Rechtbank 's-Gravenhage, 07-07-2009, BJ6522, AWB 07/2890 en AWB 07/2891
Rechtbank 's-Gravenhage, 07-07-2009, BJ6522, AWB 07/2890 en AWB 07/2891
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 7 juli 2009
- Datum publicatie
- 1 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ6522
- Zaaknummer
- AWB 07/2890 en AWB 07/2891
Inhoudsindicatie
Aan eiser zijn over 2002 ambtshalve aanslagen opgelegd, die onherroepelijk vaststaan. Eiser heeft in dat jaar zijn onderneming gestaakt en een besloten vennootschap opgericht. Aan eiser zijn over de periode dat zijn éénmanszaak nog bestond een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de naheffingsaanslag) en een vergrijpboete opgelegd, die thans nog niet onherroepelijk vaststaan.
In geschil is of eiser het bedrag van de naheffingsaanslag, de heffings- en invorderingsrente en een geschat bedrag aan kosten ter bestrijding van de naheffingsaanslag op zijn belastbare inkomen uit werk en woning over 2003 in mindering kan brengen. Eiser beroept zich hierbij op de foutenleer.
De rechtbank is van oordeel dat de belastingschuld ten laste van de totaalwinst van de eenmanszaak behoort te komen en dat deze schuld, gelet op het onzekere beloop ervan, tot het (verplichte) ondernemingsvermogen van eiser is blijven behoren.
Eiser, op wie in deze de bewijslast rust, heeft echter niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat er in het verleden een fout gemaakt is. Daarvoor is in ieder geval nodig dat er duidelijkheid gebracht wordt omtrent de stakingsbalans en de te belasten winst voor 2002 van eisers eenmanszaak. De rente die over 2003 in rekening is gebracht kan in dat jaar als nagekomen bedrijfslast in aanmerking worden genomen. Eiser maakt niet aannemelijk in 2003 dat kosten ter bestrijding van de naheffingsaanslag zijn gemaakt. De beroepen zijn gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 07/2890 IB/PVV en AWB 07/2891 ZFW
Uitspraakdatum: 7 juli 2009
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer 1], dagtekening 5 september 2006) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 130.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.640. Voorts heeft verweerder bij beschikking een verzuimboete van € 794 aan eiser opgelegd. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 5 september 2006 een aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2003 (hierna: aanslag premie WAZ) (aanslagnummer [nummer 2]) opgelegd naar een premie-inkomen van € 38.118, met toepassing van een premievrij bedrag van € 13.160. Eveneens op 5 september 2006 is aan eiser een aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet voor het jaar 2003 (hierna: aanslag premie ZFW) (aanslagnummer [nummer 3]) opgelegd.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2007 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verminderd. Het arbeidsinkomen is daarbij vastgesteld op € 38.118 en het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 26.110. De verzuimboete is verminderd tot € 158. De aanslagen premie WAZ en ZFW zijn bij uitspraken van 16 maart 2007 gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft tegen voormelde uitspraken bij brief van 19 april 2007, ontvangen bij de rechtbank op 20 april 2007, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en buiten de termijn een verweerschrift ingediend.
1.5. Het eerste onderzoek ter zitting heeft door de enkelvoudige kamer plaatsgevonden op 19 juni 2008. Namens eiser zijn verschenen mr. [A] en mr. [B]. Namens verweerder is verschenen drs. [C]. Het proces-verbaal van de zitting is op 1 juli 2008 aan partijen verzonden.
1.6. Eiser heeft na de eerste mondelinge behandeling van de zaak een pleitnota aan de rechtbank gezonden. Deze is in afschrift aan verweerder gezonden. Verweerder heeft bij brief van 27 augustus 2007 met bijlagen daarop gereageerd. Deze reactie is in afschrift aan eiser verzonden.
1.7. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer
1.8. Eiser heeft voor de tweede mondelinge behandeling van de zaak een pleitnota aan de rechtbank gezonden. Deze is in afschrift aan verweerder gezonden.
1.9. Het tweede onderzoek ter zitting heeft door de meervoudige kamer plaatsgevonden op 11 februari 2009. Namens eiser is verschenen mr. [D]. Namens verweerder is verschenen drs. [C]. Het proces-verbaal van de zitting is op 20 februari 2009 aan partijen verzonden.
1.10. Partijen hebben na de zitting nog overlegd over een mogelijk compromis. Zij hebben de rechtbank medegedeeld dat geen overeenstemming is bereikt. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zittingen staat het volgende vast:
2.1. Eiser dreef sinds 15 november 1997 een onderneming in de vorm van een éénmanszaak. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit de exploitatie van een agrarisch loonbedrijf. In 2002 heeft eiser zijn onderneming gestaakt. Eiser heeft in 2002 een besloten vennootschap opgericht, genaamd [X] Holding B.V. (hierna: de B.V.) Eiser is directeur-grootaandeelhouder van deze vennootschap.
