Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-05-2008, BD6650, AWB 07/3717 LB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-05-2008, BD6650, AWB 07/3717 LB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 mei 2008
Datum publicatie
9 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6650
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/3717 LB/PVV

Inhoudsindicatie

Eiseres exploiteert een uitzendbureau. Aan eiseres is een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek door FIOD/ECD, waaruit is gebleken dat eiseres werknemers op basis van een vals of vervalst identiteitsbewijs of zonder loonbelastingverklaring in de loonadministratie heeft opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres in het aan de orde zijnde tijdvak redelijkerwijs niet heeft behoeven te onderkennen dat de door de werknemers aan haar ter inzage verstrekte identiteitsbewijzen vals dan wel vervalst waren dan wel dat op haar een verdergaande onderzoeksplicht rustte. Tevens is de rechtbank van oordeel dat gelet op de eerdere inbeslagneming van de loonadministratie het ontbreken van de loonbelastingverklaringen daarin niet aan eiseres is toe te rekenen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/3717 LB/PVV

Uitspraakdatum: 14 mei 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.] BV, gevestigd te [Z.], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag ([aanslagnummer]) loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 599.871. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 112.975 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 april 2007 de naheffingsaanslag verminderd tot € 551.236. Het bedrag aan heffingsrente is verminderd tot € 103.739.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 mei 2007, ontvangen bij de rechtbank op 25 mei 2007, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2008 te

's-Gravenhage. Namens eiseres zijn verschenen [B.], directeur-grootaandeelhouder van eiseres, alsmede [gemachtigden] van eiseres. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

1.6. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Eiseres heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van verweerder behorende bijlage.

1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften zijn verstrekt aan partijen.

1.8. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.

1.9. Het beroep is vervolgens behandeld op de zitting van 20 februari 2008. Aldaar zijn de onder 1.5 vermelde personen verschenen.

1.10. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres exploiteert sinds 24 november 1993 een uitzendbureau. De opdrachtgevers van eiseres zijn bedrijven die groente en fruit verpakken en verkopen.

2.2. In het kader van een onderzoek bij eiseres door de Arbeidsinspectie zijn op 15 augustus 2000 door de Officier van Justitie ordners met administratie in beslag genomen. De zich daarin bevindende 2.200 sets van kopieën van identiteitsbewijzen en loonbelasting-verklaringen van werknemers, zijn niet aan eiseres teruggegeven, omdat deze niet meer geordend voorhanden waren. De door de Arbeidsinspectie vervaardigde kopieën van de kopieën waren nog wel aanwezig en zijn aan eiseres teruggegeven. Namens eiseres heeft [B.], directeur-grootaandeelhouder van eiseres, op 15 augustus 2001 een afstandsverklaring ondertekend betreffende de "originele" kopieën. In de tot de gedingstukken behorende verklaring staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld: "Hierbij verklaar ik, [B.] (. . .) afstand te doen van de administratie welke bij het uitzendbureau [X.] B.V. op 15 augustus 2000 door de Officier van Justitie in beslag is genomen en waarvan de Officier van Justitie per 11 juli 2001 het beslag heeft opgeheven. Ik heb verder geen belang meer bij deze administratie daar wij werken met de door de Arbeidsinspectie geleverde kopie-administratie. Ik geef bij deze het personeel van Arbeidsinspectie toestemming om de administratie, die men van mij bezit, te vernietigen." (...)

In de verklaring staat voorts vermeld dat de te vernietigen administratie bestaat uit 23 ordners. Deze ordners staan elk met een opschriftaanduiding, waaronder de betreffende paspoortnummers, in de verklaring vermeld.

2.3. Op 13 november 2002 is verweerder bij eiseres een onderzoek gestart betreffende de loonbelasting. Daarbij zijn onder meer de onder 2.2. vermelde aan eiseres teruggegeven kopieën van de kopieën onderzocht. Vervolgens is door de FIOD-ECD, Vestiging Rotterdam, een strafrechtelijk onderzoek gestart, welk onderzoek in juni 2005 is afgesloten. Rapportages van beide onderzoeken behoren niet tot de gedingstukken.

