Rechtbank 's-Gravenhage, 20-11-2008, BG7399, AWB 07/4897 SUCCR
Rechtbank 's-Gravenhage, 20-11-2008, BG7399, AWB 07/4897 SUCCR
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 november 2008
- Datum publicatie
- 28 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2008:BG7399
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL0193, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie in (sprong)cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BL0193
- Zaaknummer
- AWB 07/4897 SUCCR
Inhoudsindicatie
Successierecht. Een lichaam dat bestuursactiviteiten uitvoert en waarvan de activa bestaan uit een verhuurd bedrijfspand en de passiva uit een pensioenvoorziening, drijft voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van de Successiewet geen onderneming.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4897 SUCCR
Uitspraakdatum: 20 november 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres een aanslag successierecht opgelegd.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 mei 2007 de aanslag gehand-haafd.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 juni 2007, ontvangen bij de rechtbank op 22 juni 2007, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2008 te Den Haag. Namens eiseres is drs. [...] daar verschenen, bijgestaan door drs. [...]. Namens verweerder is [...] verschenen.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 De vader van eiseres, [erflater], overleed op [datum] 2004 (hierna: de overlijdensdatum). Erflater was tot zijn overlijden in gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenote]. Samen met zijn echt-genote was erflater voor 50 percent aandeelhouder in [A Beheer BV] en voor 100 percent in [B Holding BV]. Laatstgenoemde vennootschap is voor 25 percent aandeelhouder in [C BV] en [C BV] is voor 25 percent aandeelhouder in [D BV] (hierna: de Werkmaatschappij). [A Beheer BV] is bestuurder van de Werkmaatschap-pij. In de Werkmaatschappij wordt een installatiebedrijf uitgeoefend.
2.2 De activa van [A Beheer BV] bestaan onder meer uit een bedrijfspand dat wordt verhuurd aan de Werkmaatschappij. Tot de passiva behoren onder meer een pensioenver-plichting en een stamrechtverplichting, die per overlijdensdatum een waarde hadden van respectievelijk € 304.316 en € 164.421. Gewaardeerd naar de voor de heffing van het successierecht in aanmerking te nemen waarde, had [A Beheer BV] per overlijdensdatum een eigen vermogen van € 3.555.631, als volgt gespecificeerd:
Materiële vaste activa €1.745.001
Vlottende activa -2.396.459 €4.141.460
Af: voorzieningen € 500.257
kortlopende schulden -85.572-585.829
Eigen vermogen €3.555.631
2.3 Per overlijdensdatum had de huwelijksgemeenschap van erflater en zijn echtgenote een waarde van € 4.446.388, welk bedrag voor € 2.609.699 bestond uit aandelen in vennoot-schappen waarin erflater, samen met zijn echtgenote, een aanmerkelijk belang had. Bij de aangifte successierecht, die in kopie tot de gedingstukken behoort, is laatstgenoemd bedrag als volgt gespecificeerd:
341 aandelen [A Beheer BV]
(intrinsieke waarde na herwaardering panden) €1.777.816400
aandelen Holding BV (intrinsieke waarde) -831.883 €2.609.699
2.4 De successieaangifte vermeldt een verkrijging door de erfgenamen, na aftrek van begrafenis- of crematiekosten, van € 2.211.959. Verder vermeldt de aangifte dat aan eiseres een erfdeel van 100 percent toekwam en aan de echtgenote een legaat ter grootte van € 530.870. Voor zover haar verkrijging bestond uit de aandelen in [A Beheer BV] en [B Holding BV] heeft eiseres een beroep gedaan op de faciliteiten voor bedrijfsopvolging als bedoeld in de artikelen 35b en 35c van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet).
2.5 Op basis van de aangifte heeft verweerder eiseres de onderhavige aanslag opgelegd naar een belastbare verkrijging van € 1.681.089 (€ 2.211.959 -/- € 530.870). De door eiseres geclaimde faciliteit voor bedrijfsopvolging heeft verweerder niet verleend.
2.6 Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de faciliteit voor bedrijfsopvolging verleend ter zake van de verkrijging van de aandelen in [B Holding BV], maar niet ter zake van de verkrijging van de aandelen in [A Beheer BV].
3 Geschil
3.1In geschil is of ter zake van de verkrijging van de aandelen in [A Beheer BV] de faciliteit voor bedrijfsopvolging kan worden verleend, hetgeen eiseres stelt en verweerder bestrijdt.
