Home

Rechtbank Overijssel, 23-12-2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4837, AK_21 _1609

Rechtbank Overijssel, 23-12-2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4837, AK_21 _1609

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
23 december 2021
Datum publicatie
24 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2021:4837
Formele relaties
Zaaknummer
AK_21 _1609

Inhoudsindicatie

In bezwaar gehandhaafde naheffingsaanslag parkeren is ruim 224 maal de door verweerder gederfde belasting; een dergelijke wanverhouding tussen enerzijds de als handhaving van de wet- en regelgeving beoogde, reparatoire sanctie en anderzijds de negatieve gevolgen van het te corrigeren gedrag van de burger overschrijdt naar het oordeel van de rechtbank alle grenzen van evenedigheid; beroep gegrond; rechtbank stelt naheffingsaanslag vast op € 15,-.

Uitspraak

Bestuursrecht

Zittingsplaats Zwolle

Registratienummer: Awb 21/1609

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak tussen

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] eiser,

en

het afdelingshoofd Juridische Zaken van de gemeente Zwolle, verweerder.

1 Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft eiseres op 26 september 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Verweerder heeft de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar van 29 september 2021 (verder: beslissing op bezwaar) gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Eiser is verschenen. De gemachtigde van verweerder [naam] was aanwezig via een Skype-verbinding.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2 De feiten

1. Op 26 september 2021 om 14.10 uur heeft eiser in verband met familiebezoek zijn auto geparkeerd aan de Frans Halsstraat te Zwolle. Om 14.12 uur constateerde een scanauto dat eisers Toyota met kenteken [kenteken] , aan de Frans Halsstraat te Zwolle geparkeerd stond zonder dat aan de aangifteverplichting was voldaan. Vervolgens heeft de parkeercontroleur dit bevestigd en om 14.16 uur de naheffingsaanslag parkeerbelastingen uitgeschreven ten bedrage van € 67,30, waarvan € 65,30 als sanctiebedrag en € 2,- aan tariefkosten. Om 14:24 uur is voor eisers auto een bezoekersvergunning geactiveerd.

3 Het geschil

a. De rechtsvraag

2. In geschil is of verweerder de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting in bezwaar ongewijzigd heeft kunnen handhaven.

b. Standpunten van partijen

3. Eiser heeft aangevoerd dat hij het een schande vindt dat hij maar twee tot vijf minuten de tijd krijgt om zijn auto via de bezoekerspas aan te melden. Hij heeft de auto geparkeerd om 14.10 uur en had de boete al om 14.16 uur. De bezoekerspas is geactiveerd om 14.24 uur. Daar zit ook nog geen kwartier tussen.

4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep, omdat eiser niet heeft voldaan aan het vereiste dat zo spoedig mogelijk na aanvang van het parkeren aan de aangifteplicht moet worden voldaan.

c. Juridisch kader

5. Ingevolge artikel 225, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet is door de raad van de gemeente Zwolle de “Verordening parkeerbelastingen 2021” (verder: de Verordening) van de gemeente Zwolle vastgesteld.In artikel 234, tweede lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, is bepaald dat, voor zover thans van belang, de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren moet worden voldaan.

Op grond van artikel 1, onderdeel a, van de Verordening wordt een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening aangewezen plaats en tijdstip.

Ingevolge artikel 4 van de Verordening is die belasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

Artikel 6 lid 1 van de Verordening bepaalt dat de belasting genoemd in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en dat deze moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

Artikel 8 van de Verordening bepaalt dat de kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting genoemd in artikel 1, onderdeel a, € 65,30 bedragen. Dit bedrag is gelijk aan het maximumbedrag dat is opgenomen in artikel 3, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (verder: het Besluit).

d. Beoordeling

Was verweerder bevoegd een naheffingsopslag op te leggen?