2.2.1. Aan eiser is met dagtekening 4 juli 2002 over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de naheffingsaanslag) en een vergrijpboete opgelegd. De nageheven belasting bedroeg € 586.056, de vergrijpboete € 134.948 en de heffingsrente € 47.594. De naheffingsaanslag is opgelegd in verband met gebreken in de loonadministratie met betrekking tot onder meer loonbelastingverklaringen en identiteitsbewijzen en naar aanleiding van een op 9 april 2002 aangevangen boekenonderzoek.
2.2.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de in 2.2.1 vermelde bedragen verminderd tot respectievelijk € 436.662 belasting, € 109.165 vergrijpboete en € 35.731 heffingsrente.
2.2.3. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de in 2.2.2 vermelde belasting bij uitspraak van 7 juli 2005, nr. 03/00841, LJN AT9797, verminderd tot € 261.002 en de boete verminderd tot € 48.317.
2.2.4. De Hoge Raad heeft bij arrest van 29 juni 2007, nr. 42.406, LJN BA8058, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en het geding naar het gerechtshof te Amsterdam verwezen om te onderzoeken of in de praktijk een beleid is gevoerd om toepassing van het antoniementarief in vergelijkbare gevallen achterwege te laten. Het gerechtshof te Amsterdam heeft de loonbelasting en de vergrijpboete op dezelfde bedragen vastgesteld als het gerechtshof te 's-Gravenhage. Eiser heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld.
2.3. Eiser heeft geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan voor de jaren 1998, 2000 en 2002 tot en met 2004. Eiser heeft ook geen stakingsbalans voor het jaar 2002 opgemaakt. Evenmin zijn voor de jaren 2002 tot en met 2006 aangiften vennootschapsbelasting ten behoeve van de B.V. gedaan. Eiser heeft een concept jaarrekening 2002 aan verweerder gestuurd. Deze jaarrekening heeft betrekking op de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002. In deze jaarrekening staat: "de rechtsvorm is een éénmanszaak". Bovenaan de pagina's staat: "[X] Holding B.V. rapport inzake de Concept Jaarrekening 2002 d.d. 15 november 2006".
3 Geschil
3.1. In geschil is of eiser de hierna volgende bedragen op zijn belastbare inkomen uit werk en woning over het onderhavige jaar in mindering kan brengen:
- € 261.002 in verband met de in 2.2.1 vermelde naheffingsaanslag;
- € 20.000 in verband met de naar rato belopen heffings- en invorderingsrente (hierna: rente) in verband met de naheffingsaanslag; en
- € 50.000 in verband met kosten ter bestrijding van de naheffingsaanslag.
Voorts is in geschil of de aanslagen WAZ en ZFW terecht aan eiser zijn opgelegd.
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot een berekend naar een belastbaar inkomen van nihil, de vaststelling van een verlies voor het onderhavige jaar op € 201.001 en vermindering van de aanslagen WAZ en ZFW beide tot nihil.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4 Beoordeling van het geschil
4.1. Vaststaat dat aan eiser met dagtekening 4 juli 2002 over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 de naheffingsaanslag en een vergrijpboete zijn opgelegd.
De nageheven belasting bedroeg aanvankelijk € 586.056 en is inmiddels bij een nog niet onherroepelijk vaststaande uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vastgesteld op € 261.002. De vergrijpboete bedroeg aanvankelijk € 134.948 en is inmiddels bij dezelfde hofuitspraak vastgesteld op € 48.317. Voorts is er met betrekking tot de aanslag rente in rekening gebracht. Niet is komen vast te staan wanneer de belastingschuld, de boete en de rente zijn voldaan. Eiser heeft desgevraagd tijdens de tweede zitting gesteld dat hij ongeveer € 160.000 heeft betaald, dat de ontvanger ongeveer f 200.000 via de G-rekening heeft ingevorderd en ongeveer f 150.000 als gevolg van beslag dat is gelegd op de debiteuren van eiser. Partijen gaan er beiden van uit dat betaalde en ingevorderde bedragen volgens de wettelijke volgorde zullen zijn afgeboekt, dat wil zeggen: eerst van de boete, vervolgens van de verschuldigde rente en kosten en ten slotte van de belastingschuld. Wanneer een en ander heeft plaatsgevonden, is evenmin komen vast te staan.
4.2. Eiser stelt dat hij € 50.000 kosten heeft gemaakt ter zake van rechtskundige bijstand. De omvang van deze kosten, het deel dat betrekking heeft op de naheffingsaanslag, of rekening is gehouden met de proceskostenvergoedingen en wanneer en deze kosten door eiser zijn of zullen worden voldaan is niet komen vast te staan.
4.3. Vaststaat dat eiser zijn onderneming in 2002 heeft gestaakt. Eiser heeft in eerste instantie gesteld dat de in 2.1 vermelde B.V zijn onderneming heeft voortgezet. Later heeft hij het standpunt ingenomen dat hij zijn onderneming niet heeft voortgezet in de B.V en dat de B.V. een nieuwe onderneming is gestart. Verweerder heeft tijdens de tweede zitting onweersproken gesteld dat in het uittreksel van de Kamer van Koophandel van de B.V. is vermeld dat de in 2.1 vermelde onderneming door de B.V. is voortgezet. Op welke datum een of ander is gebeurd, is niet komen vast te staan.
4.4. Eiser heeft voor de jaren 1998, 2000 en 2002 tot en met 2004 geen aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan. Voor 2002 is geen stakingsbalans of enige berekening van stakingswinst overgelegd. Het in de fase van het bezwaar tegen de aanslag 2003 overgelegde aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 bevat geen winstelementen doch uitsluitend door eiser van de B.V. genoten loon, inkomsten uit de eigen woning en buitengewone uitgaven.
4.5. De B.V. heeft voor de jaren 2002 tot en met 2006 geen aangiften voor de vennootschapsbelasting gedaan.
4.6. De in 2.3 vermelde jaarrekening vermeldt geen schuld of een voorziening die verband houdt met de naheffingsaanslag.
4.7. Eiser neemt het standpunt in dat de in 3.1 vermelde bedragen ten laste van zijn inkomen uit werk en woning van 2003 kunnen worden gebracht en voert daarvoor kort samengevat het volgende aan:
- de naheffingaanslag dient te worden toegerekend aan de jaren waarop deze betrekking heeft, te weten de jaren 1998 tot en met 2000. Nu de aanslagen tot en met 2002 onherroepelijk vast staan dient het bedrag van de naheffingsaanslag vermeerderd met de te verwachten rente, kosten en proceskosten met toepassing van de foutenleer ten laste van het jaar 2003 te worden gebracht;
- gelet op het grote bedrag van de naheffingsaanslag kan deze niet in een eerder jaar dan 2003 op het inkomen van eiser in mindering zijn gebracht;
- verweerder heeft onvoldoende informatie gegeven waaruit het tegendeel kan worden afgeleid;
- artikel 6:155 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een schuldoverneming pas werking heeft jegens de schuldeiser, indien deze zijn toestemming geeft nadat partijen hem van de overneming kennis hebben gegeven, brengt mee dat de bedragen bij eiser in aftrek moeten komen.
4.8. Verweerder neemt het standpunt in dat de in 3.1 vermelde bedragen eisers inkomen uit werk en woning van 2003 niet beïnvloeden en voert daarvoor kort samengevat het volgende aan:
- niet gebleken is dat eiser ten tijde van de staking van de eenmanszaak geen voorziening voor de belastingschuld had opgenomen;
- het is onduidelijk hoe de overgang van de eenmanszaak naar de B.V. vorm is gegeven. Daardoor is ook onduidelijk of de ondernemingsschulden bij eiser zijn gebleven of zijn overgenomen door de B.V. en of eventuele betalingen in verband met de naheffingsaanslag ten laste van eiser behoren te komen;
- bij het opleggen van de ambtshalve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 is geen rekening gehouden met een stakingswinst. Verweerder acht het aannemelijk dat er sprake was van goodwill. Als daarmee alsnog rekening wordt gehouden en tevens met de naheffingsaanslag is de schatting van de winst voor 2002 eerder te laag dan te hoog geweest;
- het ligt op de weg van eiser om de onduidelijkheden weg te nemen.
4.9. De rechtbank overweegt als volgt. Op eiser, die stelt dat hij de in 3.1 vermelde bedragen ten laste van zijn inkomen over het jaar 2003 kan brengen, rust, nu verweerder dit betwist, de last aannemelijk te maken, dat en zo ja in hoeverre de bedragen bij hem over 2003 als (nagekomen) bedrijfslasten moeten worden aangemerkt.
4.10. De rechtbank is van oordeel dat de belastingschuld ten laste van de totaalwinst van de eenmanszaak behoort te komen. Nu verweerder tijdens de tweede zitting onweersproken heeft gesteld dat in een het uittreksel van de Kamer van Koophandel van de B.V. is vermeld dat de in 2.1 vermelde onderneming door de B.V. is voortgezet, gaat de rechtbank ervan uit dat, zoals eiser aanvankelijk ook zelf heeft gesteld, de B.V. eisers onderneming heeft voortgezet. De rechtbank verwerpt, mede op grond van artikel 6:155 van het Burgerlijk Wetboek, het standpunt van verweerder dat de belastingschuld ten laste van de vennootschap behoort te komen nu de B.V. de eenmanszaak heeft voortgezet.
Gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van een geruisloze inbreng. Alsdan had de belastingschuld, die thans kan worden gewaardeerd op het door het gerechtshof te Amsterdam vastgestelde bedrag van € 261.002, in de eindbalans van de eenmanszaak moeten worden opgenomen. De rechtbank is voorts van oordeel dat deze schuld, gelet op het onzekere beloop ervan, tot het (verplichte) ondernemingsvermogen van eiser is blijven behoren.
4.11. Ten aanzien van de rente geldt hetzelfde. De rente tot de stakingsdatum had op de stakingsbalans moeten worden opgenomen. De rente vanaf het stakingsmoment tot en met 31 december 2002 drukt in 2002 op het belastbare inkomen uit werk en woning van eiser.
4.12. Vervolgens is de vraag of de wegens het ontbreken van de vereiste aangifte ambtshalve opgelegde aanslag voor 2002 op een zodanig bedrag is vastgesteld dat, zoals eiser heeft gesteld, moet worden geoordeeld dat met de belastingschuld en de hiervóór omschreven rente geen rekening is gehouden. Eiser heeft niet doen blijken, laat staan aannemelijk gemaakt dat de aanslag voor 2002 te hoog is. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser ook gedurende de beroepsfase geen stakingsbalans heeft overgelegd en dat verweerder heeft gesteld dat het in de branche waarin eiser en later zijn B.V. werkzaam zijn, gebruikelijk is dat er bij overname van een onderneming goodwill wordt betaald. Een dergelijke goodwill had, evenals andere stille reserves, op de stakingsbalans tot uitdrukking moeten zijn gebracht.
4.13. Met betrekking tot eisers beroep op de foutenleer overweegt de rechtbank dat dit leerstuk is ontwikkeld om verschillen tussen de totaalwinst en de som van de jaarwinsten weg te nemen. Eiser, op wie in deze de bewijslast rust, heeft echter niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat er in het verleden een fout gemaakt is. Daarvoor is in ieder geval nodig dat er duidelijkheid gebracht wordt omtrent de stakingsbalans en de te belasten winst voor 2002 van eisers eenmanszaak. Voor zover uit de stakingsbalans of anderszins zou blijken dat met de naheffingsaanslag geen rekening is gehouden, zou dat alsnog kunnen gebeuren op het moment dat de belastingschuld ten laste van het vermogen van eiser komt.
4.14. Met betrekking tot de geclaimde aftrek van rente oordeelt de rechtbank dat de rente die over het jaar 2003 in rekening is gebracht in dat jaar als nagekomen bedrijfslast in aanmerking dient te worden genomen. De rechtbank berekent dit bedrag op (3,25% + 3,10% + 2,50% + 2,00%): 4 x € 261.002 = € 7.080.
4.15. Met betrekking tot de geclaimde aftrek van proceskosten ad € 50.000 oordeelt de rechtbank dat eiser onvoldoende feiten heeft gesteld om aannemelijk te achten dat deze kosten geheel of gedeeltelijk in 2003 bij hem als een nagekomen bedrijfslast in aanmerking behoren te worden genomen. Afgezien dat het (totale) beloop van deze kosten niet aannemelijk is gemaakt, is ook niet aannemelijk geworden dat in 2003 enig bedrag aan proceskosten is voldaan.
4.16. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser een bedrag van € 7.080 rente ten laste van zijn belastbare inkomen uit werk en woning voor het onderhavige jaar kan brengen. Het beroep is gegrond.
4.17. Nu eiser geen zelfstandige grieven met betrekking tot de aanslagen premie WAZ en premie ZFW heeft aangevoerd, zal de rechtbank de premie-inkomens WAZ en ZFW eveneens verminderen met € 7.080.
5 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.208 (1 punt voor het beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter beide zittingen met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5 en een factor 1 wegens samenhang).
6 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot een naar een het belastbare inkomen uit werk en woning van € 19.030;
- vermindert de premie-inkomens WAZ en ZFW met € 7.080;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.208 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen; en
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoed.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, mr. K.M. Braun en mr. D.J. de Korte in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.