Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-05-2010, BM5035, BK-09/00586
Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-05-2010, BM5035, BK-09/00586
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 7 mei 2010
- Datum publicatie
- 19 mei 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5035
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ3889, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BV3927, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4768, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-09/00586
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid geoordeeld dat de Ontvanger, door geen gehoor te geven aan het verzoek om de verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen te verrekenen met teruggaven omzetbelasting, niet het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van fair play heeft geschonden.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-09/00586
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 7 mei 2010
in het geding tussen:
mevrouw [belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Midden (kantoor Leiden), hierna: de Ontvanger,
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Ontvanger tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juli 2009, nummer AWB 08/6023 IW, LJN BJ3889, betreffende na te noemen beschikking.
Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. te [Q] verschuldigde, maar niet afgedragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. De aansprakelijkstelling is gegrond op artikel 36 van de Invorderingswet 1990, betreft een viertal aan genoemde vennootschap opgelegde naheffingsaanslagen in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen over tijdvakken in 2006 en 2007 en beloopt in totaal € 13.948.
1.2. Na door belanghebbende tegen de aansprakelijkstelling gemaakt bezwaar, heeft de Ontvanger bij uitspraak op bezwaar de beschikking aldus gewijzigd, dat de aansprakelijkstelling is beperkt tot een tweetal naheffingsaanslagen, te weten de naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen over het eerste halfjaar van 2006 en de naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen over het tweede halfjaar van 2006, als gevolg waarvan de aansprakelijkstelling is verminderd tot € 12.298.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 39.
1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 110.
2.2. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord en vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Ontvanger heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 maart 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Ter zitting is tevens behandeld de zaak, bekend onder 's Hofs kenmerk BK-09/00585, inzake het hoger beroep van [Y] B.V. betreffende een procedure die identiek is aan die hier aan de orde is. Al hetgeen in de ene zaak is aangevoerd en aan stukken is ingebracht, wordt geacht ook te zijn aangevoerd en ingebracht in de andere zaak.
Vaststaande feiten
In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, gelet ook op hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y] B.V., die op haar beurt bestuurder is van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. te [Q] (hierna: de vennootschap). De vennootschap is 1 november 2005 opgericht en 16 mei 2007 in staat van faillissement verklaard.
3.2. Aan de vennootschap zijn een naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen over het eerste halfjaar van 2006, met dagtekening 15 maart 2007, en een naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen over het tweede halfjaar van 2006, met dagtekening 10 mei 2007, opgelegd. De naheffingsaanslagen zijn niet (volledig) betaald. De naheffingsaanslagen staan onherroepelijk vast.
3.3. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een brief van 28 augustus 2006 van [B] van [administratiekantoor] te [R] aan de Belastingdienst Holland-Midden. De brief, met als onderwerp "[A] B.V. ([A]), [adres] te [Q]. Loonheffingsnummer [xxxx.xxx.xx.x.xx]", luidt:
"(...)
Ondanks herhaaldelijke verzoeken onzerzijds is het dan eindelijk zover, we hebben van u een fiscaal nummer voor de belasting mogen ontvangen. Op de site is nog niet zichtbaar alle aangiften, maar we hebben wel zojuist de aangiften Loonheffing over de maanden November 2005 t/m Juli 2006 digitaal bij u aangeleverd. Door de lange aanvraag termijn en de slechte financiële situatie is cliënt nu niet in staat om per omgaande deze aangiften te betalen. Ik verzoek u dan ook deze met de nog op papier in te dienen negatieve aangiften Omzetbelasting over het 4e kwrt 2005, groot € 4.765,-- en over het 1e halfjaar 2006, groot € 12.210,-- te willen verrekenen. Ten overvloede vraag ik u hierbij nogmaals vriendelijk om ons formulieren te sturen om de negatieve aangiften in te kunnen dienen. Tevens verzoek ik dan ook uitstel van betaling voor het volledige bedrag van de vermelde belastingen. Erop vertrouwende dat u dit in orde zult maken, teken ik,
(...)"
