Rechtbank 's-Gravenhage, 25-07-2007, BC0617, AWB 06/3836 IB/PVV en AWB 06/3838 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 25-07-2007, BC0617, AWB 06/3836 IB/PVV en AWB 06/3838 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 25 juli 2007
- Datum publicatie
- 8 februari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0617
- Zaaknummer
- AWB 06/3836 IB/PVV en AWB 06/3838 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Art. 3.6 Wet IB 2001, urencriterium, uitgesloten werkzaamheden, binnenvisserijbedrijf, werkzaamheden voor samenwerkingsverband zijn hoofdzakelijk van ondersteunende aard, er is tevens sprake van een ongebruikelijk samenwerkingsverband, het is niet aannemlijk dat samenwerkingsverbanden binnen de landbouw en veeteelt voldoende vergelijkbaar zijn met de visserij, besluiten die gelden voor agrarische sector zijn niet van toepassing omdat visserij niet tot die sector kan worden gerekend.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 06/3836 IB/PVV en AWB 06/3838 IB/PVV
Uitspraakdatum: 25 juli 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Z.],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
kantoor te [P.], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 13 maart 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2001 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.852 en de aan eiseres voor het jaar 2002 opgelegde aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.258.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2007.
Daar zijn verschenen [gemachtigde] namens eiseres en [gemachtigde] namens verweerder.
1. Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep voor het jaar 2002 (AWB 06/3838) ongegrond;
-verklaart het beroep voor het jaar 2001 (AWB 06/3836) gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2001;
-vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.624 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
-gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
2. Gronden
2.1. Eiseres drijft sinds 1 januari 1997 samen met haar echtgenoot een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma onder de naam [A. V.o.f.]. De hoofdactiviteit van de vennootschap bestaat uit het oefenen van een binnenvisserijbedrijf. De winstverdeling is als volgt: eiseres 30%, haar echtgenoot 70%.
2.2. Ten behoeve van de onderneming verricht eiseres de volgende werkzaamheden;
-het schoonmaken en boeten van netten;
-het schoonmaken van de loods;
-het schoonmaken van werkkleding;
-het onderhouden van contacten met afnemers en leveranciers;
-het bijhouden van de administratie en het voorbereiden van de jaarrekening.
Tevens heeft eiseres aangegeven dat de echtgenoten samen beslissingen nemen over het investeringsbeleid en dat zij en haar echtgenoot in principe beiden de onderneming alleen zouden kunnen voortzetten.
2.3. De werkzaamheden van de echtgenoot van eiseres bestaan hoofdzakelijk uit;
-het uitzetten van de netten;
-het varen langs de havens;
-het ophalen van de netten;
-het afleveren van de vis bij afnemers.
2.4. Eiseres heeft een urenspecificatie opgesteld ter zake van de door haar verrichte werkzaamheden. Blijkens die specificatie (urenspecificatie 2001, week 3) verricht eiseres in een standaardweek de volgende werkzaamheden;
Maandag: materiaal nakijken, vis afleveren ter plaatse, reistijd 5 uur
Dinsdag: bankzaken, netten boeten, reistijd 7 uur
Woensdag: boodschappen doen, reistijd 5 uur
Donderdag: schoonmaken, reistijd 5 uur
Vrijdag: afleveren vis, reistijd 5 uur
Zaterdag: schoonmaken netten, reistijd 5 uur
Zondag: boekhouden, checken loods, reistijd, reistijd 3 uur
35 uur
2.5. Voor de jaren 2001 en 2002 heeft verweerder bij [A. V.o.f.] een boekenonderzoek ingesteld. Hierbij is ondermeer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV van 2001 en 2002 onderzocht. Aan de hand van deze controle heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres niet voldoet aan alle voorwaarden voor toepassing van de zelfstandigenaftrek. Dit is voor verweerder aanleiding geweest om over 2001 een navorderingsaanslag IB/PVV op te leggen en voor 2002 een correctie op de aangifte IB/PVV aan te brengen.
2.6. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV over 2001 heeft verweerder de volgende correctie aangebracht:
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 22.949
Bij: geen zelfstandigenaftrek € 5.903
Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 28.825
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV over 2002 heeft verweerder de volgende correctie aangebracht:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 19.352
Bij: correctie zelfstandigenaftrek € 4.906
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 24.258
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de toegepaste correcties zelfstandigenaftrek.
2.7. In geschil is of eiseres voor de jaren 2001 en 2002 voldoet aan het urencriterium en recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de werkzaamheden van eiseres hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en of een samenwerkingsverband als dat tussen eiseres en haar echtgenoot ongebruikelijk is tussen niet-verbonden personen (artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001).
2.8. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.6, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 komen voor het voldoen aan het urencriterium niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer met hem verbonden personen, indien de door de belastingplichtge verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunde aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
2.9. Op eiseres, die zich erop beroept dat op de door haar als ondernemer genoten winst zelfstandigenaftrek in mindering komt, rust de last te bewijzen dat hetzij de door haar ten behoeve van het binnenvisserijbedrijf verrichte werkzaamheden voor ten minste 30 percent niet van ondersteunde aard zijn, hetzij een samenwerkingsverband als het onderhavige niet ongebruikelijk is (zie Hof ’s-Gravenhage 27 maart 2007, LJN BA8782).
2.10. Onder werkzaamheden van ondersteunende aard dienen die werkzaamheden te worden verstaan die niet als de hoofdactiviteit van de onderneming kunnen worden aangemerkt. In het onderhavige geval bestaan de hoofdwerkzaamheden uit het uitoefenen van het beroep van binnenvisser. Te denken valt hierbij aan de activiteiten die direct betrekking hebben op het vangen, de verwerking en de aflevering van vis of die anderszins direct omzet genereren.
