Rechtbank Overijssel, 28-08-2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2196, Awb 13/899
Rechtbank Overijssel, 28-08-2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2196, Awb 13/899
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Overijssel
- Datum uitspraak
- 28 augustus 2013
- Datum publicatie
- 16 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBOVE:2013:2196
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:3916, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- Awb 13/899
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
WOZ; vijf aparte bezwaarschriften; ten onrechte vergoeding beperkt tot 1 punt ten bedrage van € 235,-.
Uitspraak
Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: AWB ZWO 13/899
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te Deurningen,
eiser,
gemachtigde: A. Oosters
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Enschede,
verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaken [adres] Enschede vastgesteld bij beschikking van 29 februari 2012. Daarbij is de waarde vastgesteld op respectievelijk € 127.000,--, € 243.000,--, € 141.000,--, € 309.000,-- en € 650.000,-- per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. Tegelijk met deze beschikking heeft verweerder aan eiseres een aanslag onroerendezaakbelasting voor het belastingjaar 2012 opgelegd van in totaal € 4.117,88.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2013 heeft verweerder het tegen de beschikking gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de WOZ-waarden van voormelde onroerende zaken nader vastgesteld op respectievelijk € 77.000,--, € 185.000,--, € 124.000,--, € 239.000,-- en
€ 475.000,--, de aanslag onroerendezaakbelasting verlaagd met € 1.037,22 en aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.653,50, bestaande uit € 235,-- wegens kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 1.418,50 wegens kosten van de uitgebrachte taxatierapporten. Tegen deze uitspraak op bezwaar is op 12 april 2013 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 18 juli 2013 ter zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D. Prook.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Het onderhavige beroep is ingediend bij de rechtbank Oost-Nederland. Met ingang van
1 april 2013 is de zogeheten Splitswet (Staatsblad 2012, 666) in werking getreden. Hierdoor is het per 1 januari 2013 ingevolge de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) gevormde arrondissement Oost-Nederland gesplitst in de arrondissementen Gelderland en Overijssel. Als gevolg hiervan wordt deze uitspraak gedaan door de rechtbank Overijssel.
2 Het geschil
In geschil is of verweerder de voor de bezwaarfase toegekende proceskostenvergoeding tot de juiste hoogte heeft vastgesteld.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat per onroerende zaak een bezwaarschrift is ingediend en dat aldus vijf maal 1 punt voor het bezwaarschrift dient te worden toegekend. Eiser heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
28 februari 2013, geregistreerd onder nummer AWB 12/2191.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding terecht van één bezwaar is uitgegaan. Verweerder heeft in dit verband gewezen op de arresten van de Hoge Raad van 13 juli 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX0892) en van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ6822).
Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
3 Beoordeling van het geschil
De rechtbank stelt voor de goede orde vast dat de vergoeding van € 1.418,50 voor de kosten van de taxatierapporten tussen partijen niet in geschil is en dat het geschil zich beperkt tot de hoogte van de vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de kosten
die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Met de woorden ‘redelijkerwijs heeft moeten maken’ is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de dubbele redelijkheidtoets).
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser tijdig heeft verzocht om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van de bezwaren en dat de WOZ-beschikkingen zijn verminderd wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
De hoogte van de proceskostenvergoeding wordt bepaald aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb, voor zover hier van belang, bepaalt dat een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, overeenkomstig het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief vastgesteld. Uit deze bijlage volgt dat voor het indienen van een bezwaarschrift één punt wordt toegekend, dat op het moment van de uitspraak op bezwaar een waarde heeft van € 235,--.
Onder punt C2 van de bijlage bij het Bpb is bepaald dat in het geval van minder dan vier samenhangende zaken bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding een factor 1 wordt toegepast.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat onder samenhangende zaken wordt verstaan: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
De rechtbank stelt vast dat op het aanslagbiljet van 29 februari 2012 van alle vijf onroerende zaken de WOZ-beschikking is opgenomen. Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt dat twee onroerende zaken woningen betreffen en de overige drie onroerende zaken bedrijfsruimten. Uit deze stukken volgt verder dat zowel de vijf pro forma bezwaarschriften als de vijf aanvullende bezwaarschriften gelijktijdig en door dezelfde gemachtigde zijn ingediend, maar dat de gronden van de verschillende bezwaarschriften niet nagenoeg identiek zijn.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de bezwaarschriften op enkele punten enige gelijkenis met elkaar vertonen, deze toch zodanig op het individuele geval van elk object zijn toegesneden dat geen sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb.
Nu aldus sprake is van vijf aparte bezwaarschriften, die blijkens de uitspraak op bezwaar alle hebben geleid tot een aanpassing van de WOZ-waarde, heeft verweerder ten onrechte de vergoeding van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand beperkt tot 1 punt ten bedrage van € 235,--. De door verweerder aangehaalde arresten van de Hoge Raad leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu in deze arresten sprake was van het indienen van één bezwaarschrift.
De rechtbank stelt de vergoeding van de kosten wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand derhalve vast op € 1.175,-- (5 x 1 punt voor het bezwaarschrift; waarde per punt € 235,--; wegingsfactor 1).
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de toegekende proceskostenvergoeding en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door de totale proceskostenvergoeding in bezwaar vast te stellen op (€ 1.175,-- + € 1.418,50 =) € 2.593,50.
Voor zover ter uitvoering van de uitspraak op bezwaar al een bedrag aan proceskosten-vergoeding door verweerder is voldaan, strekt dat bedrag in mindering op voormeld bedrag van € 2.593,50.