3.4. Aan de vennootschap is teruggaaf verleend van de in de brief van 28 augustus 2006 vermelde bedragen aan omzetbelasting; verrekening heeft niet plaatsgehad.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - overwogen:
"3.2. De opsteller van de brief [van 28 augustus 2006], [B], heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij de brief heeft opgesteld en verzonden. Deze verklaring wordt ondersteund door het emailbericht van diezelfde dag aan [C]. De rechtbank ziet geen reden om deze verklaring als onjuist terzijde te schuiven. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de brief is verzonden. De rechtbank gaat voorts veronderstellenderwijs ervan uit dat de brief op of kort na 28 augustus 2006 ten kantore van verweerder is ontvangen, maar daar in het ongerede is geraakt.
(...)
3.4. Gelet op de inhoud van de brief [van 28 augustus 2006] (...) houdt deze niet een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht in. De inhoud van de brief is te summier om [de Ontvanger] in staat te stellen zich een redelijk oordeel te vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht, niet alleen ter zake van de loonbelasting/premie volksverzekeringen over de periode november 2005 tot en met juli 2006, maar meer in het algemeen.
3.5. Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat [de vennootschap] haar betalingsonmacht niet heeft gemeld. Alsdan brengt het bepaalde in artikel 36, vierde lid, van de Wet [de Invorderingswet 1990] mee dat wordt vermoed dat de niet-betaling van door [de vennootschap] verschuldigde loonbelasting aan [belanghebbende] is te wijten, tot weerlegging van welk vermoeden [belanghebbende] slechts wordt toegelaten indien zij aannemelijk maakt dat het niet aan haar is te wijten dat [de vennootschap] niet aan haar in artikel 36, tweede lid, bedoelde meldingsverplichting heeft voldaan. [Belanghebbende] heeft hieromtrent niets aangevoerd. Dit heeft tot gevolg dat [belanghebbende] niet wordt toegelaten tot weerlegging van het vermoeden dat het niet betalen van loonbelasting is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van haar kant. Derhalve is zij ingevolge artikel 36, derde en vierde lid, van de Wet terecht aansprakelijk gesteld voor de door [de vennootschap] niet betaalde loonbelasting/premie volksverzekeringen.
3.6. [Belanghebbende] heeft aangevoerd dat het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van fair play in de weg staan aan aansprakelijkstelling, omdat [de Ontvanger] geen gehoor heeft gegeven aan het in de brief gedane verzoek om de verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen te verrekenen met teruggaven omzetbelasting maar in plaats daarvan die teruggaven heeft uitbetaald. Het is daarom aan [de Ontvangers] eigen schuld te wijten dat nog een loonbelastingschuld openstaat, aldus [belanghebbende].
3.7. Deze klacht faalt. [De Ontvanger] heeft ter zitting onweersproken aangevoerd dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen waarvoor [belanghebbende] aansprakelijk is gesteld (15 maart 2007 en 10 mei 2007) de teruggaven omzetbelasting reeds waren verleend, omdat deze hebben plaatsgevonden in oktober 2006 en februari 2007. Ten tijde van de teruggaven omzetbelasting was derhalve geen sprake van van [de vennootschap] te innen bedragen in de zin van artikel 24, tweede lid, van de Wet. Naar [de Ontvanger] eveneens onweersproken heeft gesteld, voorzien de computersystemen van de Belastingdienst, die zodanig zijn ingericht dat te innen en uit te betalen bedragen worden verrekend, ook niet in verrekening in situaties als de onderhavige. Daar komt bovendien bij dat [belanghebbende] er voor had dienen te zorgen dat de uitbetaalde teruggaven omzetbelasting werden aangewend voor betaling van de af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen. Dat de teruggaven in plaats daarvan zijn aangewend voor betalingen aan derden en voor delging van een debetstand bij de bank komt voor risico en rekening van [belanghebbende] en kan niet aan [de Ontvanger] worden tegengeworpen.