2.11. Zoals partijen ter zitting hebben erkend, kan aan de hand van de door eiseres overgelegde urenspecificatie worden afgeleid wat voor werkzaamheden eiseres in 2001 en 2002 heeft verricht en hoeveel uur ze daaraan (per week) heeft besteed. De rechtbank neemt daarbij de onder 2.3. weergegeven (standaard) weekindeling als uitgangspunt.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiseres verrichte werkzaamheden niet
voor meer dan 30% aan te merken als hoofdwerkzaamheden van het samenwerkingsverband. Daarbij overweegt de rechtbank dat van de werkzaamheden van eiseres alleen het afleveren van vis kan worden gezien als hoofdwerkzaamheid. De overige werkzaamheden van eiseres zijn van ondersteunende aard. Weliswaar acht de rechtbank aannemelijk dat de werkzaamheden van eiseres van groot belang zijn voor het binnenvisserijbedrijf, maar dit maakt de aard van de werkzaamheden niet anders.
2.12. Voorts is van belang of een samenwerkingsverband als de [A. V.o.f.] tussen niet-verbonden personen gebruikelijk is. Op eiseres rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat een dergelijk samenwerkingsverband bij vergelijkbare ondernemingen gebruikelijk is of dat haar echtgenoot ook een vennootschap onder firma met haar zou zijn aangegaan als zij een willekeurige derde was die voor hem werkte. De rechtbank acht eiseres niet geslaagd in dit bewijs. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
Eiseres heeft ter ondersteuning van haar stelling dat het samenwerkingsverband gebruikelijk is verwezen naar samenwerkingsverbanden binnen de agrarische sector. Zij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de door haar genoemde samenwerkingsverbanden in de landbouw en de veeteelt zodanige overeenkomsten vertonen met haar situatie dat deze voldoende vergelijkbaar zijn met het onderhavige samenwerkingsverband. De rechtbank acht de genoemde verwijzing derhalve onvoldoende om te kunnen concluderen dat er in dit geval sprake is van een gebruikelijk samenwerkingsverband. Ook overigens heeft eiseres geen vergelijkbaar geval genoemd van een bestaand samenwerkingsverband tussen een ondernemer en een niet met hem verbonden persoon die vergelijkbare kwalificaties heeft als eiseres en binnen het samenwerkingsverband overeenkomstige werkzaamheden verricht. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat haar situatie moeilijk vergelijkbaar is omdat er nagenoeg geen andere binnenvissers zijn, maar de rechtbank acht het desondanks niet aannemelijk dat de echtgenoot van eiseres, gelet op de aard van werkzaamheden die zij verricht, met een derde een samenwerkingsverband als het onderhavige zou zijn aangegaan. De rechtbank verbindt hieraan de conclusie dat in het onderhavige geval sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband. De rechtbank overweegt hierbij tot slot dat eiseres weliswaar heeft verklaard dat zij mede betrokken is bij de beleidsbeslissingen binnen de onderneming en dat zij de onderneming alleen zou kunnen voortzetten, maar de rechtbank acht de rol van eiseres bij de beleidsvoering van de onderneming onvoldoende zwaar om van (doorslaggevende) invloed te zijn op de vraag of er sprake is van een gebruikelijk samenwerkingsverband.
2.13. Eiseres heeft zich tevens beroepen op verscheidene beleidsmatige uitspraken van de staatsecretaris van Financiën betreffende de agrarische sector. Zij stelt dat het beleid dat voor die sector geldt ook van toepassing is op de visserij. De rechtbank kan eiseres is die stelling niet volgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel de visserij niet tot de agrarische sector kan worden gerekend, dat die sectoren ook niet zodanige gelijkenis vertonen dat zij als gelijke gevallen behandeld dienen te worden en dat het beleid waarop eiseres zich beroept naar haar aard beperkt moet worden geïnterpreteerd. De rechtbank overweegt ten slotte dat ook taalkundig de visserij niet tot de agrarische sector (landbouw en veeteelt) wordt gerekend.
2.14. Gelet op het vorenoverwogene oordeelt de rechtbank dat eiseres op basis van de toepasselijke wettelijke bepalingen niet in aanmerking komt voor toepassing van de zelfstandigenaftrek voor de jaren 2001 en 2002.
2.15. Voor 2001 heeft verweerder ter zake van de zelfstandigenaftrek een bedrag van € 5.903 gecorrigeerd, hetgeen overeenkomt met het bedrag van de in de aangifte vermelde fiscale oudedagsreserve van eiseres. De voor 2001 geclaimde zelfstandigenaftrek bedroeg echter slechts € 4.675. Dit laatste strookt ook met de in het door verweerder overgelegde controlerapport van 3 oktober 2005 genoemde correctie zelfstandigenaftrek voor 2001 van € 4.675. De door verweerder toegepaste correctie is derhalve € 1.228 te hoog. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het belastbare inkomen uit werk en woning in de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 te hoog heeft vastgesteld en heeft dit inkomen met € 1.228 verminderd.
2.16. Ten aanzien van het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel oordeelt de rechtbank dat dit geen doel treft. Eiseres heeft, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat verweerder tijdens het hoorgesprek heeft erkend dat het samenwerkingsverband niet ongebruikelijk is. Voor die stelling is noch in het verslag van het hoorgesprek noch in de overige gedingstukken steun te vinden.
2.17. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep voor het jaar 2001 gegrond en voor het jaar 2002 ongegrond verklaard.
2.18. Verweerder wordt veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten ter zake van het beroep AWB 06/3836 IB/PVV. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- en factor 1 voor het gewicht van de zaak en factor 1 voor samenhang).
Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.