2.4. Het UWV heeft bij eiseres een looncontrole uitgevoerd over de periode 1998 tot en met 2002. Van de bevindingen van de looncontrole is op 6 maart 2003 een controlerapport opgemaakt. Dit controlerapport maakt in kopie deel uit van de stukken. De controle had betrekking op het jaar 2001; de bevindingen voor dat jaar heeft de controlerend ambtenaar als basis voor de voorgestelde correcties voor de gehele periode gebruikt. In het controle-rapport staat, voor zover thans van belang, vermeld dat ten behoeve van de controle de loonadministratie van de jaren 1998 tot en met 2002 en de kopie-identiteitsbewijzen zijn geraadpleegd en dat uit een deelwaarneming is gebleken dat de werkgever voldoet aan zijn verplichting de identiteit van zijn werknemers vast te stellen aan de hand van de voorgeschreven identificatiebewijzen.

2.5.1. Bij brief van 9 december 2005 heeft verweerder aangekondigd het voornemen te hebben een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen op te leggen over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000. In deze brief staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:

"(...)

Uit het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD-ECD Vestiging Rotterdam tegen de onder de naam "[X.] Uitzendbureau B.V." geëxploiteerde onderneming is naar voren gekomen dat: [X.] Uitzendbureau B.V. werknemers op basis van een vals of vervalst identiteitsbewijs of zonder loonbelastingverklaring in de loonadministratie heeft opgenomen. Als gevolg hiervan zijn onjuiste tarieven voor de inhouding van loonbelasting gebruikt en zijn de aangiften Loonbelasting Premie volksverzekeringen van [X.] Uitzendbureau B.V. over de tijdvakken gelegen in het jaar 2000 vermoedelijk onjuist gedaan. (. . .)"

2.5.2. Bij de onder 2.5.1 genoemde brief behoren twee bijlagen. Bijlage 1 betreft een lijst van 53 werknemers, met vermelding van personeelsnummer, trefwoord, achternaam, sofinummer, soort identiteitsbewijs en onder het kopje 'opmerkingen' een vermelding van de in de identiteitsbewijzen geconstateerde onregelmatigheden. Verweerder heeft nadien van deze onregelmatigheden een indeling in zes categorieën gemaakt:

A. Geen loonbelastingverklaringen (13 gevallen).

B. Gekopieerde handtekening op loonbelastingverklaring (5 gevallen).

C. Kenbaar valse identiteitsbewijzen met in het oogspringende afwijkingen, zoals het ontbreken van de volgende openbare echtheidskenmerken: kartelrand, de letters "NL" en de alfanumerieke cijfercode (30 gevallen).

D. Idem als C met daarnaast één of meer andere in het oogspringende afwijkingen, zoals een afwijkend lettertype en een scheef op het identiteitsbewijs aangebrachte foto (3 gevallen).

E. In het oogspringend grote foto (1 geval).

F. Een paspoort van na 2000 (1 geval).

2.5.3. Bijlage 2 bij de onder 2.5.1. genoemde brief behelst een berekening van het loonbelastingnadeel voor 2000. Het berekende nadeel is € 599.871. Eén werknemer uit categorie B ([werknemer 1]) en één werknemer uit categorie C ([werknemer 2]), die wel staan vermeld in bijlage 1, zijn niet in deze berekening betrokken.

2.6. Vervolgens is met dagtekening 27 december 2005 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Bij de berekening van de heffingsgrondslag zijn de nettolonen gebruteerd. Bij de brutering is uitgegaan van het anoniementarief.

2.7. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder in de uitspraak op bezwaar de correcties ten aanzien van één werknemer uit categorie A ([werknemer 3]) en drie werknemers uit categorie C ([werknemer 4], [werknemer 5], [werknemer 6]) teruggenomen en de naheffingsaanslag verminderd met € 48.635.

