Rechtbank 's-Gravenhage, 22-07-2009, BJ3889, AWB 08/6023
Rechtbank 's-Gravenhage, 22-07-2009, BJ3889, AWB 08/6023
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 22 juli 2009
- Datum publicatie
- 11 augustus 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ3889
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5035, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4768, Onduidelijk
- Zaaknummer
- AWB 08/6023
Inhoudsindicatie
Bestuurdersaansprakelijkheid. Brief met mededeling dat de vennootschap door de lange aanvraagtermijn en de financiële situatie niet in staat is per omgaande te betalen en met het verzoek de verschuldigde belasting te verrekenen met nog te ontvangen belastingteruggaven, houdt geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht in. Beroep is ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/6023 IW
Uitspraakdatum: 22 juli 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de ontvanger van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 10 juli 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking aansprakelijkstelling van 21 december 2007 (nummer [nummer]).
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2009. Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door mr. [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].
II BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
III OVERWEGINGEN
3.1. Het geschil betreft de vraag of eiseres terecht op de voet van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (tekst 2007, hierna: de Wet) aansprakelijk is gesteld voor door [E] B.V. (hierna: [E]) onbetaald gelaten loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 2006. Dit geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of de brief van 28 augustus 2006 welke als bijlage 10 bij het beroepschrift is gevoegd (hierna: de brief), door verweerder is ontvangen. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de brief heeft te gelden als een geldige melding van betalingsonmacht en of verweerder ten onrechte niet is ingegaan op het daarin opgenomen verzoek om verrekening van teruggaven omzetbelasting met de verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen over 2006 met als gevolg dat verweerder het recht heeft verspeeld om eiseres aansprakelijk te stellen. Tot slot is in geschil of thans nog een bedrag aan niet-betaalde loonbelasting/premie volksverzekeringen over 2006 openstaat.
3.2. De opsteller van de brief, [F], heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij de brief heeft opgesteld en verzonden. Deze verklaring wordt ondersteund door het emailbericht van diezelfde dag aan [G]. De rechtbank ziet geen reden om deze verklaring als onjuist terzijde te schuiven. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de brief is verzonden. De rechtbank gaat voorts veronderstellenderwijs ervan uit dat de brief op of kort na 28 augustus 2006 ten kantore van verweerder is ontvangen, maar daar in het ongerede is geraakt.
3.3. De brief luidt voor zover hier van belang als volgt:
"(...) we hebben van u een fiscaal nummer voor de belasting mogen ontvangen. (...) we hebben (...) zojuist de aangiften Loonheffing over de maanden November 2005 t/m Juli 2006 digitaal bij u aangeleverd.
Door de lange aanvraagtermijn en de slechte financiële situatie is client niet in staat om nu per omgaande deze aangiften te betalen. Ik verzoek u dan ook deze met de nog op papier in te dienen negatieve aangiften Omzetbelasting over het 4e kwrt 2005, groot € 4.765,-- en over het 1e halfjaar 2006, groot € 12.210,-- te willen verrekenen."
3.4. Gelet op de inhoud van de brief, zoals onder 3.3 weergegeven, houdt deze niet een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht in. De inhoud van de brief is te summier om verweerder in staat te stellen zich een redelijk oordeel te vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht, niet alleen ter zake van de loonbelasting/premie volksverzekeringen over de periode november 2005 tot en met juli 2006, maar meer in het algemeen.
3.5. Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat [E] haar betalingsonmacht niet heeft gemeld. Alsdan brengt het bepaalde in artikel 36, vierde lid, van de Wet mee dat wordt vermoed dat de niet-betaling van door [E] verschuldigde loonbelasting aan eiseres is te wijten, tot weerlegging van welk vermoeden eiseres slechts wordt toegelaten indien zij aannemelijk maakt dat het niet aan haar is te wijten dat [E] niet aan haar in artikel 36, tweede lid, bedoelde meldingsverplichting heeft voldaan.
Eiseres heeft hieromtrent niets aangevoerd. Dit heeft tot gevolg dat eiseres niet wordt toegelaten tot weerlegging van het vermoeden dat het niet betalen van loonbelasting is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van haar kant. Derhalve is zij ingevolge artikel 36, derde en vierde lid, van de Wet terecht aansprakelijk gesteld voor de door [E] niet betaalde loonbelasting/premie volksverzekeringen.
3.6. Eiseres heeft aangevoerd dat het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van fair play in de weg staan aan aansprakelijkstelling, omdat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan het in de brief gedane verzoek om de verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen te verrekenen met teruggaven omzetbelasting maar in plaats daarvan die teruggaven heeft uitbetaald. Het is daarom aan verweerders eigen schuld te wijten dat nog een loonbelastingschuld openstaat, aldus eiseres.
3.7. Deze klacht faalt. Verweerder heeft ter zitting onweersproken aangevoerd dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen waarvoor eiseres aansprakelijk is gesteld (15 maart 2007 en 10 mei 2007) de teruggaven omzetbelasting reeds waren verleend, omdat deze hebben plaatsgevonden in oktober 2006 en februari 2007. Ten tijde van de teruggaven omzetbelasting was derhalve geen sprake van van [E] te innen bedragen in de zin van artikel 24, tweede lid, van de Wet. Naar verweerder eveneens onweersproken heeft gesteld, voorzien de computersystemen van de Belastingdienst, die zodanig zijn ingericht dat te innen en uit te betalen bedragen worden verrekend, ook niet in verrekening in situaties als de onderhavige. Daar komt bovendien bij dat eiseres er voor had dienen te zorgen dat de uitbetaalde teruggaven omzetbelasting werden aangewend voor betaling van de af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen. Dat de teruggaven in plaats daarvan zijn aangewend voor betalingen aan derden en voor delging van een debetstand bij de bank komt voor risico en rekening van eiseres en kan niet aan verweerder worden tegengeworpen.
3.8. De naheffingsaanslagen waarvoor eiseres aansprakelijk is gesteld, belopen in totaal € 14.902 (exclusief boetes). Eiseres is voor de naheffingsaanslagen aansprakelijk gesteld tot een bedrag van € 12.298. Blijkens het verweerder ter zitting overgelegde stuk is van de aanslagen nog een bedrag van € 12.769 onbetaald. Er is dan ook geen reden de aansprakelijkstelling te verminderen om reden dat de onderliggende naheffingsaanslagen geheel of ten dele niet langer onbetaald zijn gelaten.
3.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.