Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 28-01-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:1775 BH3110, AWB 07/5212 PARKBL

Rechtbank 's-Gravenhage, 28-01-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:1775 BH3110, AWB 07/5212 PARKBL

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 januari 2009
Datum publicatie
18 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3110
Zaaknummer
AWB 07/5212 PARKBL

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Het bij de naheffingsaanslag in rekening gebrachte bedrag aan kosten is lager dan de terzake geraamde kosten. De rechtbank is, op basis van de overgelegde begroting en de gemeentelijke toelichting op de verschillende kostensoorten, waaronder de salariskosten van de parkeercontroleurs en het aan de naheffingsaanslagen toegerekende procentuele aandeel, van oordeel dat de geraamde kosten de aan eiser in rekening gebrachte kosten te boven gaan.

Omdat de uitspraak op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk is gemotiveerd wordt eisers beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar verrnietigd onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/5212 PARKBL

Uitspraakdatum: 28 januari 2009

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft aan eiser op 13 mei 2007 een naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, ten bedrage van € 49,90.

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 juni 2007 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 15 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 17 juli 2007, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [A] en [B].

1.6 Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften zijn verstrekt aan partijen.

1.8 Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en tussen de rechtbank en partijen heeft vervolgens een briefwisseling plaatsgevonden, waarna de rechtbank de zaak heeft verwezen naar een meervoudige kamer.

1.9 Het beroep is daarna behandeld op de zitting van 1 oktober 2008. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [A], [B] en [C].

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1Op 13 mei 2007 omstreeks 20.00 uur stond de auto van eiser - met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de Heulstraat te Den Haag. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar op die dag en op dat tijdstip tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

2.2 Tijdens een controle op voormelde datum omstreeks voormelde tijd heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto van eiser geen geldige parkeerkaart of geldige parkeervergunning aanwezig was. Naar aanleiding hiervan is aan eiser een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 49,90 bestaande uit € 1,90 aan belasting en € 48 aan kosten.

2.3. Tot de stukken van het geding behoort onder andere een door verweerder in de beroepsfase overgelegde begroting fiscalisering 2007 (hierna: de begroting), waarin de totale kosten voor de parkeerbelastingen worden begroot op € 6.059.420 en het aantal naheffingen is geraamd op 96.000. Op grond hiervan concludeert verweerder dat de kosten per naheffingsaanslag € 63 bedragen.

2.4. Het bedrag van de totale geraamde kosten is als volgt opgebouwd:

tabel 1

2.5 Ter zitting van 1 oktober 2008 heeft verweerder een overzicht betreffende de jaren 2004 tot en met 2007 overgelegd. Voor het jaar 2007 staat op het overzicht, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

tabel 2

3 Geschil

3.1 In geschil is of het in artikellid 11 van de Verordening parkeerbelastingen 1992 vermelde bedrag van € 48 hoger is dan het totaal van de kosten die ingevolge artikel 234, zesde en zevende lid, van de Gemeentewet en de artikelen 2 en 3 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen terzake van het opleggen van de naheffingsaanslag in rekening mogen worden gebracht.

3.2 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Eiser voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Enerzijds is het in de begroting vermelde bedrag van de totale kosten te hoog en anderzijds is het in de begroting vermelde aantal naheffingsaanslagen te laag. Het toerekenen van 88% van de personeelskosten aan de post naheffingen is te veel en dat geldt ook voor het volledig toerekenen daaraan van de overige kosten. Eiser is de mening toegedaan dat een toerekening van 50% van de personeelskosten aan de post naheffingen meer reëel is. Voorts wijst eiser erop dat de ramingen van de totale kosten in de periode 2004 tot en met 2006 structureel te hoog zijn geweest. Eiser stelt dat ten onrechte de naheffingsaanslagen die uiteindelijk worden vernietigd, de oninbare vorderingen en de naheffingen die worden verschreven ten onrechte niet door verweerder in in de berekening zijn meegenomen. Eiser berekent het totaal in ogenschouw te nemen naheffingsaanslagen per jaar op 155.250. Hierbij gaat hij uit van 115 parkeercontroleurs en een aantal naheffingsaanslagen van 1.350 per parkeercontroleur, overeenkomstig de aan de controleurs gestelde prestatie-eis.

