Rechtbank Overijssel, 12-11-2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4249, ZWO_21_1376
Rechtbank Overijssel, 12-11-2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4249, ZWO_21_1376
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Overijssel
- Datum uitspraak
- 12 november 2021
- Datum publicatie
- 26 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBOVE:2021:4249
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:10327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- ZWO_21_1376
Inhoudsindicatie
Aanslag verontreinigingsheffing bedrijfsruimte. Individueel behandelingssysteem afvalwater (IBA) is geen zuiveringstechnisch werk en ook geen bedrijfsruimte. Er is wel sprake van lozen en daarom ook van een belastbaar feit.
Uitspraak
Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 21/1376
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak tussen
[eiser] ,
wonende te Almere, eiser,
en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT), verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde] .
1 Procedureverloop
Verweerder heeft namens het Waterschap Zuiderzeeland aan eiser voor het belastingjaar 2021 een aanslag verontreinigingsheffing bedrijfsruimte opgelegd van € 61,50 ten behoeve van het perceel [perceel] .
Bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2021 heeft verweerder het tegen de beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Overwegingen
Feiten
1. Eiser is eigenaar van het perceel [perceel] . Het perceel is niet aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Eiser heeft een zogenoemde IBA (individueel behandelingssysteem afvalwater) laten plaatsen op zijn perceel, waarmee hij zijn afvalwater zuivert. Dit gezuiverde afvalwater werd aan het begin van 2021 geloosd in een gat in de grond, en sinds juli 2021 op de sloot langs zijn eigendom die met een duiker in verbinding staat met de sloot die in eigendom is van zijn buren.
Standpunten van partijen
2. Eiser heeft aangevoerd dat de aanslag is strijd is met de Waterwet, omdat de IBA in eigen beheer is en niet beheerd wordt door een waterschap, gemeente of een rechtspersoon. Daarmee wordt dan ook niet voldaan aan de begripsomschrijving ‘zuiveringtechnisch werk’ uit artikel 1.1 van de Waterwet.
Daarnaast is er strikt genomen geen sprake van activiteiten die het waterschap moet ondernemen om eisers afvalwater te zuiveren, waarmee de grondslag voor de aanslag vervalt.
Tot slot heeft eiser gesteld dat de uitspraak op bezwaar is genomen in strijd met het motiverings-, rechtszekerheids- en gelijksbeginsel, omdat in de uitspraak op bezwaar de wettelijke voorschriften waarop het besluit is gebaseerd ontbreken en niet is ingegaan op de in bezwaar aangevoerde argumenten. Ook heeft verweerder het geldende recht niet toegepast. Voor wat betreft de gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft eiser aangegeven dat in de nieuwbouwwijk [wijk] , waarin zijn woning is gelegen, ruim 750 huishoudens zijn gevestigd, die allemaal over een IBA beschikken, maar waarvan slechts enkelen een aanslag verontreinigingsheffing bedrijven hebben ontvangen.
3. Verweerder heeft aangegeven dat de IBA van eiser niet is aan te merken als een zuiveringtechnisch werk als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet, maar dat de IBA van eiser wel een bedrijfsruimte is als bedoeld in artikel 7.1 van de Waterwet. Dat het waterschap geen activiteiten hoeft te ondernemen om het afvalwater van eiser te zuiveren doet niet ter zake, omdat de opbrengst van de verontreinigingsheffing niet dient ter behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater. Hiervoor dient de zuiveringsheffing. De verontreinigingsheffing komt ten goede aan de bekostiging van het beheer van het watersysteem. Op 22 oktober 2020 is vastgesteld dat van het adres van eiser (afval)water geloosd wordt vanuit een IBA op het oppervlaktewater. Op het adres is alleen een woning gesitueerd. Het lozen vanuit een IBA op een oppervlaktewaterlichaam levert voor de verontreinigingsheffing een belastbaar feit op.
Voor wat betreft de gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel rust de bewijslast op eiser.
Is eisers IBA een bedrijfsruimte?
4. De rechtbank is, met partijen, van oordeel dat de IBA niet is aan te merken als een zuiveringtechnisch werk als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en artikel 1, aanhef en onder g, van de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Zuiderzeeland 2021 (hierna: de Verordening).
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, van de Waterwet en artikel 1, aanhef en onder e, van de Verordening, wordt onder een bedrijfsruimte verstaan:
“een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een openbaar vuilwaterriool.”
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een private IBA heeft. Alléén het afvalwater vanuit zijn woning wordt in deze IBA gezuiverd. Er is geen sprake van aansluiting van meer dan één huishouden op deze IBA.
De woning van eiser is niet aangesloten op de riolering. Het huishoudelijke afvalwater wordt ook niet opgeslagen en periodiek afgevoerd naar een afvalwaterverwerkende installatie. Het is verboden ongezuiverd huishoudelijk afvalwater te lozen. Daarom is de IBA van eiser een essentiële voorziening bij en onderdeel van de woning; de IBA van eiser kan naar het oordeel van de rechtbank niet ‘naar zijn aard (…) als afzonderlijk geheel’ worden beschouwd.