3.2 Eiseres stelt primair dat [A Beheer BV] geen lichaam is waarvan de feitelijke werk-zaamheid bestaat in het beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaam-heid, als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet (hierna: beleggingslichaam) en voert daarvoor het volgende aan.
- [A Beheer BV] heeft pensioen- en stamrechtverplichtingen. De uit deze verplichtingen voortvloeiende activiteit is niet aan te merken als beleggen maar als verzekeren.
- De opvolgingsactiviteit is om liquiditeitsproblemen ten gevolge van overlijden en vererving te voorkomen, maar de wet kent geen liquiditeitstoets en evenmin een werk-gelegenheidstoets.
- [A Beheer BV] ontplooit ook bestuursactiviteiten.
Subsidiair stelt eiseres dat zij, als [A Beheer BV] wel een beleggingslichaam is, ongelijk wordt behandeld ten opzichte van een verkrijger van aandelen in een lichaam waarvan het vermo-gen voor niet meer dan 15 percent uit beleggingen bestaat, omdat in een dergelijk geval ook de beleggingen in de faciliteit delen.
Meer subsidiair stelt eiseres dat als een stamrecht- of pensioenverplichting als belegging wordt aangemerkt, het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden omdat aan de verkrijger van een belegging in een zogenoemde scheepvaart-CV de faciliteit wel wordt verleend.
3.3 Verweerder stelt dat [A Beheer BV] een beleggingslichaam is en voert daarvoor het volgende aan:
- Een pensioenlichaam drijft geen onderneming.
- De fictiebepaling van artikel 4, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de vennoot-schapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb), dat een pensioenlichaam een onderneming drijft geldt niet voor de faciliteit voor bedrijfsopvolging in de Wet.
- Voor de 15-percentsgrens bestaat een rechtvaardigingsgrond, namelijk het voorkomen van (onnodige) discussies.
- Voor het feit dat bij deelname in een scheepvaart-CV de faciliteit wel geldt en bij een geval als het onderhavige niet, bestaat een rechtvaardigingsgrond omdat deelname in een scheepvaart-CV kwalificeert als winst uit onderneming.
3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uit-spraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.
3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.6 Ter zitting heeft eiseres gesteld dat als dezelfde ambtenaar betrokken is geweest bij zowel de aanslagregeling als de behandeling van het bezwaar, dit in strijd is met artikel 10:3 van de Awb, maar dat zij er bij nader inzien de voorkeur aan geeft dat de rechtbank de zaak niet om die reden terugwijst naar verweerder maar zelf integraal behandelt.
4 Beoordeling van het geschil
4.1Ingevolge artikel 35b, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet kan de facili-teit voor bedrijfsopvolging worden toegepast ter zake van de verkrijging van aandelen in een vennootschap, niet zijnde een lichaam waarvan de feitelijke werkzaamheid bestaat in het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werk-zaamheid, die behoorden tot een aanmerkelijk belang in de zin van afdeling 4.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Ingevolge het derde lid van artikel 35b van de Wet, in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet Vpb (tekst 2004), geldt de faciliteit slechts indien en voor zover de vennootschap een onderneming drijft.
4.2 Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of [A Beheer BV] voor wat betreft haar pensioen- en stamrechtverplichtingen een onderneming drijft. De rechtbank overweegt daartoe dat een onderneming een duurzame organisatie is die erop is gericht met behulp van arbeid en veelal van kapitaal deel te nemen aan het maatschappelijke productieproces met het oogmerk om winst te behalen. Een pensioenlichaam heeft als doel het verstrekken van pensioenen aan werknemers en hun na-bestaanden. Het oogmerk om winst te maken is daarbij veelal niet aanwezig. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in het algemeen van een pensioenlichaam niet worden gezegd dat het een onderneming drijft. Het feit dat de wetgever het voor de heffing van de vennootschapsbelasting noodzakelijk heeft geacht bij fictie te bepalen dat pensioenlichamen een onderneming drijven (artikel 4, onderdeel b, van de Wet Vpb) ondersteunt dit oordeel. Dat, in afwijking van het vorenstaande, [A Beheer BV] met de uit haar pensioen- en stamrechtverplichtingen voortvloeiende activiteiten wel een winstoogmerk heeft, is gesteld noch gebleken. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat [A Beheer BV], voor wat betreft de pensioen- en stamrecht verplichtingen, geen onderneming drijft. Zo de waarde van de aandelen in [A Beheer BV] al geheel of gedeeltelijk aan het bestaan van deze verplichtingen zou kunnen worden toegerekend, kan de faciliteit voor bedrijfsopvolging daarop niet worden toegepast. De recht-bank merkt daarbij nog op dat de hoogte van de pensioenpremies zo wordt vastgesteld dat met de belegde premies een kapitaal kan worden opgebouwd dat juist toereikend is om aan de verplichtingen te kunnen voldoen, zodat onder normale omstandigheden een pensioenvoorziening per saldo geen of vrijwel geen waarde heeft. Dat dit bij [A Beheer BV] anders zou zijn, is gesteld noch gebleken.