3.8. De naheffingsaanslagen waarvoor [belanghebbende] aansprakelijk is gesteld, belopen in totaal € 14.902 (exclusief boetes). [Belanghebbende] is voor de naheffingsaanslagen aansprakelijk gesteld tot een bedrag van € 12.298. Blijkens het [door] [de Ontvanger] ter zitting overgelegde stuk is van de aanslagen nog een bedrag van € 12.769 onbetaald. Er is dan ook geen reden de aansprakelijkstelling te verminderen om reden dat de onderliggende naheffingsaanslagen geheel of ten dele niet langer onbetaald zijn gelaten."
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor € 12.298 met betrekking tot de door de vennootschap onbetaald gelaten bedragen aan over het jaar 2006 verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen. Partijen houdt in het bijzonder het antwoord op de vragen verdeeld of de brief van 28 augustus 2006 is verzonden en ontvangen en of, zo dat het geval is, met die brief een melding van betalingsonmacht is gedaan, welke vragen belanghebbende bevestigend en de Ontvanger ontkennend beantwoordt.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop deze steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Beoordeling van het (incidenteel) hoger beroep
6.1. Met de Ontvanger is het Hof van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden gezegd dat met de brief van 28 augustus 2006, gelet op de inhoud, een melding van betalingsonmacht is gedaan, ook wanneer wordt uitgegaan van de door belanghebbende in de pleitnota aangehaalde definitie uit de Leidraad Invordering 2008, te meer omdat de brief gewag maakt van een mogelijkheid de in geding zijnde schuld te betalen, te weten via verrekening met teruggaven omzetbelasting, waarbij komt dat sprake is, naar tussen partijen vaststaat, van reële teruggaven.
6.2. De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid geoordeeld dat de Ontvanger, door geen gehoor te geven aan het verzoek in de brief van 28 augustus 2006 om de verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen te verrekenen met teruggaven omzetbelasting, niet het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van fair play heeft geschonden. De stelling van belanghebbende dat de Ontvanger een plicht tot verrekening heeft, kan haar, specifiek tegen de achtergrond van de regelgeving rond een aansprakelijkstelling, reeds niet baten, omdat de in geding zijnde schuld nu eenmaal onbetaald is gebleven. Zo het daadwerkelijk de bedoeling van de vennootschap was de desbetreffende schuld met teruggaven omzetbelasting te voldoen, had het op de weg van de vennootschap gelegen de naderhand teruggegeven omzetbelasting ook direct voor dat doel aan te wenden. Dat laatste heeft de vennootschap nagelaten.
6.3. Het overwogene in 6.1 en 6.2 brengt mee dat, nu belanghebbendes beroep op de brief van 28 augustus 2006 faalt, niet behoeft te worden nagegaan of de brief daadwerkelijk is verzonden, zodat het Hof voorbij kan gaan aan het daartoe strekkende bewijsaanbod van belanghebbende. Los daarvan hecht het Hof eraan erop te wijzen dat de Ontvanger overtuigend uiteen heeft gezet dat de brief, zo die al is verzonden, niet bij de Belastingdienst is binnengekomen.
6.4. Wat de aansprakelijkstelling en de hoogte ervan aangaat heeft de rechtbank naar 's Hofs oordeel voor het overige terecht en op goede gronden geoordeeld, zoals ook de Ontvanger in het verweerschrift in hoger beroep en de conclusie van dupliek, zoals ter zitting is toegelicht, overtuigend heeft beargumenteerd, dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
6.5. Belanghebbende heeft met hetgeen zij in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, naar 's Hofs oordeel ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de betwisting ervan door de Ontvanger, op grond waarvan in redelijkheid over de aansprakelijkstelling of de hoogte ervan een andere conclusie is te trekken dan wel op grond waarvan in redelijkheid de conclusie is te trekken dat met de aansprakelijkstelling een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of een andere rechtsregel is geschonden.
6.6. De omstandigheid dat [C], die voor dezelfde schuld hoofdelijk aansprakelijk is gesteld, een deel van het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld heeft betaald, leidt voor belanghebbende niet, anders dan zij meent, tot een vermindering van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld.
6.7. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep faalt en dat het incidenteel hoger beroep (verder) niet behoeft te worden behandeld. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Akarkan. De beslissing is op 7 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbenden als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH 's-Gravenhage.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.