Dit houdt in dat de IBA van eiser naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte is gekwalificeerd als een bedrijfsruimte, zoals omschreven in artikel 7:1, eerste lid, van de Waterwet en artikel 1, aanhef en onder e, van de Verordening. Verweerder heeft dus geen aanslag verontreinigingsheffing bedrijfsruimte mogen opleggen.
Is er sprake van lozen van afvalwater?
5. Ingevolge artikel 3, eerste lid van de Verordening wordt onder de naam verontreinigingsheffing een directe belasting geheven ter zake van lozen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt ter zake van het lozen aan de heffing onderworpen degene die het gebruik heeft van een woonruimte of een bedrijfsruimte.
Onder lozen wordt volgens artikel 7.1, eerste lid, van de Waterwet verstaan het brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in een oppervlaktewaterlichaam. De definitie in artikel 1, aanhef en onder c, van de Verordening moet, nu deze (lagere) regeling mede is gebaseerd op artikel 7.2 van de Waterwet (de hogere regeling), in dezelfde zin worden uitgelegd.
Tussen partijen is niet in geschil dat de zuivering van afvalwater in de IBA van eiser geen 100% rendement oplevert. Verweerder gaat uit van een rendement van ongeveer 80%. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij een IBA klasse 3b heeft, hetgeen inhoudt dat afvalwater voor minimaal 94% gereinigd wordt, voordat geloosd wordt op oppervlaktewater. Partijen zijn het er dus over eens dat (licht) vervuild afvalwater wordt geloosd wordt in een oppervlaktewaterlichaam, zodat wel degelijk sprake is van lozen in de zin van de Verordening.
Hieruit volgt dat er wel sprake is van een belastbaar feit waarvoor eiser, als gebruiker van zijn woonruimte, kon worden aangeslagen in de verontreinigingsheffing.
Is de aanslag tot een juist bedrag opgelegd?
6. Het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam GBLT heeft op 28 oktober 2020 de Beleidsregel IBA-systemen (hierna: de beleidsregel) vastgesteld. Ingevolge artikel 2, tweede lid, onder a, van de beleidsregel wordt de vervuilingswaarde van de afvalstoffen die vanuit een IBA-systeem worden afgevoerd gesteld op één vervuilingseenheid, indien door de belastingplichtige aannemelijk is gemaakt dat de vervuilingswaarde één vervuilingseenheid of minder bedraagt. Artikel 3, vijfde lid, van de beleidsregel bepaalt echter dat de vervuilingswaarde van een lozing vanuit een IBA-systeem steeds op één vervuilingseenheid wordt gesteld, indien niet meer dan één woonruimte op het betreffende IBA-systeem is aangesloten en uitsluitend afvalwater van huishoudelijke aard wordt afgevoerd.
Ingevolge artikel 19 van de Verordening bedraagt het tarief € 61,50 per vervuilingseenheid.
Nu alleen eisers woonruimte op het IBA-systeem is aangesloten heeft verweerder eiser op grond van artikel 3, vijfde lid, van de beleidsregel, op juiste gronden aangeslagen voor één vervuilingseenheid à € 61,50.
Conclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat ten onrechte een aanslag verontreinigingsheffing bedrijfsruimte aan eiser is opgelegd, dat zich wel een belastbaar feit heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening en dat de hoogte van de aanslag terecht is gebaseerd op een vervuilingswaarde van één vervuilingseenheid.
Een en ander brengt mee dat de aanslag niet op de juiste grond is opgelegd. De rechtbank ziet hierin aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Nu de aanslag wel aan eiser kon worden opgelegd ter zake van het lozen en ook tot het juiste bedrag is opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Gelijkheidsbeginsel
8. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat volgens hem de woningen in zijn omgeving die ook een IBA hebben niet zijn aangeslagen in de verontreinigingsheffing.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan (in het belastingrecht slechts) sprake zijn bij bewuste bevoordeling of benadeling of wanneer de zogeheten meerderheidsregel is geschonden. Dit is het geval als in een meerderheid van de met eiser vergelijkbare gevallen anders is gehandeld. De partij die zich op de schending van het gelijkheidsbeginsel beroept, in dit geval eiser, draagt daarvan de bewijslast.
Eiser heeft aangevoerd dat hij in zijn woonwijk 40 adressen, die ook een IBA hebben, heeft benaderd. Hierbij heeft hij niet aangegeven hoeveel en welke respons hij heeft ontvangen. Eiser heeft dan ook niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Proceskosten
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit de reis- en verletkosten van eiser ten behoeve van het bijwonen van zitting. Deze kosten zijn begroot op totaal € 106,56 (€ 36,36 reiskosten + € 70,20 verletkosten).
3 Beslissing
De rechtbank
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- -
-
stelt haar uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 106,56;
- -
-
gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.