3.3 Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd weersproken en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

4.1De rechtbank stelt het volgende voorop. Eiser heeft in het bezwaarschrift gesteld dat het hem niet duidelijk is hoe verweerder aan het totale bedrag aan kosten komt en dat het voor hem, zonder nadere gegevens, niet mogelijk is om na te gaan of het bedrag daadwerkelijk gerechtvaardigd is. Dientengevolge heeft eiser aan verweerder verzocht om die kosten te specificeren. In de uitspraak op bezwaar is verweerder niet op de zo-even genoemde specifieke gronden van het bezwaar ingegaan. De uitspraak op bezwaar komt daarom naar het oordeel van de rechtbank wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is daarom gegrond. Verweerder heeft ter zitting toegezegd om deze reden het griffierecht aan eiser te zullen vergoeden.

4.2 Eiser heeft niet verzocht te beslissen dat verweerder opnieuw uitspraak zal doen. Hierin alsmede in de omstandigheid dat verweerder in de beroepsfase alsnog onder meer de onder 2.3 en 2.4 genoemde stukken in het geding heeft gebracht en er dientengevolge voldoende gegevens zijn om tot een inhoudelijk oordeel te komen, ziet de rechtbank aanleiding de zaak verder inhoudelijk te beoordelen.

4.3 Op grond van artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet wordt ingeval een naheffingsaanslag wordt opgelegd, deze berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.

4.4 Artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet - voor zover hier van belang - bepaalt dat ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening worden ge-bracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.

4.5 In artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet is geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld worden met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van de in het zesde lid van dat artikel bedoelde kosten. Hieraan is uitvoering gegeven in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: Besluit).

4.6 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit kunnen de gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerkosten:

a. vaste informatieverwerkingskosten;

b. variabele informatieverwerkingskosten;

c. kosten van afschrijving;

d. kosten van interest;

e. personeelskosten;

f. overheadkosten, welke ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen.

4.7 Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit stelt de gemeenteraad op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van de kosten, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vast dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht.

4.8 Het Besluit is voorzien van een nota van toelichting welke in het Staatsblad is geplaatst (Stb. 1990, 574). De toelichting op artikel 2 van het Besluit luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

"Artikel 2

In dit artikel is een limitatieve opsomming gegeven van de kostencomponenten die mogen doorwerken in de hoogte van de naheffingsaanslag. Overeenkomstig het advies van de Raad van State op de tweede nota van wijziging bij het voorstel van wet inzake parkeerbelastingen (Kamerstukken II 1989/90, 19 405, nr. 13) zijn uitsluitend de reële kostencomponenten opgenomen. In het kader van dit besluit kunnen alleen die kosten worden doorberekend welke rechtstreeks voortvloeien uit het fiscaal afhandelen van het niet betalen van parkeerbelastingen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de aanschaf van hardware, software, applicaties en licenties, de afschrijving op huisvesting, de salarissen van parkeercontroleurs, de kosten van financiële administratie en secretariaatskosten. De kostencomponenten in dit artikel zijn opgenomen in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en ontleend aan een vergelijkende analyse van reële kostenramingen van een aantal gemeenten. Op basis daarvan kan elke gemeente de voor die gemeente relevante, werkelijke kosten berekenen. Ten aanzien van de kostencomponenten informatieverwerkingskosten kan worden opgemerkt dat hieronder tevens worden begrepen de kosten die worden gemaakt voor het verkrijgen van informatie uit een informatiesysteem van een andere organisatie dan de gemeentelijke, ten behoeve van het fiscaal afhandelen van parkeerbelastingen."

4.9 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit bedraagt het bedrag bedoeld in artikel 2, tweede lid, in 2007 ten hoogste € 48,-.

4.10 In artikel 11 van de Verordening parkeerbelastingen 1992 (hierna: de Verordening) van de gemeente Den Haag, zoals laatst gewijzigd in de openbare raadsvergadering van 14 december 2006, is het bedrag van de kosten zoals bedoeld in artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet vastgesteld op € 48,00.

