Rechtbank 's-Gravenhage, 16-03-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:5896 BM1235, AWB 09/6772
Rechtbank 's-Gravenhage, 16-03-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:5896 BM1235, AWB 09/6772
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 16 maart 2010
- Datum publicatie
- 16 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BM1235
- Zaaknummer
- AWB 09/6772
Inhoudsindicatie
Precariobelasting 2008. Zeer forse verhoging precariobelasting.
Aanslag betrekking hebbend op het terrasmeubilair, is bij ongewijzigd gebruik van het terras het drievoudige van het jaar daarvoor en valt duizenden euro’s hoger uit, hetwelk voor de gemeente ten tijde van de indiening van de aanvraag om terrasvergunning voorzienbaar was. Het feit dat eiser (opstalhouder) en de exploitant van de aanzienlijke lastenverzwaring daarover vooraf niet op de hoogte zijn gesteld, levert strijd op met het zorgvuldigheids- en fair-play-beginsel. Als onzorgvuldig moet tevens worden aangemerkt dat eiser in weerwil van de door hem geformuleerde bezwaren, in bezwaar niet is gehoord. De rechtbank plaatst bovendien vraagtekens bij de tekst van de tarieventabel.
Het beroep wordt gegrond bevonden en de aanslag wordt - onder vernietiging van de uitspraak op bezwaar - verlaagd tot een aanslag, berekend naar de maatstaf zoals deze gold voor het jaar 2007 en naar het tarief over dat jaar, verhoogd met 3,5 % wegens jaarlijkse indexering, alsmede met de niet in geschil zijnde precariobelasting over een tweetal reclameborden/reclamevoorwerpen.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09/6772 PREGW
Uitspraakdatum: 16 maart 2010
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 28 augustus 2009 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag precariobelasting voor het jaar 2008.
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [B]. Namens verweerder is verschenen [C].
II BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag precariobelasting tot een bedrag van € 2.214,36;
- veroordeelt verweerder de kosten van het beroep ten bedrage van € 644 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan eiser vergoedt.
III OVERWEGINGEN
3.1Eiser is genothebbende krachtens het recht van opstal van een theehuis aan de [adres] te [plaats] eiser. Dit etablissement, door partijen ook wel aangeduid als "[naam]", wordt geëxploiteerd door [D], tevens de aanvraagster en houdster van de terrasvergunning. Ter zake van het hebben van voorwerpen op de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond op voormelde locatie is aan eiser met dagtekening 31 januari 2009 een aanslag precariobelasting opgelegd, zulks ten bedrage van € 5.857,56.
3.2Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is deze aanslag, onder ongegrondverklaring van eisers bezwaren, gehandhaafd.
3.3In geschil is of de aanslag, voor zover niet betrekking hebbend op de twee in de aanslag begrepen reclameborden/reclamevoorwerpen, maar op het terrasmeubilair, tot het juiste bedrag is opgelegd. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
3.4 Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
In 2008 is precariobelasting berekend over 174 m2 in plaats van - wat in de voorafgaande jaren telkens het geval was - over 64 m2 . Die oppervlakte berustte op een telling van de op het terras geplaatste tafels en stoelen en de plaats die deze innamen. Zonder dat sprake is van een wijziging van de feitelijke situatie - dat wil zeggen qua aantal tafels, stoelen en terrasoppervlakte - wordt de aanslag precariobelasting ten opzichte van die van het vorig jaar niet minder dan verdrievoudigd. De verhoging is onaangekondigd, disproportioneel, onjuist en onbillijk. Eiser stelt door deze lastenverzwaring geheel overvallen te zijn en deze niet te kunnen opbrengen. Verweerder handelt in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser ziet het bovendien als een ernstige tekortkoming dat verweerder ook nog eens heeft nagelaten hem naar aanleiding van zijn bezwaar te horen.
Voorts heeft eiser betoogd een bejegening als geschetst niet verdiend te hebben, omdat door zijn toedoen de overlast door verslaafden tot het verleden is gaan behoren en dat de gemeente Leiden zich rekenschap mag geven van het algemeen belang dat daardoor wordt gediend. Tenslotte heeft eiser opgemerkt dat verweerder over het hoofd ziet dat een gedeelte van het terras hem in erfpacht is gegeven en dat dit gedeelte - 11 m2 - ook om die reden buiten aanmerking dient te blijven.
