Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-02-2009, BI2874, AWB 08/1211 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-02-2009, BI2874, AWB 08/1211 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 februari 2009
Datum publicatie
4 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2874
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/1211 IB/PVV

Inhoudsindicatie

De belastingconsulent van de thans ex-echtgenoot van eiseres heeft staande huwelijk een van zijn handtekening voorzien verzoek om een voorlopige teruggaaf van de algemene heffingskorting ingediend.

Nadien is een definitieve aanslag aan eiseres opgelegd, waarbij de heffingskorting deels is teruggenomen.

Er is een algemene machtiging van de ex-echtgenoot aan de belastingconsulent aanwezig.

Het geschil betreft de vraag of eiseres rechtsgeldig is vertegenwoordigd door de belastingconsulent die het verzoek heeft ingediend.

De rechtbank oordeelt dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat het verzoek namens eiseres is ingediend, nu verweerder niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden afgeleid dat de belastingconsulent ook namens eiseres optrad. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/1211 IB/PVV

Uitspraakdatum: 19 februari 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 11 februari 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € nihil (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2009.

Eiseres is daar in persoon verschenen met haar gemachtigde mr. ir.[A], advocaat te Rotterdam. Namens verweerder is verschenen [B].

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond:

- vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan de griffier te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1 Eiseres is van 15 juli 2002 tot 16 maart 2006 gehuwd geweest met [C]. Het gehele jaar 2004 waren zij ingeschreven op het zelfde adres en waren zij derhalve fiscale partners.

2.2 Met dagtekening 14 september 2004 is een voorlopige teruggaaf van de algemene heffingskorting op naam van eiseres ingediend. Dit verzoek is voorzien van een handtekening van een belastingconsulent werkzaam bij het [D] B.V. te [plaats], de belastingadviseur van haar ex-echtgenoot (hierna: de belastingadviseur).

2.3 Het bedrag van de voorlopige teruggaaf € 1.825, vermeerderd met € 4 aan heffingsrente is op 4 januari 2005 gestort op de op het verzoek vermelde bankrekening.

2.4 Er is een definitieve aanslag, met dagtekening 17 maart 2006, opgelegd aan de ex-echtgenoot, hetgeen na verrekening van zijn heffingskortingen resulteerde in een bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van € 1.323.

2.5 Met dagtekening 21 december 2007 is aan eiseres de onderhavige aanslag opgelegd. Verweerder heeft de uitbetaling van de heffingskorting hierbij deels teruggenomen, zodat eiseres een bedrag van € 571, met inbegrip van een bedrag van € 69 aan heffingsrente, zou moeten betalen.

2.6 In geschil is of de aanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Hierbij dient met name de vraag beantwoord te worden of eiseres rechtsgeldig is vertegenwoordigd door de belastingconsulent die het verzoek om een voorlopige teruggaaf heeft ingediend.

2.7 Eiseres betwist dat het verzoek voor de voorlopige teruggaaf door haar of in haar opdracht is gedaan. Aangezien haar handtekening niet is geplaatst op het verzoekformulier kan alleen worden aangenomen dat het verzoek namens eiseres is gedaan voor zover verweerder redelijkerwijs mocht aannemen dat eiseres ook door de belastingadviseur van haar thans ex-echtgenoot werd vertegenwoordigd. Hieromtrent heeft verweerder niets aangevoerd. Volgens verweerder bestond er geen aanleiding om bij het behandelen van het verzoek om voorlopige teruggaaf te onderzoeken of de aanvraag gedaan is namens de beide echtgenoten. De rechtbank is van oordeel dat hiervoor wel aanleiding bestond nu eiseres het optreden van de belastingadviseur namens haar achteraf niet heeft bekrachtigd. Verweerder gaat er dan ook ten onrechte vanuit dat voor het indienen van een verzoek om een voorlopige teruggaaf geen uitdrukkelijke toestemming van de andere echtgenoot, bedoeld zal worden de aanvragende echtgenoot, is vereist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de onderhavige situatie ten onrechte ervan is uitgegaan dat het verzoek voor de voorlopige teruggaaf namens eiseres is ingediend. Gelet op het vorenoverwogene is haar de definitieve aanslag op grond van artikel 9,4, lid 4, in verbinding met lid 2, van de Wet inkomstenbelasting 2001 ten onrechte opgelegd. Verweerder gaat ervan uit dat het voldoende is dat de belastingadviseur haar ex-echtgenoot vertegenwoordigde. Dit is echter niet voldoende nu verweerder niet heeft aangevoerd dat deze belastingadviseur ooit eerder ook eiseres heeft vertegenwoordigd. Ook is het niet voldoende, zoals verweerder aanvoert, dat ten tijde van het verzoek eiseres nog in gemeenschap van goederen was gehuwd. Nu niet kan worden aangenomen dat namens eiseres een verzoek tot voorlopige teruggaaf is gedaan is de definitieve aanslag ten onrechte opgelegd nu zij geen inkomen heeft genoten. De aanslag dient te worden vernietigd.

2.8 De stelling van eiseres dat zij het bedrag van de teruggaaf niet zelf heeft genoten alsmede dat de aanslag van haar ex-echtgenoot op een onjuist bedrag is vastgesteld behoeft geen behandeling meer.

2.9 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.10 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).Nu aan eiseres een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is verleend dient het bedrag van € 644 op de voet van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier.

Deze uitspraak is gedaan op 19 februari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.