4.11 De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder overgelegde begroting. De begroting en de daarop door verweerder in de stukken en ter zitting gegeven toelichting komen de rechtbank reëel voor. De in de begroting genoemde bedragen zijn te herleiden tot de in artikel 2, eerste lid, van het Besluit genoemde kosten-soorten. Aan de omstandigheid dat de geraamde kosten in het verleden altijd hoger zijn geweest dan de gerealiseerde kosten kent de rechtbank geen betekenis toe nu het zeker de laatste jaren maar om een klein verschil gaat. De rechtbank is van oordeel dat de in de begroting opgenomen kosten bij de bepaling van het op de voet van artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet in rekening te brengen bedrag in aanmerking genomen kunnen worden.

4.12 De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op basis van een onderzoek in 2006 is vastgesteld dat de parkeercontroleurs in totaal 88% van hun tijd bezig zijn met de aan de heffing van parkeerbelasting gerelateerde werkzaamheden en 12% aan de werkzaamheden gerelateerd aan uitgeschreven Wet-Mulder bonnen. Dat de totale salariskosten van de parkeercontroleurs in de raming op basis van deze verhouding in ogenschouw zijn genomen, acht de rechtbank derhalve redelijk.

De rechtbank is van oordeel dat tot de kosten die rechtstreeks verband houden met de inning van niet betaalde parkeerbelasting ook de totale controlekosten behoren en dat die controle-taak niet gesplitst dient te worden in een deel dat ziet op betaalde en niet-betaalde parkeer-belasting (vergelijk Gerechtshof Amsterdam, 29 augustus 2003, LJN AL3288).

Anders dan eiser naar voren brengt is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de werkzaam-heden van de parkeercontroleurs niet verder opgedeeld dienen te worden. Bij de raming van de kosten dienen de primaire taken van de parkeercontroleurs als uitgangspunt te worden genomen. Aan van de primaire taken afgeleide nevenwerkzaamheden die parkeercontroleurs incidenteel verrichten, zoals het constateren van gebreken in bebording en het informeren van burgers, kan bij de raming van de kosten voorbij worden gegaan. Gelet hierop is door verweerder terecht een bedrag van € 4.201.120 (zijnde 88% van de totale kosten) als de geraamde salariskosten in de berekening opgenomen.

4.13 Met eiser is de rechtbank van oordeel dat het aantal naheffingsaanslagen waarmee in de raming gerekend dient te worden niet gesteld moet worden op het aantal van de in totaal geïnde naheffingsaanslagen maar op de in totaal geraamde uitgeschreven naheffings-aanslagen. Verweerder heeft volgens de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat het aantal naheffingsaanslagen 115.000 bedraagt. Eisers opvatting dat dit aantal op basis van het aantal werkzame parkeercontroleurs en de aan hun opgelegde prestatie-eis op 155.000 gesteld moet worden, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat het aantal van 1.350 naheffingsaanslagen per parkeercontroleur alleen een kengetal is dat de meeste controleurs niet realiseren omdat dit kengetal geen rekening houdt met ziekte, openstaande vacatures en dergelijke.

4.14 Indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van eiser dat ook de overige kosten hooguit voor 88% meegenomen kunnen worden, belopen de in totaal in aanmerking te nemen kosten (€ 668.300 + € 313.000 + € 877.000 x 88% =) € 1.635.305 vermeerderd met € 4.201.120 is € 5.836.424. Gelet op het aantal geraamde naheffingsaanslagen van 115.000 komt het bedrag van de in aanmerking te nemen kosten per naheffingsaanslag aldus op € 50,75. Dit bedrag is hoger dan het maximaal in acht te nemen bedrag van € 48. Gelet hierop mocht het bedrag van de kosten in artikel 11 van de Verordening op € 48 worden gesteld.

4.15 Gelet op het overwogene onder 4.1 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Nu naar het oordeel van de rechtbank de kosten van de naheffingsaanslag niet op een te hoog bedrag zijn vastgesteld, ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven.

5 Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- gelast dat de gemeente Den Haag het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 28 januari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. M.M. Smorenburg in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.