Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-03-2010, BL9916, AWB 08/9451 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-03-2010, BL9916, AWB 08/9451 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 maart 2010
Datum publicatie
2 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BL9916
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/9451 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Gift aan stichting niet aftrekbaar. De aan de stichting opgelegde aanslag schenkingsrecht naar het verlaagde tarief levert niet het gerechtvaardigde vertrouwen op dat de stichting kwalificeert als een algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 6.33 Wet IB 2001. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/9451 IB/PVV

Uitspraakdatum: 17 maart 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[A], wonende te [plaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [nummer 1]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.156 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.707.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 29 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op

30 december 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2010 te 's-Gravenhage.

Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van zijn echtgenote [B]. Namens verweerder is verschenen drs. [C].

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.6. Eiser heeft op 4 oktober 2001 de Stichting [...] (hierna: de Stichting) opgericht. Volgens de statuten heeft de Stichting ten doel: "Het bevorderen van goede berichtgeving aan de gelovigen over de Room-Katholieke Kerk in Nederland en in Vlaanderen alsmede over de Wereldkerk en voorts al hetgeen met één of ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords."

1.7. De Stichting heeft nimmer een verzoek ingediend bij de inspecteur Belastingdienst [te P] om te worden gerangschikt als instelling als bedoeld in artikel 24, vierde lid, Successiewet 1956 (tekst 2005; hierna: SW), te weten: een binnen het Rijk gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling. Een dergelijke verklaring is evenmin aan de Stichting afgegeven.

1.8. Op 14 april 2005 is bij notariële akte vastgelegd dat eiser voor een periode van 5 jaar jaarlijks een bedrag van € 35.000 aan de Stichting zal schenken. De notaris heeft namens de Stichting aangifte gedaan van deze schenking en daarbij verzocht om toepassing van het verlaagde tarief van, destijds, 8%. Bij de aangifte zijn geen stukken bijgevoegd die inzicht geven in de werkzaamheden van de Stichting. De inspecteur heeft de aanslag schenkingsrecht vastgesteld met toepassing van het verlaagde tarief.

1.9. Eiser heeft in 2005 in totaal een bedrag van € 35.000 overgemaakt op de rekening van de Stichting. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2005 heeft eiser deze gift als persoonsgebonden aftrek opgevoerd. Verweerder heeft de gift niet in aftrek toegelaten.

Geschil

1.10. Tussen partijen is in geschil of eiser recht heeft op een persoonsgebonden aftrek van € 35.000.

1.11. Eiser stelt dat toepassing van het verlaagde tarief voor het schenkingsrecht bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de Stichting kwalificeert als instelling als bedoeld in artikel 24, vierde lid, SW. Uit de besluiten van de Staatssecretaris van Financiën van 19 december 2000, CPP2000/3071M, V-N 2001/3.1 en van 8 augustus 2005, CPP2005/1373M, V-N 2005/38.16 volgt, naar eiser stelt, dat giften aan een instelling die kwalificeert als instelling als bedoeld in artikel 24, vierde lid, SW, aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting. Eiser is mitsdien van mening dat de gift aan de Stichting aftrekbaar is.

1.12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hiervoor onder 1.11 vermelde besluiten niet van toepassing zijn nu de Stichting niet heeft verzocht om een verklaring van de inspecteur Belastingdienst/Oost-Brabant dat de Stichting kwalificeert als instelling als bedoeld in artikel 24, vierde lid, SW en een dergelijke verklaring ook anderszins niet aan de Stichting is afgegeven. De aangifte voor het schenkingsrecht is volgens verweerder niet gelijk te stellen met een dergelijk verzoek. Indien de rechtbank van oordeel is dat de aanslag wel gelijk is te stellen met een dergelijk verzoek, stelt verweerder zich subsidiair op het standpunt dat zulks onverlet laat dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting zelfstandig mag toetsen of de instelling kwalificeert als een instelling in de zin van art. 6.33 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

1.13. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.156 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.707.

1.14. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

II OVERWEGINGEN

2.1. Periodieke giften kunnen voor aftrek in aanmerking komen indien zij worden gedaan aan instellingen als bedoeld in artikel 6.33, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001 (tekst 2005), te weten: kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen.