2.8. In het verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de correcties (in totaal ten bedrage van € 26.542) ten aanzien van vijf werknemers uit categorie C ([werknemer 7], [werknemer 8], [werknemer 9], [werknemer 10] en [werknemer 11]) dienen te worden teruggenomen en dat de naheffingsaanslag dientengevolge verder dient te worden verminderd tot een bedrag van € 524.694.

3. Geschil

3.1. In geschil is of eiseres

3.1.1. voor de werknemers, behorende tot de onder 2.5.2., sub C, D, E en F genoemde categorieën, heeft voldaan aan de verplichting de identiteit van de werknemers op de voorgeschreven wijze vast te stellen en de aard, het nummer en een afschrift van het identiteitsbewijs in de loonadministratie op te nemen;

3.1.2. voor de werknemers, behorende tot de onder 2.5.2., sub A en B genoemde categorieën, heeft voldaan aan de verplichting op de voorgeschreven wijze ingevulde loonbelasting-verklaringen in de loonbelastingadministratie op te nemen en te bewaren.

Indien de vragen onder 3.1.1. en 3.1.2. (gedeeltelijk) ontkennend worden beantwoord , is in geschil of verweerder (in zoverre):

3.1.3. de nageheven loonheffing terecht heeft berekend met toepassing van het zogeheten anoniementarief;

3.1.4. bij lonen, waarover loonheffing is nageheven, terecht en op de juiste wijze heeft gebruteerd.

3.2. Eiseres beantwoordt de vragen onder 3.1.1. en 3.1.2. bevestigend en de vragen onder 3.1.3. en 3.1.4. ontkennend. Zij voert daartoe - samengevat - het volgende aan.

- Identificatie en verificatie van de gegevens van de werknemers heeft plaatsgevonden; eiseres heeft voldaan aan de verplichtingen uit artikel 28, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet). In het jaar 2000 ontbreken wettelijke bepalingen inzake de procedure die een inhoudingsplichtige bij identificatie en verificatie zou moeten volgen. Verweerder is tekort geschoten in het informeren van de werkgever/ inhoudingsplichtige over de wijze waarop identificatie en verificatie van de werknemers en hun gegevens moet plaatsvinden. Het risico van de onjuiste uitvoering van de identificatie en verificatie kan onder die omstandigheden niet bij eiseres gelegd worden. Zo meldt de "Handleiding loonbelasting/premieheffing 2000" niets over de check die de werkgever moet verrichten bij de identificatie. Het is niet duidelijk waarom verweerder in een vijftal situaties alsnog heeft besloten (gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2007, nr. 42 171) dat geen sprake is van een "kenbaar vals identiteitsbewijs", terwijl verweerder in andere gevallen waarbij bijvoorbeeld de code/kartel en wave niet aanwezig zijn wel van mening blijft dat die bewijzen kenbaar vals zijn. Er zijn geen wettelijke voorschriften waaraan handtekeningen kunnen worden getoetst; verweerders stellingen omtrent de gebreken die aan handtekeningen zouden kleven, vinden geen steun in de wet.

- Met betrekking tot het ontbreken van loonbelastingverklaringen (hierna: LB-verklaringen) is van belang dat de Arbeidsinspectie op 15 augustus 2000 ordners met de administratie van eiseres in beslag heeft genomen en dat de originelen niet aan haar zijn teruggegeven. Wel zijn zwart-wit kopieën teruggegeven. Eiseres is in feite gedwongen tot het tekenen van een afstandsverklaring van de originele stukken. Het was voor haar onmogelijk om alle teruggegeven kopieën te controleren. Indien LB-verklaringen over 2000 missen, is het aannemelijk dat de Arbeidsinspectie niet alle stukken heeft gekopieerd dan wel teruggegeven. Dit klemt te meer nu de LB-verklaringen over 2000, wegens een tekort aan formulieren, meestal waren gekopieerd op de achterzijde van de uitzendovereenkomst (fase 1(2 of 3)).

- Uit het onderzoek van het UWV/GAK is gebleken dat eiseres voldoet aan haar verplichtingen.