4.3 Aangaande de verhuur van het pand door [A Beheer BV] aan de Werkmaatschappij heeft eiser geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aan-genomen dat daarbij sprake is van activiteiten die uitgaan boven normaal vermogens-beheer. De rechtbank is daarom van oordeel dat [A Beheer BV] ook in zoverre geen onder-neming drijft. De omstandigheden dat de Werkmaatschappij kennelijk wel een materiële onderneming drijft en [A Beheer BV] bestuurder is van de Werkmaatschappij, kunnen daaraan niet afdoen omdat [A Beheer BV], middelijk en onmiddellijk, geen aandeelhouder is van de Werkmaat-schappij. De bestuursactiviteiten en de beheersactiviteiten staan om die reden los van elkaar en hebben niet tot gevolg dat er van activiteiten sprake is die uitgaan boven normaal vermogensbeheer. Daarom is de rechtbank van oordeel dat [A Beheer BV] ook voor wat betreft de bestuursactiviteiten geen onderneming drijft. De rechtbank merkt daarbij nog op dat eiseres ook niets heeft gesteld omtrent de waarde die daaraan zou kunnen worden toegekend.
4.4 Eiseres heeft aangevoerd dat de Wet aangaande de toepassing van de faciliteit voor bedrijfsopvolging geen liquiditeitstoets en evenmin een werkgelegenheidstoets kent. Wat er zij van deze stelling, zij kan niet leiden tot het oordeel dat de aanslag onjuist is omdat gesteld noch gebleken is dat verweerder bij het opleggen van de aanslag een dergelijke toets heeft gehanteerd.
4.5 Subsidiair stelt eiseres dat zij, als [A Beheer BV] wel een beleggingslichaam is, onge-lijk wordt behandeld ten opzichte van een verkrijger van aandelen in een lichaam waarvan het vermogen voor niet meer dan 15 percent uit beleggingen bestaat, omdat in een dergelijk geval ook de beleggingen in de faciliteit delen. De rechtbank overweegt daartoe dat de grens van 15 percent ertoe strekt te voorkomen dat relatief kleine beleggingen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering of die worden aangehouden ter belegging van tijdelijk overtol-lige liquide middelen niet in de faciliteit zouden kunnen delen. Daarmee is voor het bestaan van de 15-percentsgrens een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond gegeven. Het subsidiaire standpunt van eiseres faalt daarom.
4.6 Meer subsidiair doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat aan de verkrijger van een belegging in een zogenoemde scheepvaart-CV de faciliteit wel wordt verleend. De rechtbank overweegt daartoe dat voor het al dan niet toekennen van de facili-teit ter zake van een verkrijging van aandelen in een lichaam of een participatie in een samenwerkingsverband niet zozeer van belang is of de verkrijger van de aandelen of de participatie daardoor feitelijk als ondernemer gaat optreden, maar of door het lichaam of binnen het samenwerkingsverband een onderneming wordt gedreven die na de verkrijging van de aandelen of de participatie wordt voortgezet. Zoals onder 4.2 is overwogen drijft [A Beheer BV] geen onderneming. Dat binnen een scheepvaart-CV een onderneming wordt gedreven is daarentegen niet aan twijfel onderhevig. Er is dus geen sprake van gelijke gevallen. Het meer subsidiaire standpunt van eiseres faalt daarom eveneens.
4.7 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5 Proceskosten
De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, mr. L. de Loor-Alwin en mr. J.A. Booij in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.