2.2. Bij de beantwoording van de vraag of een instelling kan worden aangemerkt als een kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 6.33, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001 moet niet slechts worden gekeken naar de statutaire doelstelling van de instelling, doch ook naar de feitelijke werkzaamheden van de instelling (vgl. HR 31 oktober 1979, 19 464, BNB 1979/314). Vereist is dat de feitelijke werkzaamheden van de instelling ten minste voor 50% een algemeen belang dienen (HR 13 juli 1994, 29 936, BNB 1994/280).

2.3. Het is aan eiser, die immers aanspraak maakt op aftrek wegens giften, om desgevraagd aannemelijk te maken dat de begiftigde instelling kwalificeert als een instelling als bedoeld in artikel 6.33, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd.

2.4. Met hetgeen eiser heeft overgelegd en aangevoerd, in het bijzonder de "cenakelbrieven" en het boek "De Vrouw bekleed met de Zon" heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke werkzaamheden van de Stichting voor ten minste 50% zijn gericht op een algemeen belang. Ook overigens is niet gebleken dat de werkzaamheden van de Stichting voor ten minste 50% een algemeen belang dienen.

2.5. Met betrekking tot de door hem gedane gift aan de Stichting beroept eiser zich op de besluiten van de Staatssecretaris van Financiën van 19 december 2000, CPP2000/3071M, V-N 2001/3.1 en van 8 augustus 2005, CPP2005/1373M, V-N 2005/38.16. In deze besluiten heeft de Staatssecretaris meegedeeld:

"Ik merk hierbij nog op dat de Inspecteur van de Belastingdienst/ [te P] op verzoek een verklaring kan afgeven omtrent het al of niet aanmerken van de instelling als instelling in de zin van artikel 24, vierde lid van de Successiewet 1956. Een op deze wijze gerangschikte instelling kan faciliteiten genieten op het gebied van het schenkings- en successierecht.

Het ontmoet bij mij geen bezwaar dat giften aan een dergelijke instelling door de Belastingdienst worden aangemerkt als aftrekbare giften in de zin van artikel 6.33 van de Wet IB 2001 en artikel 16 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969."

Gelezen in de context van voormelde uitlating kunnen naar het oordeel van de rechtbank de woorden "giften aan een dergelijke instelling" niet anders worden opgevat dan dat daarmee worden bedoeld giften aan een instelling waaraan op verzoek een verklaring is afgegeven dat zij kwalificeert als instelling in de zin van artikel 24, vierde lid, SW. Vast staat dat de Stichting niet om een dergelijke verklaring heeft verzocht en dat een dergelijke verklaring ook niet aan de Stichting is afgegeven. Eiser kon, anders dan hij stelt, aan voornoemde besluiten dan ook niet het vertrouwen ontlenen dat een gift aan de Stichting aftrekbaar is.

2.6. De rechtbank is voorts van oordeel dat het feitelijk handelen van de inspecteur Belastingdienst/[te P] niet bij eiser de indruk heeft kunnen wekken dat zijn handelen berustte op een bewuste standpuntbepaling. Het enkele feit dat de aangifte voor het schenkingsrecht is gevolgd, is daarvoor onvoldoende en van bijkomende omstandigheden op grond waarvan bij eiser de indruk is gewekt dat het volgen van die aangifte het gevolg was van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur, is niet gebleken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, bij de aangifte voor het schenkingsrecht geen enkele informatie over de Stichting is verstrekt en dat toepassing van het verlaagde tarief ook niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld. Dat de inspecteur Belastingdienst/[te P]bij het vaststellen van de aanslag schenkingsrecht het verlaagde tarief heeft toegepast, is, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, louter het gevolg van een dossierverwisseling. De inspecteur is bij de beoordeling van de aangifte abusievelijk ervan uitgegaan dat de indiener van de aangifte de stichting [...] was, aan welke stichting wel een verklaring was afgegeven dat zij kwalificeert als instelling als bedoeld in artikel 24, vierde lid, SW.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. I. Obbink-Reijngoud, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.