- Het toepassen van het anoniementarief is in strijd met artikel 6 EVRM.

- Zo er al kan worden nageheven, dient dit niet te gebeuren aan de hand van het gebruteerde tabeltarief. Eiseres heeft nooit enig besluit genomen om de loonheffing voor haar rekening te nemen. Eerst in 2005, vijf jaar later, wordt eiseres geconfronteerd met de omstandigheid dat zij tegen het anoniementarief had moeten inhouden. Op deze wijze heeft verweerder eiseres in een moeilijke positie gebracht omdat het feitelijk moeilijker wordt om meer dan vijf jaar na dato alsnog het teveel betaalde loon op de werknemer te verhalen.

3.3. Verweerder beantwoordt de vragen onder 3.1.1. en 3.1.2. ontkennend en de vragen onder 3.1.3. en 3.1.4. bevestigend en voert daartoe - samengevat - het volgende aan.

- De vereiste identificatie heeft niet of niet op de voorgeschreven wijze plaatsgevonden. Van een vennootschap als eiseres, actief in de uitzendbranche, welke zich kenmerkt door het ter beschikking stellen van personeel hetgeen in- en uitstroom van personeel met zich meebrengt, mag een zekere bekwaamheid en bekendheid met het beoordelen van identiteitsbewijzen worden verwacht, alsmede dat zij zich voldoende informeert over de echtheidskenmerken en de wijze waarop kan worden vastgesteld of sprake is van vals of vervalste documenten. Hierover was in het onderhavige tijdvak voldoende informatie beschikbaar en toegankelijk.

- Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat de inbeslagname en het kopiëren van de LB-verklaringen door de Arbeidsinspectie en de overhandiging van de kopieën onzorgvuldig heeft plaatsgevonden.

- Het onderzoek van het UWV/GAK toont niet aan dat eiseres voldoet aan haar onder 3.1.1. en 3.1.2. genoemde verplichtingen. Bovendien is verweerder niet aan de bevindingen in een controlerapport van het UWV/GAK gebonden.

- Het anoniementarief is niet in strijd met artikel 6 EVRM.

- De brutering van de lonen is op juiste wijze geschied in overeenstemming met de daarop betrekking hebbende voorschriften en jurisprudentie.

3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de belastingaanslag.

3.5. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot op € 524.694.

4. Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de vraag onder 3.1.1.

4.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet is de inhoudingsplichtige gehouden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels de identiteit van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (hierna: WID), alsmede de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te nemen. In artikel 66 van de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2001 (hierna: URLB) is bepaald dat, zodra de werknemer zijn werkzaamheden aanvangt, de inhoudingsplichtige diens identiteit vaststelt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de WID en voorts dat de inhoudingsplichtige een afschrift van dit document voor controle beschikbaar houdt bij de loonadministratie.

4.2. Uiteindelijk betreft de vraag onder 3.1.1. nog 25 tot de onder 2.5.2., sub C, D, en E, genoemde categorieën behorende werknemers, te weten [werknember 12], [werknemer 13], [werknemer 14], [werknemer 15], [werknemer 16], [werknemer 17], [werknemer 18], [werknemer 19], [werknemer 20], [werknemer 21], [werknemer 22], [werknemer 23], [werknemer 24], [werknemer 25], [werknemer 26], [werknemer 27], [werknemer 28], [werknemer 29], [werknemer 30], [werknemer 31], [werknemer 32] (categorie C), [werknemer 33], [werknemer 34], [werknemer 35] (categorie D) en [werknemer 36] (categorie E). Niet in geschil is dat de identiteitsbewijzen van deze werknemers vals dan wel vervalst zijn. Derhalve verengt de vraag onder 3.1.1. zich ten aanzien van deze werknemers tot de vraag of eiseres redelijkerwijs had moeten onderkennen dat de door de werknemers aan haar ter inzage verstrekte identiteitsbewijzen vals dan wel vervalst waren dan wel dat op haar inzake de authenticiteit van de identiteitsbewijzen een verdergaande onderzoeksplicht rustte dan die, welke zij op zich heeft genomen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.

4.3. De overheid en ook verweerder hebben in het tijdvak van naheffing eiseres niet actief, bijvoorbeeld door middel van folder- of ander voorlichtingsmateriaal, geïnformeerd over de wijze waarop zij de authenticiteit van aan hen ter inzage verstrekte identiteitsbewijzen kon vaststellen, noch over de gevallen waarin van haar een nader onderzoek naar de authenticiteit van identiteitsbewijzen werd verwacht. De door verweerder in dit verband genoemde folders uit 1997 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende de Europese identiteitskaart en het Nederlandse paspoort en uit 1998 van het Ministerie van sociale Zaken en Werkgelegenheid met de titel "Uw bedrijf en de identificatieplicht" bevatten geen, althans onvoldoende, informatie over deze punten. Zodanige informatie is evenmin opgenomen in de Handleiding loonbelasting/premieheffing voor de jaren tot en met 2000. De informatie die op de door verweerder genoemde voorlichtingsavonden van het zogeheten WIT-team werd verstrekt, heeft eiseres, naar zij stelt en de rechtbank aannemelijk acht, niet bereikt, omdat de avonden bedoeld waren voor ondernemingen met een ander klanten- en werknemersbestand dan die van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat ook de in 1996 besproken voorlichting door onder meer de heer [H.], werkzaam als inspecteur bij de Arbeidsinspectie, met de heer [B.] niet mee brengt dat op eiseres een verdergaande onderzoeksplicht rustte. De rechtbank acht aannemelijk dat in het cliëntenbestand op dat moment vooral personen aanwezig waren met een buitenlands identiteitsbewijs. Bovendien zijn de Nederlandse identiteitsbewijzen sinds 1997 gewijzigd. Het een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat de overheid en ook verweerder het in het tijdvak van naheffing goeddeels aan eiseres zelf over lieten hoe zij de verplichting tot vaststelling van de identiteit van de werknemers en het opnemen van de aard, het nummer en een afschrift van het identiteitsbewijs in de loonadministratie invulde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, rekening houdende met hetgeen zij destijds over deze verplichtingen wist, althans redelijkerwijs behoorde te weten, zich in het tijdvak van naheffing naar behoren ingespannen om deze verplichtingen na te komen. Dit blijkt onder meer uit de controle van de juistheid van de door werknemers opgegeven sofinummers die eiseres, naar zij stelt en verweerder niet weerspreekt, door een contactpersoon van het GAK liet uitvoeren.

4.4. Wat betreft de tot onder 2.5.2., sub F, bedoelde werknemer ([werknemer 37]), die, naar verweerder stelt, een paspoort van ná 2000 aan eiseres ter inzage zou hebben verstrekt, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres, naar zij in een brief van 18 januari 2008 aanvoert, een kopie van een identiteitsbewijs van vóór 2001 in haar administratie heeft opgenomen.

4.5. Op grond van hetgeen onder 4.1. tot en met 4.4. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres voor de werknemers, behorende tot de onder 2.5.2., sub C, D, E en F genoemde categorieën, heeft voldaan aan de verplichting de identiteit van de werknemers op de voorgeschreven wijze vast te stellen en de aard, het nummer en een afschrift van het identiteitsbewijs in de loonadministratie op te nemen.

Met betrekking tot de vraag onder 3.1.2.

4.6. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet is de inhoudingsplichtige gehouden van de werknemer opgave te verlangen van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn. De werknemer is op grond van artikel 29, eerste lid, eerste zinsdeel, van de Wet verplicht de zo-even bedoelde opgave aan de inhoudingsplichtige te verstrekken. Deze opgave dient ingevolge artikel 29, vierde lid, van de Wet te geschieden door middel van een door de inspecteur uitgereikte loonbelastingverklaring. In artikel 65, zesde en zevende lid, van de URLB is, voor zover hier van belang, bepaald dat de inspecteur de inhoudingsplichtige kan opdragen de loonbelasting-verklaring te bewaren en dat de inhoudingsplichtige, aan wie een dergelijke opdracht is verstrekt, de loonbelastingverklaring bij de loonadministratie dient te bewaren tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd of de loonbelastingverklaring is vervangen.

