Rechtbank Rotterdam, 16-01-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:361, 22-478 22-479
Rechtbank Rotterdam, 16-01-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:361, 22-478 22-479
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 16 januari 2023
- Datum publicatie
- 27 januari 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2023:361
- Zaaknummer
- 22-478 22-479
Inhoudsindicatie
Het gaat hier om een beroep tegen twee naheffingsaanslagen die zijn opgelegd omdat eiseres stil stond op een parkeervak zonder daar parkeerbelasting voor te hebben betaald. Eiseres heeft een bedrijf dat groente en fruit bezorgt en stond ook in die hoedanigheid daar stil. Nu is de rechtsvraag hier aan de orde of ook in deze hoedanigheid sprake is van het laden en lossen van goederen aangezien mevrouw enige tijd stil stond. De rechtbank ziet hierin geen noodzaak en evenmin een basis in de regelgeving en de rechtspraak om een verschil te maken tussen particulieren en professionele bezorgdiensten. De rechtbank acht aannemelijk, dat eiseres per parkeerincident meerdere pakketten met groente voor een week aan het rondbrengen was. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk groentepakket voldoet aan de eis die de Hoge Raad stelt aan “omvang en gewicht” om van laden en lossen te kunnen spreken en dat eiseres - mocht niet elk groentepakket aan de eis van omvang en gewicht voldoen - voor de bezorging van een aantal van zulke pakketten is aangewezen op de auto. Zoals voortvloeit uit het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de activiteit van eiseres gedurende de parkeertijd – zoals die is komen vast te staan door haar onweersproken stellingen - in het in de rechtspraak gehanteerde begrip “onmiddellijk laden en lossen.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/478 en ROT 22/479
en
gemachtigde: [naam].
Procesverloop
Verweerder heeft de volgende naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan eiseres opgelegd:
- dagtekening 23 september 2021; in totaal € 67,06, bestaande uit € 1,76 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer 5509735279)
(ROT 22/478);
- dagtekening 30 september 2021; in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer 5509751074)
(ROT 22/479).
Bij de twee uitspraken op bezwaar van 24 december 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft zijn verweerschriften ingediend op 6 oktober 2022 en 7 oktober 2022.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2022. Eiseres is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Op 10 september 2021 om 11:20 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (kenteken [kentekennummer 1]) stond geparkeerd op locatie Piet Smitkade te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. Op 22 september 2021 om 14:03 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (kenteken [kentekennummer 2]) stond geparkeerd op locatie Mullerkade te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
3. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of te dezen sprake is van ‘parkeren’ zoals verweerder betoogt, dan wel van ‘onmiddellijk laden en lossen’ zoals eiseres bepleit.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres haar auto aan de Piet Smitkade en de Mullerkade heeft stilgezet op een parkeerplaats. Evenmin is tussen partijen in geschil dat ter zake van parkeren op die parkeerplaats parkeerbelasting is verschuldigd.
4. Bepalend is hier de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Rotterdam (hierna: de verordening).
Op grond van artikel 1 van de verordening wordt (net als in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet ) onder “parkeren” verstaan: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
Wat heeft te gelden als “laden en lossen” valt te lezen uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999 (ECLI:NL:HR:1999:AA2760) zie Hoge Raad 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481 en Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445. In dit laatste arrest wordt onder meer overwogen:
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, nr. 33286, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257, volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (vgl. HR 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481).
Indien de belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal daarom vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor in onderdeel 3.3.2 bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven.)
Volgens deze uitspraak kan nog van “direct laden en lossen” worden gesproken als het bezorgadres in de nabijheid van de parkeerplaats ligt en zolang de bezorger (ononderbroken) bezig is met het wegbrengen van de goederen uit de auto. (Zie Gerechtshof Amsterdam 1 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3283, Rechtbank Amsterdam van 17 mei 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:3362 en Rechtbank Amsterdam 15 juli 2020, ECLI:RBAMS:2020:3618).
Een andere lezing van de rechtspraak zou inhouden, dat het lossen voorbij is, zodra de goederen uit de auto zijn getild. Nu algemeen geaccepteerd is, dat goederen niet onbeheerd kunnen worden achtergelaten veronderstelt deze lezing, dat de ontvanger zich vooraf opstelt op de plaats waar de bezorgauto naar verwachting zal verschijnen. Dat acht de rechtbank een miskenning van de werkelijkheid.
De rechtbank acht het vragen en krijgen van een ontvangstbevestiging door de bezorger onderdeel van dit laden en lossen. Andere administratieve handelingen, betalen en gesprekken die meer inhouden dan een korte begroeting zullen in het algemeen het laden en lossen te buiten gaan.
Verweerder heeft desgevraagd gemeld, dat hij geen apart beleid – voor bijvoorbeeld de invulling van het begrip “laden en lossen” - hanteert ten aanzien van professionele bezorgdiensten.
