Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-09-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:16306 BJ7931, AWB 08/6908

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-09-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:16306 BJ7931, AWB 08/6908

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 september 2009
Datum publicatie
17 september 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ7931
Zaaknummer
AWB 08/6908

Inhoudsindicatie

Loonbelasting. Vergoedingen voor het lidmaatschap van de directeur-grootaandeelhouder van een juwelierszaak van de Rotary en een golfclub zijn geen vrije vergoedingen. Eiseres heeft met haar standpunt inzake de (on)belastbaarheid van de vergoedingen niet dermate lichtvaardig gehandeld dat gezegd kan worden dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig loonbelasting/premie volksverzekeringen is afgedragen. Het beroep is met betrekking tot de boetebeschikking gegrond, voor het overige ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/6908 LB/PVV

Uitspraakdatum: 3 september 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X] Juwelier B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift verenigde uitspraken van verweerder van 23 juli 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen ten bedrage van € 29.680 (aanslagnummer [nummer]) en de daarbij opgelegde boete.

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2009. Namens eiseres zijn daar verschenen [A], bijgestaan door zijn echtgenote, en de gemachtigde mr. [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] en [D].

II BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking gegrond;

- vernietigt die uitspraak op bezwaar en vermindert de boete met € 1.729;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- veroordeelt verweerder de kosten van het beroep ten bedrage van € 644 aan eiseres te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.

III OVERWEGINGEN

3.1. Het geschil betreft de vraag of de door eiseres aan haar werknemer [A] verstrekte vergoedingen van in totaal € 16.473 voor een lidmaatschap van de Rotary, een lidmaatschap voor twee personen van een golfclub en greenfees (hierna: de vergoedingen) moeten worden gerekend tot het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet). Daarnaast is in geschil de opgelegde vergrijpboete van 25 percent (na bezwaar € 1.729) voor zover die betrekking heeft op de over de vergoedingen nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen.

3.2. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de vergoedingen in hun geheel zijn aan te merken als vrije vergoedingen als bedoeld in onderdeel a dan wel onderdeel b van artikel 15 van de Wet. Subsidiair is zij van mening dat sprake is van vrije vergoedingen voor zover de vergoedingen een bedrag van € 1.000 per jaar te boven gaan. Eiseres is voorts van mening dat de boete over de over de vergoedingen nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen moet vervallen, omdat zij zorgvuldig heeft gehandeld, sprake is van een wanverhouding tussen de boete en de ernst van de feiten, en sprake is van een pleitbaar standpunt.

3.3. De rechtbank is van oordeel dat het lidmaatschap van de Rotary en van een sportvereniging in het algemeen tot de privé-sfeer behoren. Eiseres heeft dit uitgangspunt ter zitting erkend, maar stelt dat dit uitgangspunt in haar specifieke situatie moet worden losgelaten vanwege - samengevat - het marktsegment waarin eiseres opereert, de ligging van haar juwelierszaak en het persoonlijke karakter van de juwelendetailhandel.

3.4. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder maakt eiseres niet aannemelijk dat de door eiseres vergoede kosten zijn gemaakt met het oog op een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Eiseres heeft onweersproken aangevoerd dat zij in de jaren waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft aanzienlijke omzetten heeft gegenereerd door relaties die eveneens lid zijn van de Rotary en/of de golfclub en dat de lidmaatschappen daarom zijn aangegaan uit zakelijke overwegingen. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat er voor eiseres een zakelijke reden was om de kosten te vergoeden, omdat de lidmaatschappen omzetten genereerden. Gesteld noch gebleken is echter dat een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking objectief bezien meebracht dat [A], naast werknemer tevens directeur en enig aandeelhouder van eiseres, met het doel van omzetverhoging lid werd van de Rotary en de golfclub, dat hij door eiseres is verplicht om lid te worden of dat hij zich daar als werknemer redelijkerwijs niet aan kon onttrekken. Van een vrije vergoeding als bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel a, van de Wet is daarom geen sprake.

3.5. Tegenover de betwisting door verweerder maakt eiseres evenmin aannemelijk dat de vergoedingen naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren. De door eiseres aangevoerde omstandigheid dat de lidmaatschappen zijn aangegaan om zakelijke redenen is daartoe onvoldoende. De rechtbank verwijst dienaangaande naar het overwogene onder 3.3. Van een vrije vergoeding als bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel b, van de Wet is daarom evenmin sprake.

3.6. Het subsidiaire standpunt van eiseres berust op het standpunt dat de vergoede kosten, voor zover deze meer bedragen dan € 1.000 per maand, zijn gemaakt ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, omdat zij in zoverre meer bedragen dan de uitgaven die een belastingplichtige zou doen die niet een dienstbetrekking als die van [A] vervult, maar wat inkomen, vermogen en gezin in dezelfde omstandigheden verkeert.

3.7. Nog daargelaten of bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een vrije vergoedingen het vergelijkingscriterium nog een rol speelt - tijdens de parlementaire behandeling van artikel 15, eerste lid, van de Wet is opgemerkt dat het vergelijkingscriterium geen rol meer speelt (MvT, Kamerstukken II, 1999/2000, nr. 3, blz. 29) - heeft eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de door haar vergoede kosten meer bedragen dan de uitgaven die een belastingplichtige zou doen die niet een dienstbetrekking als die van [A] vervult, maar wat inkomen, vermogen en gezin in dezelfde omstandigheden verkeert. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verweerder gemotiveerd heeft gesteld dat moet worden uitgegaan van een hoger inkomen dan € 40.000, omdat ook de echtgenote van [A] een inkomen heeft en dat blijkens het rapport van het boekenonderzoek eiseres diverse privé-kosten van hen beiden voor haar rekening heeft genomen. In dit verband kan voorts niet voorbij worden gegaan aan de omstandigheid dat [A] tevens bestuurder en enig aandeelhouder is van eiseres. Op grond van het voorgaande faalt het subsidiaire standpunt van eiseres.

3.8. De boete is opgelegd, omdat verweerder eiseres grove schuld verwijt. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een duidelijke en deugdelijke regelgeving en jurisprudentie aangaande vrije vergoedingen, dat in het jaarlijks aan inhoudingsplichtigen uitgereikte Handboek Loonheffingen duidelijk wordt uiteengezet hoe moet worden omgegaan met vrije vergoedingen, dat eiseres al deze relevante informatie had moeten bijhouden, naleven en bewaren, en haar adviseur had moeten raadplegen. Door dit alles niet te doen heeft eiseres niet de zorgvuldigheid betracht die objectief gesproken van haar mag worden verwacht, aldus verweerder.

3.9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met haar standpunt inzake de (on)belastbaarheid van de hier aan de orde zijnde vergoedingen niet dermate lichtvaardig gehandeld dat gezegd kan worden dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig loonbelasting/premie volksverzekeringen is afgedragen. De rechtbank zal daarom de boete verminderen met € 1.729. In de door eiseres ter zitting genoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 april 2009, nr. 08/40 (LJN BJ5387) is de rechtbank, anders dan eiseres kennelijk meent, niet zelfstandig gekomen tot het oordeel dat sprake was van een pleitbaar standpunt, maar heeft zij slechts de verweerder in die zaak gevolgd in diens stelling dat daarvan sprake was.

3.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking en ongegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag.

3.11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.