3.5 Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Van het horen van eiser is afgezien, nu hij daarom niet heeft verzocht.
De overige bezwaren van eiser kunnen geen doel treffen omdat de aanslag conform de vigerende precarioverordening is opgelegd. De verhoging voldoet aan de nieuwe maatstaf , waarbij niet langer beslissend is hoeveel ruimte de terrrastafels en -stoelen en andere voorwerpen op het terras innemen, maar wat de totale grootte van het terras zelf is. Eiser is inderdaad niet vooraf in de op handen zijnde - voor hem forse - verhoging van de precariobelasting gekend, ook niet ten tijde van de verlening van de terrasvergunning. Ter zitting heeft verweerder verklaard geen reden te zien om aan te nemen dat eisers stelling klopt dat een deel van het terras hem in erfpacht is gegeven, maar dat dit zal worden uitgezocht, en mocht eiser gelijk hebben, dat de precariobelasting in dat geval alsnog naar evenredigheid zal worden verlaagd. Verder heeft de gemachtigde van verweerder naar aanleiding van eisers betoog over de ingrijpende gevolgen die de bestreden aanslag voor hem heeft, geopperd dat hij (eiser) de gemeente kan verzoeken hem het perceelsoppervlak te verhuren dat thans als terras in gebruik is, hetgeen een aanzienlijke lastenvermindering kan betekenen omdat over verhuurde gronden geen precariobelasting wordt geheven.
3.6 De rechtbank overweegt allereerst dat het geheel van de door eiser tegen de aanslag in stelling gebrachte grieven van dien aard is dat verweerder zonder schending van het zorgvuldigheidsbeginsel het horen van eiser in de bezwaarprocedure niet achterwege had mogen laten. Tussen partijen bestaat naar ter zitting is gebleken op dit punt geen verschil van inzicht meer.
3.7 Ingevolge artikel 2 van de Leidse "Verordening precariobelasting 2008" (hierna: de Verordening) wordt onder de naam precariobelasting een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieven tabel. Krachtens artikel 3 wordt de precariobelasting geheven van degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.
3.8 De bij de Verordening behorende tarieventabel 2008 bepaalt in het aan terrassen gewijde hoofdstuk 6 het volgende:
tabel 1
3.9 De tarieventabel bij de Leidse "Verordening Precariobelasting 2007" bepaalt ten aanzien van terrassen het volgende:
tabel 2
3.10 Uit de aangehaalde tekst van beide tarieventabellen valt niet rechtstreeks af te leiden dat in 2008 sprake is van een substantiële wijziging. De rechtbank heeft met het oog daarop voorafgaande aan de zitting verweerder onder meer verzocht alsnog tot toezending van bij de Verordening behorende toelichting over te gaan, aan welk verzoek verweerder gevolg heeft gegeven door inzending van het (ongedateerde) advies van het college van burgemeester en wethouders tot vaststelling van de Verordening. In dat - summiere - advies wordt gemeld dat de tarieven voor precariobelasting ten opzichte van 2007 met 3,5 % zijn verhoogd en dat een eenheidstarief is ingevoerd voor terrasgebonden voorwerpen, met dien verstande dat het terras en een beperkt aantal voorwerpen in één tarief zijn verwerkt. Blijkens het advies is het de bedoeling dat de met name genoemde voorwerpen (tafels, banken, stoelen, parasols, tochtschermen, planten- en bloembakken) niet meer afzonderlijk worden belast, maar een aantal andere voorwerpen (zoals gevelreclame, uithangborden en airco's) wél.