5. Op verweerder rust de plicht feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting – zoals hier – aannemelijk te maken die voeren tot de conclusie dat sprake is van ‘parkeren’ in de zin van de Verordening. Hiertoe heeft verweerder een zogenoemd HAS-rapport overgelegd, met daarin opgenomen foto’s gemaakt door de scanauto. Op deze foto’s is volgens verweerder geen laad- of losactiviteit waar te nemen, wat maakt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de rechtspraak.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er sprake was van laden en lossen van pakketten. Daarover heeft eiseres verklaard dat haar bedrijf klantenbestellingen levert met vers biologisch groente en fruit, meestal voor een week. Hiervoor rijden busjes rond die deze pakketten rondbrengen en ook de oude pakketten weer meenemen. Eiseres stelt 10 minuten en 26 seconden te hebben stilgestaan on de Piet Smitkade om pakketten af te leveren en oude pakketten in te nemen op de 8e verdieping en 9 minuten en 44 seconden op de Mullerkade om daar pakketten af te leveren en oude pakketten in te nemen op de 8e en 10e verdieping. Eiseres heeft dit onderbouwd met een overzicht van de route en een overzicht van de bestellingen van die dag.
Eiseres heeft aangevoerd, dat zij met de belettering van haar auto en met een poster onder de voorruit aandacht vraagt voor het feit dat zij aan het bezorgen is en dat het rondbrengen van pakketten niet mogelijk is zonder activiteiten als aanbellen, eventueel bij de buren, het betreden van trappenhuizen of andere verkeersruimten van appartementen, het afgeven van een of meer pakketten en dat het – wegens het gevaar van diefstal of vandalisme - gedurende de tijd die dat neemt niet mogelijk is om – als signaal dat men aan het bezorgen is – de achterklep of een portier van de auto open te laten staan.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven, dat bezorgdiensten in de praktijk parkeerkosten vermijden door – naar de rechtbank begrijpt: meestal in strijd met de verkeersregels - stil te staan op andere plaatsen dan fiscale parkeerplekken, zoals de stoep en de weg. Eiseres heeft daarover opgemerkt, dat zij het verkeer niet wil hinderen. Zij vermeldt dat het betalen van parkeergeld voor bezorgen voor haar bedrijf niet uitvoerbaar is, dit vanwege de kosten, de extra handelingen en extra tijdsduur, die dat vereist.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank ziet geen noodzaak en evenmin een basis in de regelgeving en de rechtspraak om verschil te maken tussen particulieren en professionele bezorgdiensten (zie conclusie A-G IJzerman van 30 oktober 2013, ECLI:NL:PHR:2013:1311).
De stelling van eiseres dat zij aan het laden en lossen was, strookt niet met de overgelegde foto’s uit het zogenaamde HAS-rapport van verweerder. Op de daarbij gemaakte beeldopnamen is geen laad- of losactiviteit waar te nemen. Verweerder heeft echter niet bestreden dat eiseres met de belettering van haar auto’s en een poster onder de voorruit had aangegeven aan het bezorgen te zijn en verweerder heeft evenmin bestreden, dat eiseres alle tijd dat haar auto op de fiscale parkeerplek stond heeft besteed aan het uit de auto halen van pakketten, het lopen naar de adressen waar de pakketten moesten worden afgegeven, het afleveren van de pakketten, het innemen van (de verpakking van) oude pakketten, het teruglopen naar de auto en het in de auto plaatsen van (de verpakking van) oude pakketten.
Verweerder stelt zich op het standpunt, dat de groentepakketten die eiseres bezorgde niet het door de Hoge Raad geëiste omvang en gewicht hebben en dat alleen al daarom niet gesproken kan worden van direct laden en lossen. Verweerder baseert zich overigens met name op de tijd dat de auto geparkeerd heeft gestaan. Verweerder acht het aantal adressen dat wordt bezocht kennelijk niet relevant.
De rechtbank acht aannemelijk, dat eiseres per parkeerincident meerdere pakketten met groente voor een week aan het rondbrengen was. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk groentepakket voldoet aan de eis die de Hoge Raad stelt aan “omvang en gewicht” om van laden en lossen te kunnen spreken en dat eiseres - mocht niet elk groentepakket aan de eis van omvang en gewicht voldoen - voor de bezorging van een aantal van zulke pakketten is aangewezen op de auto. Zoals voortvloeit uit het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de activiteit van eiseres gedurende de parkeertijd – zoals die is komen vast te staan door haar onweersproken stellingen - in het in de rechtspraak gehanteerde begrip “onmiddellijk laden en lossen”.
8. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en de bestreden uitspraken vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaken te voorzien door de naheffingsaanslagen van 10 en 22 september 2021 te vernietigen.
9. Omdat de beroepen van eiseres gegrond worden verklaard, dient verweerder in beide
zaken het griffierecht van € 50,- (in totaal dus: € 100,-) aan eiseres te vergoeden. Van
proceskosten, die in aanmerking komen voor vergoeding is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de bestreden uitspraken;
- -
-
vernietigt de naheffingsaanslagen van 10 en 22 september 2021;
- -
-
bepaalt dat verweerder in beide zaken het griffierecht van € 100,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van G.J. Schoenmakers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.
Rechter Griffier
Afschrift verzonden aan partijen op: