtigde is, en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
Na de zitting heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. De rechtbank heeft partijen van zowel de verwijzingsbeslissing als de samenstelling van de meervoudige kamer op 5 juli 2023 in kennis gesteld.
Op 31 oktober 2023 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voornemen van de rechtbank prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De heffingsambtenaar heeft gereageerd en een afschrift van die reactie is aan eiser gestuurd.