Enerzijds valt aldus op, dat met geen woord melding wordt gemaakt van het feit dat de gewijzigde berekening van de precariobelasting voor belanghebbenden tot (zeer) ingrijpende lastenverzwaring kan leiden en ontbreekt een toelichting over de achterliggende reden(en) van deze aanpassing, anderzijds wordt in het advies uitgelegd dat met
de passage "de totale oppervlakte zoals vermeld in de vergunning" niet gedoeld wordt op de oppervlakte die de genoemde voorwerpen innemen, hetgeen gelet op de redactie van de tarieventabel het meest voor de hand liggend zou zijn, maar op de oppervlakte van het gehele terras. Naar het oordeel van de rechtbank had het - minst genomen - voor de hand gelegen dat de gemeentelijke wetgever in dat geval in de tekst van de verordening zelf buiten twijfel had gesteld dat bepalend was de totale terrasoppervlakte zoals in de vergunning vermeld. Zonder die vermelding moet immers eerst de terrasvergunning worden geraadpleegd om te zien welke oppervlakte in onderdeel 6.1 van de tarieventabel wordt bedoeld. De vastgestelde tekst van onderdeel 6.1 brengt bovendien het nadeel met zich dat eerst bij de verlening van de vergunning een nadere invulling van het oppervlaktebegrip wordt gegeven, hetgeen een zaak is die tot het domein van de gemeentelijke wetgever behoort.
Afgezien van dit alles rijst de vraag hoe het hanteren van een tarief dat er de facto toe leidt dat precariobelasting mede wordt geheven over gedeelten van gemeentegrond waaronder, waarop of waarboven geen sprake is van voorwerpen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Verordening, zich verhoudt tot de strekking van die artikelen, bezien in samenhang met artikel 228 van de Gemeentewet.
3.11Ook op andere grond ontmoet de uitspraak op bezwaar bedenkingen van overwegende aard.
Niet in geschil is dat eiser, noch de exploitant van het theehuis, ten tijde van de (behandeling van de) aanvraag van een terrasvergunning voor het jaar 2008, van gemeentezijde op enigerlei wijze opmerkzaam is gemaakt op de (zeer forse) verhoging van de precariobelasting, ondanks dat de Verordening op de dag van de indiening van die aanvraag - 20 december 2007 - was vastgesteld, zoals blijkt uit de door verweerder overgelegde Gemeenteberichten van 22 december t/m 4 januari 2007 (lees: 22 december 2007 t/m 4 januari 2008).
Niet is gesteld, noch gebleken dat van gemeentezijde enig persbericht is uitgegaan in verband met de gewijzigde berekening van precariobelasting. Op de opmerking van eiser dat hij in het geheel geen weet had van de op handen zijnde verhoging en dat de gemeente Leiden hem daarover tijdig had dienen te informeren, heeft verweerder ter zitting gereageerd met de opmerking dat in elk geval met de horeca overleg over het terrassenbeleid heeft plaatsgevonden. De door verweerder overgelegde stukken dienaangaande laten echter zien dat het gaat om in het kader van de toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde beleidsregels, betrekking hebbend op aspecten van verkeersveiligheid, inrichting van terrassen en voorkoming van overlast voor eigenaren en gebruikers van naburige percelen.
Gelet op dit alles en in aanmerking genomen dat ten tijde van de vergunningverlening voorzienbaar was dat met betrekking tot het litigieuze terras een aanslag precariobelasting zou volgen die een veelvoud was van de vorige aanslag en deze met duizenden euro's zou overtreffen, was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige situatie dat het zorgvuldigheidsbeginsel en het fair-play-beginsel er zonder meer toe noopten daarvan melding te maken bij het verlenen van de vergunning, hetgeen evenwel naar onbetwist vaststaat niet is geschied. (Vgl. uitspraak van de Hoge Raad van 3 februari 1999, registratienummer 34 131, LJN AA2637 en voorafgaande rechtspraak).
3.12 Bovenvermelde omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien, leiden er toe dat het beroep gegrond is en de aanslag, onder vernietiging van de uitspraak op bezwaar, dient te worden verlaagd tot een aanslag, berekend naar een maatstaf zoals deze gold voor het jaar 2007 en naar het tarief over dat jaar, verhoogd met 3,5 % wegens jaarlijkse indexering, en verhoogd met de niet in geschil zijnde precariobelasting over een tweetal reclameborden/reclamevoorwerpen, derhalve tot een bedrag van € 2.214,36 [(64 m2 x 33,12) + (2 x 47,34)].
3.13 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 322,- en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechbank niet gebleken.
Aldus vastgesteld door mr. H. Ollermann, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M. van Duijvendijk.
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.