Home

Rechtbank Rotterdam, 20-10-1997, AV9316, Premie 97/320-F4

Rechtbank Rotterdam, 20-10-1997, AV9316, Premie 97/320-F4

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
20 oktober 1997
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:RBROT:1997:AV9316
Zaaknummer
Premie 97/320-F4
Relevante informatie
2 LB

Uitspraak

Feiten welke de rechtbank als vaststaand aanneemt

Eiseres is een instelling die zich ten doel stelt het publiek voor te lichten over de zogenoemde kubuswoningen te Rotterdam. Dat doet eiseres met name door het openstellen van een door haar gehuurde kubuswoning die speciaal voor dit doel is ingericht met een inventaris die kenmerkend mag worden geacht voor de periode en stijl van de kubuswoning.

Om de openstelling te waarborgen wordt de woning bemenst door studenten en stagiaires, door eiseres vrijwilligers genoemd.

Verweerder heeft zich na een in juli 1993 aangevangen onderzoek naar de verzekeringsplicht van de in de kubuswoningen werkzame personen in het primaire besluit van 17 februari 1994 op het standpunt gesteld dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en dat deze personen, zijnde oproepkrachten, aan te merken zijn als werknemers in de zin van de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op grond daarvan heeft verweerder geconcludeerd dat er met ingang van 1 juli 1993 sprake is van verplicht verzekerd zijn krachtens de bij verweerder in uitvoering zijnde sociale verzekeringswetten en - voor zover van toepassing - de Ziekenfondswet (ZFW). Eiseres is, aldus verweerder, als werkgeefster premie verschuldigd over het genoten loon.

Bij schrijven van 23 februari 1994 is namens eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

Van de mogelijkheid om haar bezwaren nader toe te lichten is door eiseres geen gebruik gemaakt.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten de bezwaren ongegrond te verklaren.

Overwegingen

In dit geding is de vraag aan de orde of de in de kubuswoningen te werk gestelde personen (hierna: de betrokkenen) zijn aan te merken als vrijwilligers, die werkzaam zijn op basis van een 'opdracht' als bedoeld in de artikelen 7:400 e.v. van het Burgerlijk Wetboek, zoals eiseres stelt, dan wel als werknemers die in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot eiseres staan, zoals verweerder aanneemt. Is dat laatste het geval dan is er sprake van verzekeringsplicht op grond van de ZW, WW en WAO, alsmede in voorkomende gevallen de ZFW.

De rechtbank is allereerst van oordeel dat het niet van doorslaggevende betekenis is hoe eiseres zelf de relatie met de betrokkenen noemt. Uit de feiten en omstandigheden moeten worden afgeleid of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van respectievelijk de ZW, WW en WAO, waardoor verzekeringsplicht ontstaat.

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank alle feiten en omstandigheden daarbij afwegend van oordeel dat hier geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank komt op grond van de volgende overwegingen tot dit oordeel.

Om te kunnen spreken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking dient cumulatief voldaan te zijn aan drie elementen, te weten:

- het betalen van loon,

- de verplichting de arbeid persoonlijk te verrichten, en

- het aanwezig zijn van een gezagsverhouding.

Ten aanzien van het eerste element, het betalen van loon, oordeelt de rechtbank als volgt.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bedrag van f 30 dat eiseres per 7 uur aan de studenten en stagiaires betaalt, meer is dan een onkosten/presentievergoeding. In zijn ogen wordt daardoor aan de verplichting tot betaling van loon voldaan. De rechtbank kan evenwel verweerder in dit standpunt niet volgen. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het betaalde bedrag van f 30 per dag niet aangemerkt moet worden is als loon. Daarvoor staat, aldus de rechtbank, dit bedrag in geen verhouding met het loon dat een persoon van dezelfde leeftijd in het vrije bedrijf minimaal dient te ontvangen voor de gemaakte uren. Dit bedrag moet naar het oordeel van de rechtbank veeleer gezien worden als een algemene vergoeding van kosten en ongemak, waaruit de kosten voor koffie, lunch en reis betaald kunnen worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres deze vergoeding niet exact heeft gerelateerd aan het aantal gewerkte uren. Het gegeven dat indien een halve dag als vrijwilliger wordt gewerkt de vergoeding slechts de helft bedraagt wijzigt het oordeel van de rechtbank te dezen niet.

De rechtbank komt, in tegenstelling tot verweerder, dan ook tot de conclusie dat het bedrag van f 30 dat eiseres per dag aan haar vrijwilligers uitbetaalt, niet als loon kan worden aangemerkt. Nu in elk geval één van de elementen voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking ontbreekt, is er ook geen sprake van verzekeringsplicht in de zin van de ZW, WW, WAO en ZFW.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3 van de ZW, de WW, de WAO en de ZFW en in rechte niet stand houdt. Het bestreden besluit komt dan ook in aaanmerking voor vernietiging.

Beslissing

De rechtbank te Rotterdam,

recht doende,

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt het bestreden besluit.