6. De rechtbank overweegt dat op grond van de Gemeentewet en de Verordening op de locatie Frans Halsstraat te Zwolle bij aanvang van het parkeren belasting is verschuldigd. Volgens vaste jurisprudentie moet aan een belastingplichtige – rekening houdend met de omstandigheden – een korte maar redelijke termijn moet worden gegund om die handelingen te verrichten die nodig zijn om de parkeerbelasting te voldoen. Dat geldt evenzeer bij het gebruik van een bezoekersvergunning. Dat betekent dat een belastingplichtige die met een bezoekersvergunning wil parkeren gedurende een korte maar redelijke tijd de gelegenheid moet hebben om het voertuig aan te melden. Indien parkeerbelasting kan worden voldaan aan een in de onmiddellijke nabijheid van het geparkeerde voertuig staande parkeermeter, wordt (zie bij voorbeeld ECLI:NL:GHDHA:2019:2348) een periode van 5 minuten voldoende geacht om aan te nemen dat de belastingplichtige redelijkerwijs heeft kunnen voldoen aan de belastingplicht.

Eiser heeft op 26 september 2021 om 14.10 uur zijn auto geparkeerd. De aanmelding van de bezoekerspas vond 14 minuten later plaats, om 14.24 uur. Dit tijdsverloop is naar het oordeel van de rechtbank geen korte termijn als hiervoor bedoeld. Eiser had van een parkeermeter gebruik kunnen maken of degenen bij wie hij op bezoek ging telefonisch kunnen melden dat hij was gearriveerd, teneinde de bezoekerspas te activeren. Verweerder was dus bevoegd tot het opleggen van een naheffingsaanslag.

Het in rekening gebrachte tarief

7. Het door verweerder in rekening gebrachte tarief bedraagt blijkens het onder de gedingstukken bevindende brondocument € 2,- per uur, oftewel € 0,033 per minuut. Naast deze tariefkosten van € 2,- heeft verweerder de naheffingsaanslag vermeerderd met de kosten daarvan, ter waarde van € 65,30. Niet is bestreden dat dit laatste bedrag het hoogste bedrag is dat volgens het Besluit in rekening mag worden gebracht. Verweerder was dus bevoegd tot het opleggen van de opgelegde naheffingsaanslag.

Wat heeft eiser in dit verband aangevoerd?

8. Eiser heeft in beroep en ter zitting aangevoerd dat verweerder ten tijde van de beslissing op bezwaar op de hoogte was van alle feiten en omstandigheden. Eiser heeft ter zitting erkend te begrijpen dat een beoordeling daarvan niet heeft kunnen plaatsvinden door de parkeercontroleur, ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag. Eiser heeft verder aangevoerd dat het handhaven van deze naheffingsaanslag in bezwaar niet in redelijke verhouding staat tot de geconstateerde schending van de belastingplicht.

Wat vindt de rechtbank?

9. Als eiser op de snelst mogelijke wijze de parkeerheffing zou hebben voldaan, bij voorbeeld bij een in de onmiddellijke nabijheid van zijn auto geplaatste parkeermeter, zou bij het betalen binnen 5 minuten na het parkeren de hem te gunnen redelijke termijn niet zijn overschreden. In dat geval zou verweerder vanaf 14.15 uur tot 14.24 uur meer aan parkeerheffing hebben ontvangen. In dit geval heeft verweerder echter pas vanaf 14.24 uur parkeerbelasting ontvangen. De door verweerder gederfde belastingopbrengst heeft dus ten hoogste 9 (minuten) x 3,3 cent = € 0,30 bedragen. Indien ervan zou worden uitgegaan dat voor het voldoen aan de belastingplicht in het onderhavige geval een langere periode redelijk zou zijn, is dat bedrag nog (veel) lager.

10. Het bij de in bezwaar gehandhaafde naheffingsaanslag aan eiser opgelegde bedrag is ruim 224 maal de door verweerder gederfde belasting. Een dergelijke wanverhouding tussen enerzijds de als handhaving van de wet- en regelgeving beoogde, reparatoire sanctie en anderzijds de negatieve gevolgen van het te corrigeren gedrag van de burger overschrijdt naar het oordeel van de rechtbank alle grenzen van evenredigheid.

Verweerder heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank in bezwaar niet kunnen komen tot het ongewijzigd handhaven van de opgelegde naheffingsaanslag.

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door, gelet op alle omstandigheden, het bedrag van de naheffingsaanslag en de gemaakte kosten gezamenlijk vast te stellen op € 15,-.

4 Proceskosten

5 Beslissing