Rechtbank Rotterdam, 03-12-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:9398, ROT 19/954
Rechtbank Rotterdam, 03-12-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:9398, ROT 19/954
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 3 december 2019
- Datum publicatie
- 5 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2019:9398
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:127, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- ROT 19/954
Inhoudsindicatie
WOZ - inzage stukken - gegrond - terugverwijzen
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/954
gemachtigde: P.R. Autar ,
en
gemachtigde: mr. D.J. Koopmans.
Procesverloop
Bij “(belanghebbende) beschikking” op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 12 november 2018, heeft verweerder op grond van artikel 26 van de Wet WOZ aan eiser medegedeeld dat de waarde van de onroerende zaak
[adres] (de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2018 is vastgesteld op € 138.000,- (objectnummer [nummer] ).
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 januari 2019 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de zaak met zaaknummer ROT 19/955, plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens verweerder zijn ook verschenen [naam 1] en [naam 2] . Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst en wordt daarin afzonderlijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat het gehele bezwaardossier, bestaande uit de WOZ-beschikking, het taxatieverslag en de uitnodigingen voor de hoorzitting, al in het bezit van eiser zijn. Verder stelt verweerder dat het verzoek van eiser om inzage in het dossier niet tijdig is ingediend.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de gevraagde stukken niet heeft verstrekt, althans ten onrechte geen inzage in het dossier heeft gegeven. Hij verzoekt de rechtbank de zaak terug te verwijzen naar verweerder.
3. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
In het pro-forma bezwaarschrift van 16 november 2018 verzocht eiser verweerder om alle taxatieverslagen te verstrekken en om te worden gehoord.
Bij brief van 21 november 2018 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een hoorzitting op 20 december 2018 om 12.30 uur. Hierbij heeft verweerder het taxatieverslag meegestuurd. Hierin is de onroerende zaak opgedeeld in ‘Opslag Algemeen’, zone A en zone B en is per onderdeel de huurwaarde en de kapitalisatiefactor genoemd.
Op 22 november 2018 heeft eiser een aanvullend bezwaarschrift ingediend (waarde is te hoog in verband met staat van onderhoud en ligging).
Bij brief van 28 november 2018 heeft eiser aangegeven dat hij op 20 december 2018 verhinderd is en verzoekt hij om een nieuwe datum.
In de brief van eiser van 17 december 2018 staat onder andere het volgende:
“Hiernaast zijn tot op heden de gevraagde waarden van andere winkelruimten op de
Nieuwe Binnenweg niet verstrekt. En verzoek ik nogmaals om inzage in het dossier ingevolge artikel 7:4 lid 2 Awb.”
Bij brief van 20 december 2018 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een hoorzitting op 31 december 2018 om 13.30 uur. Eiser is toen wel gehoord in andere zaken, maar vanwege tijdgebrek niet in de zaak waar het hier om gaat.
Vervolgens (bij onjuist gedateerde brief van 11 december 2019) heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een hoorzitting op 14 januari 2019 tussen 8.00 – 15.00 uur of
15 januari 2019 tussen 11.00 – 15.00 uur.
Bij brief van 28 december 2018 heeft eiser (nogmaals) om inzage in het dossier verzocht.
Bij mail van 15 januari 2019 om 10.17 uur heeft eiser (nogmaals) om inzage in het dossier verzocht en heeft hij (nogmaals) kenbaar gemaakt dat hij gehoord wil worden.
Eiser is niet verschenen op de voor 14/15 januari 2019 geplande zitting.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder geen inzage in het dossier heeft verleend. Vaststaat dat eiser in het bezit was/is van de beschikking, het taxatieverslag en de uitnodigingen voor de hoorzitting. De rechtbank heeft er (op basis van de door verweerder in beroep overgelegde stukken) geen aanwijzingen voor dat in het dossier nog andere stukken zaten/zitten. De klacht van eiser dat verweerder hem geen inzage in het dossier heeft gegeven treft daarom geen doel.
5. Niet in geschil is dat verweerder de gevraagde waarden van andere winkelruimten op de Nieuwe Binnenweg niet (vóór het nemen van het bestreden besluit) aan eiser heeft verstrekt of ter inzage heeft gelegd. Verweerder is op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ op verzoek gehouden een afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Dit betreffen de objectieve gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, zoals de verkoop- en verhuurwaarden van de vergelijkingsobjecten (in dit geval de betreffende waarden van andere winkelruimten op de Nieuwe Binnenweg). Weliswaar heeft eiser op enig moment het taxatieverslag ontvangen, maar hierin staan niet de waarden van andere winkelruimten op de Nieuwe Binnenweg waar hij om heeft verzocht, zodat verweerder niet heeft voldaan aan artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Daarmee heeft verweerder niet voldaan aan artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage dient te leggen voor belanghebbende gedurende ten minste een week.
6. Verweerder stelt pas in beroep dat het verzoek van eiser om deze stukken in zijn brief van 17 december 2018 te laat was omdat zijn systemen daar niet zijn op voorbereid, een gespecialiseerde IT-er dingen eruit moet gaan vissen en dat een aantal weken kost. Bovendien was het verzoek van eiser volgens verweerder onvoldoende gespecificeerd.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiser heeft in zijn brief van 17 december 2018 expliciet verzocht om de waarden van andere winkelruimten op de Nieuwe Binnenweg en dat kan niet anders worden begrepen dan dat hij een cijfermatige onderbouwing van de in het taxatieverslag vermelde huurwaarde en kapitalisatiefactor wenste. Verweerder dient zijn systemen zo in te richten dat hij de noodzakelijke bouwstenen voor de waardebepaling hieruit kan halen. Hij maakt niet aannemelijk dat de tijd hiervoor tussen het verzoek van eiser van 17 december 2018 en de uiteindelijk voor 14/15 januari 2019 geplande hoorzitting te kort was. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de gevraagde gegevens ten onrechte niet aan eiser heeft verstrekt, althans die gegevens ten onrechte niet ter inzage heeft gelegd voor de hoorzitting. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Weliswaar heeft verweerder door het overleggen van een taxatierapport in beroep wel een onderbouwing van de huurwaarde en de kapitalisatiefactor gegeven, maar vanwege het belang van het horen in bezwaar (vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR: 2016:114) en de koppeling van het recht op inzage in de stukken aan het hoorgesprek in artikel 7:4, tweede en derde lid, van de Awb, verwijst de rechtbank de zaak terug naar verweerder. Hij zal eiser in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord en zal vervolgens met inachtneming daarvan een nieuwe uitspraak op bezwaar moeten nemen.
8. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt het bestreden besluit;
- -
-
wijst de zaak terug naar verweerder om eiser in de gelegenheid te stellen te worden gehoord en om met inachtneming daarvan een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen;
- -
-
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.W.F. van Deyzen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
3 december 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: