Rechtbank 's-Gravenhage, 27-08-2009, BJ8878, AWB 08/8616
Rechtbank 's-Gravenhage, 27-08-2009, BJ8878, AWB 08/8616
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 augustus 2009
- Datum publicatie
- 30 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ8878
- Zaaknummer
- AWB 08/8616
Inhoudsindicatie
Stakingswinst berekend over de voor de onroerende goederen betaalde totaalprijs en op basis van de van oudsher geldende verdeling tussen privé- en zakelijkvermogen. De "overeengekomen" deelprijs van het zakelijke deel blijft buiten beschouwing. Bij dit soort transacties telt over het algemeen slechts het uiteindelijke (netto)resultaat van de bedrijfsverkoop. Koper en verkoper kunnen daarbij tegengestelde belangen hebben. De motieven van partijen bij de onderhandelingen over de totale verkoopprijs kunnen er toe leiden dat een juiste bepaling van de economische waarde van een onderdeel achterwege blijft. Het beroep is gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/8616 IB/PVV
Uitspraakdatum: 27 augustus 2009
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 16 oktober 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]).
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2009.
Namens eiser zijn daar verschenen drs. [A] en mr. [B].
Namens verweerder is verschenen mr. [C].
II BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.688 en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
III OVERWEGINGEN
1. Eiser vormde samen met zijn echtgenote de vennootschap onder firma Dierenkliniek [X] VOF. De ondernemingsactiviteiten zijn per 31 maart 2003 gestaakt. De winstverdeling tussen beide firmanten bedroeg 70% (man) en 30% (vrouw). De bedrijfsactiviteiten zijn overgenomen door derden (hierna: de kopers).
De overname betrof onder andere de koop van de vrijstaande praktijkwoning, met overige opstallen en aangrenzend weiland, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [plaats] (hierna: het pand).
2. Met dagtekening 13 september 2006 is aan eiser een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 116.988. Bij de aanslagregeling heeft verweerder het aangegeven box 1 inkomen gecorrigeerd met een bedrag van € 66.500 meer stakingswinst.
3. In geschil is de door verweerder toegepast correctie van de stakingwinst met betrekking tot de waarde na staking van het praktijkgedeelte van het pand.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte van de aangifte is afgeweken. De opbrengst van het praktijkgedeelte van het pand, dat tot het ondernemingsvermogen behoorde, moet worden gesteld op de met de kopers overeengekomen prijs voor dat deel, te weten € 160.000. Eiser wijst in dit verband op een faxbericht van 21 februari 2003 waarin de bevestiging van de met kopers gemaakte prijsafspraken is opgenomen. De boekwaarde van het praktijkgedeelte bedraagt € 83.176. Aan eiser is 70% van de stakingswinst toebedeeld. Het belastbare inkomen van eiser dient derhalve overeenkomstig de aangifte te worden gesteld op € 50.488.
Subsidiair stelt eiser dat aan het praktijkgedeelte een lagere waarde moet worden toegekend dan welke door verweerder wordt gehanteerd omdat het privégedeelte geheel is gerenoveerd en bij het praktijkgedeelte alleen het hoognodige onderhoud is uitgevoerd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser sinds de start van de onderneming met betrekking tot het pand altijd een verdeelsleutel heeft gehanteerd van 2/3 privévermogen en 1/3 ondernemingsvermogen. Op grond van een door verweerder uitgevoerde taxatie moet de waarde van het praktijkgedeelte gesteld worden op € 255.000. In de aangifte is een bedrag van € 160.000 aangegeven. De stakingswinst is daarom gecorrigeerd met € 255.000 -/- € 160.000 is € 95.000. Gelet op de winstverdeling tussen de vennoten komt aan eiser 70% daarvan toe, dat is € 66.500.
4. Bij de berekening van de stakingswinst moet de waarde van het ondernemingsvermogen in zijn werkelijke omvang en naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, worden vastgesteld (vgl Hoge Raad 29 mei 1996, nr. 30 520, LJN AA1878).
5. Blijkens de nota van afrekening d.d. 3 april 2003 van notaris kantoor van Grafhorst & van Buitenen betreffende de levering van het pand bedroeg de koopsom van de onroerende zaken € 738.000. Nu deze koopprijs tussen zakelijk handelende partijen tot stand is gekomen is daarmee de waarde in het economische verkeer van het pand ten tijde van de staking gegeven. Uit deze totale waarde dient, naar het oordeel van de rechtbank, vervolgens de waarde in het economische verkeer van het praktijkgedeelte te worden afgeleid. Nu uit het door verweerder overgelegde taxatierapport opgemaakt door J.C. van der Laan, taxateur onroerende zaken werkzaam bij de Belastingdienst, die het praktijkgedeelte op 19 juli 2006 heeft getaxeerd op een waarde van € 255.000, niet blijkt dat dit uitgangspunt is gehanteerd, zal de rechtbank aan dit rapport voorbijgaan. Daarbij komt dat de taxateur stelt het praktijkgedeelte te hebben getaxeerd per waardepeildatum 1 januari 2003 en niet per de datum van wilsovereenstemming dan wel de stakingsdatum, en dat uit de toelichting bij het taxatierapport blijkt dat de taxateur rekening heeft gehouden met de mogelijkheid tot uitbreiding van de opstallen en dat kopers de intentie hebben binnen enkele jaren een uitbreiding te realiseren.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat bij het begin van de bedrijfsuitoefening de verhouding tussen de waarde van het ondernemingsvermogen en het privévermogen 1/3 en 2/3 bedroeg. Deze verhouding is vervolgens gedurende de gehele duur van de bedrijfsuitoefening gehanteerd. Het ligt dan ook voor de hand deze verhouding bij de bepaling van de stakingswinst eveneens te hanteren. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien vast komt te staan dat het werkelijke waardeverloop van beide onderdelen zodanig uiteenloopt dat een andere verhouding op zijn plaats is. Eiser heeft tegenover de weerspreking daarvan door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zulks het geval is. Eiser verwijzing naar de fax van 21 februari 2003 is onvoldoende om de door eiser voorgestane waardeverdeling te onderbouwen. De in die fax weergegeven verdeling van de verkoopprijs van de woning (inclusief onroerende zaken) en het praktijkgedeelte van € 578.000 respectievelijk € 160.000 geeft onvoldoende aanleiding om tot het oordeel te komen dat een dergelijke verdeling de waarde in het economische verkeer ervan zou weergeven. Bij dit soort transacties telt immers over het algemeen slechts het uiteindelijke (netto)resultaat van de bedrijfsverkoop. Terecht stelt eiser dat in die zin koper en verkoper tegengestelde belang kunnen hebben. De motieven van partijen bij de onderhandelingen over de totale verkoopprijs kunnen er dan ook toe leiden dat een juiste bepaling van de economische waarde van een onderdeel achterwege blijft.
7. Eiser heeft gesteld dat de in de aangifte opgenomen waardering van het praktijkgedeelte ook wordt gerechtvaardigd door het verschil in onderhoud en verbetering van beide delen van het pand dat sinds de aankoop van het pand is ontstaan. Verweerder heeft deze stelling weersproken en aangegeven dat eiser de stelling niet heeft bewezen (aannemelijk gemaakt). De rechtbank verwerpt de stelling omdat zij niet cijfermatig is uitgewerkt en voorts omdat eiser, op wie in deze de bewijslast rust, het gestelde verschil en de gevolgen daarvan voor de splitsing, niet aannemelijk heeft gemaakt.
8. Met betrekking tot het verzoek van eiser [D] (makelaar o.g.) als getuige te doen horen overweegt de rechtbank als volgt. Zoals blijkt uit de toelichting op het verzoek beoogt eiser dat [D] informatie geeft over het onderhandelingsproces. In een getuigen- verklaring vermeldt de accountant van eiser dat zij in februari 2003 namens eiser heeft onderhandeld met [D] als vertegenwoordiger van de kopers. De rechtbank oordeelt dat de feiten die eiser beoogt te bewijzen geen invloed hebben op de waarde in het economische verkeer van het praktijkgedeelte omdat de splitsing van de koopsom naar objectieve maatstaven dient te geschieden en daarom niet afhankelijk is van het onderhandelingsproces. De rechtbank overweegt hierbij tevens dat makelaars hun bevindingen plegen neer te leggen in een taxatierapport, dat vervolgens desgewenst kan worden toegelicht.
Met betrekking tot het verzoek van eiser de kopers als getuigen te doen horen overweegt de rechtbank dat, zoals ook kan worden afgeleid uit hetgeen in de slotzin van onderdeel III 6. is overwogen, de positie van de kopers niet van invloed is op de naar objectieve maatstaven te bepalen splitsing van de koopsom in het deel ondernemings- en het deel privévermogen.
9. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de in eerste instantie door eiser gehanteerde en door haar ook redelijk geachte verhouding van 1/3 en 2/3 toepassen bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van het praktijkgedeelte. Dit betekent dat de economische waarde van het praktijkgedeelte op 1/3 van de totale onder punt 5. genoemde verkoopprijs van het onroerende goed gesteld dient te worden: € 738.000 : 3 = € 246.000. Nu bij het vaststellen van de aanslag is uitgegaan van een waarde van € 255.000 zal de correctie met € 9.000 moeten worden verlaagd. Het belastbaar inkomen van eiser zal derhalve moeten worden berekend op € 116.988 -/- (70% van € 9.000) = € 110.688.
10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en is beslist zoals hiervoor onder II is weergegeven.
11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Aldus vastgesteld door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.C. Stroebel.
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.