4.7. Verweerder stelt zich uiteindelijk op het standpunt dat de onder 2.5.2., sub A, genoemde categorie 12 werknemers omvat, te weten [werknemer 38], [werknemer 39], [werknemer 40], [werknem[werknemer 42], [werknemer 42], [werknemer 43], [werknemer 44], [werknemer 45], [werknemer 46], [werknemer 47], [werknemer 48] en [werknemer 50]. Van deze werknemers heeft verweerder, naar hij stelt en eiseres niet weerspreekt, in de loonadministratie van eiseres geen loonbelastingverklaringen aangetrof-fen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij daartoe in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat het gaat om loonbelastingverklaringen op formulieren die zij, omdat de inspecteur haar geen blanco loonbelastingverklaringen kon verstrekken, had gekopieerd op de achterzijde van de met de werknemers gesloten arbeidscontracten, dat zij de ingevulde loonbelastingverklaringen in haar loonadministratie heeft opgenomen, dat deze op 15 augustus 2000 bij haar in beslag zijn genomen en dat de Arbeidsinspectie de loonbelastingverklaringen vervolgens niet in kopie aan haar heeft teruggegeven. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat het, gelet op het aantal van 2.200 in beslaggenomen sets van documenten, om een relatief gering aantal loonbelastingverklaringen gaat. Onder deze omstandigheden valt het ontbreken van de (kopieën van de) loonbelastingverklaringen in de loonadministratie van eiseres na de inbeslagname en de onvolledige teruggave daarvan, naar het oordeel van de rechtbank niet aan eiseres toe te rekenen. De enkele stelling van verweerder dat er geen aanwijzingen zijn dat de inbeslagname, het kopiëren en de teruggave van de loonbelastingverklaringen onzorgvuldig zijn geschied, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

4.8. Verweerder stelt zich uiteindelijk op het standpunt dat de onder 2.5.2., sub B, genoemde categorie 4 werknemers omvat, te weten [werknemer 51], [werknemer 52], [werknemer 53] en [werknemer 54]. De omstandigheid dat de handtekeningen van de werknemers op de loon-belastingverklaringen sterk gelijken op, zo niet identiek zijn aan de handtekeningen op hun identiteitsbewijzen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om op grond daarvan te oordelen dat de handtekeningen op de loonbelastingverklaringen niet door de werknemers zijn gezet, doch van de identiteitsbewijzen zijn gekopieerd op de loonbelastingverklaringen. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres, omdat de originele loon-belastingverklaringen in beslag zijn genomen en eiseres kopieën daarvan heeft terug-ontvangen, niet over de originele loonbelastingverklaringen beschikte. De enkele stelling van verweerder dat het al of niet gekopieerd zijn van een handtekening is te zien aan de verschil-len in pendruk en in ritme waarmee de handtekening zijn gezet, acht de rechtbank onvol-doende voor een andersluidend oordeel, te meer omdat deze nuances bij het kopiëren van de in beslag genomen originele loonbelastingverklaringen, licht teloor kunnen gaan.

4.9. Op grond van hetgeen onder 4.6. tot en met 4.8. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres voor de werknemers, behorende tot de onder 2.5.2., sub A en B genoemde categorieën, heeft voldaan aan de verplichting op de voorgeschreven wijze ingevulde loonbelastingverklaringen in de loonbelastingadministratie op te nemen en te bewaren.

Met betrekking tot de vragen onder 3.1.3 en 3.1.4.

4.10. Gelet op hetgeen de rechtbank onder 4.5. en 4.9. heeft geoordeeld, behoeven de vragen onder 3.1.3. en 3.1.4. geen beantwoording.

Slotsom

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd. De rechtbank kan zelf in de zaak voorzien en zal daartoe de belastingaanslag herroepen.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.127 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- herroept de belastingaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.127, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 14 mei 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.