Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-08-2010, BN8415, AWB 08/2401 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-08-2010, BN8415, AWB 08/2401 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 augustus 2010
Datum publicatie
27 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8415
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/2401 OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Opbrengsten uit handel in vuurwerk. Naheffingsaanslag terecht opgelegd. Vergrijpboete gematigd wegens samenloop met vergrijpboeten die zijn opgelegd bij de navordering van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over diverse jaren. Voorts vermindering vergrijpboete wegens overschrijding redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/2401 OB

Uitspraakdatum: 25 augustus 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) omzetbelasting ten bedrage van € 11.108 opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 2.777.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 maart 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.842 en de boete tot € 1.460.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 19 maart 2008, ontvangen bij de rechtbank op 31 maart 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2009 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn adviseur [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] en [D].

1.6. Bij brief van 16 december 2009 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend en eiser in de gelegenheid gesteld om stukken toe te zenden waaruit blijkt dat eiser, zoals hij ter zitting van 15 december 2009 heeft gesteld, op of rond 2 juni 2003 via de BMW-dealer een financiering is aangegaan voor een bedrag van € 35.512 voor de aankoop van zijn BMW 325CI Cabrio.

1.7. Eiser heeft aan de rechtbank een kopie overgelegd van een overeenkomst van geldlening die eiser heeft afgesloten bij BMW Financial Services voor de aankoop van zijn BMW 325CI Cabrio.

1.8. Bij brief van 12 januari 2010 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om op het onder 1.7 vermelde stuk te reageren.

1.9. Verweerder heeft een nader stuk ingediend, gedagtekend 1 februari 2010, door de rechtbank ontvangen op 2 februari 2010.

1.10. Bij brief van 16 februari 2010 heeft eiser de rechtbank verzocht om op het nader stuk van verweerder te mogen reageren. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 24 februari 2010 ingewilligd.

1.11. Een nadere reactie van eiser op het schrijven van verweerder van 1 februari 2010 is door de rechtbank ontvangen op 23 maart 2010.

1.12. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2010 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [E] en [B]. Namens eiser zijn verschenen mr. [C] en [D].

1.13. Op beide zittingen zijn tevens behandeld de beroepen van eiser in de zaken bekend onder de nummers AWB 08/4517 IB/PVV, AWB 08/2758 IB/PVV, AWB 08/2759 IB/PVV en AWB 08/2760 IB/PVV.

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.14. Eiser is fulltime in dienstbetrekking werkzaam bij [F] BV. Daarnaast drijft eiser een onderneming onder de naam [G]. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het graveren van kentekens in autoruiten. De onderneming is sinds 13 juli 1993 opgenomen in het handelsregister. Sinds die datum is eiser bij de Belastingdienst in de administratie opgenomen als ondernemer voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting.

1.15. Eiser doet per jaar aangifte voor de omzetbelasting. In zijn aangifte omzetbelasting over 2002 heeft eiser een omzet aangegeven van € 800. In zijn aangifte omzetbelasting over 2003 heeft eiser een omzet aangegeven van € 1.290. In de daarop volgende jaren heeft eiser nihil-aangiften ingediend.

1.16. Onderzoek van de FIOD-ECD naar de handel in illegaal vuurwerk heeft met betrekking tot eiser tot de volgende bevindingen geleid. In de jaren 2002 tot en met 2005 heeft eiser grote hoeveelheden zogenoemd spektakelvuurwerk ingekocht bij een groothandel in vuurwerk in België (hierna: de groothandel), te weten:

- in het vierde kwartaal van 2002 heeft eiser de groothandel achttien keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 5.174,98 aan vuurwerk gekocht;

- in het vierde kwartaal van 2003 heeft eiser de groothandel twaalf keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 3.969,74 aan vuurwerk gekocht;

- in het vierde kwartaal van 2004 heeft eiser de groothandel elf keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 4.378,30 aan vuurwerk gekocht;

- in het vierde kwartaal van 2005 heeft eiser de groothandel elf keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 3.871,00 aan vuurwerk gekocht.

1.17. Volgens de FIOD-ECD gaat het om inkopen van spektakelvuurwerk van diverse klassen dat in België niet mag worden verkocht aan particulieren. Dit vuurwerk kan alleen worden gekocht door vuurwerkbedrijven en handelaren. Buitenlandse handelaren dienen daarbij een uittreksel van de Kamer van Koophandel, een omzetbelastingformulier, alsmede een inschrijvingsbewijs van het voertuig waarmee het vuurwerk wordt vervoerd te overleggen.

1.18. De FIOD-ECD heeft de onder 1.16 en 1.17 vermelde bevindingen aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek bij eiser ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 tot en met 2005 en de aangiften omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2005. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van 22 mei 2007. Een afschrift van dit rapport is aan de rechtbank overgelegd.

1.19. Naar aanleiding van voormeld boekenonderzoek is aan eiser onder meer de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Eiser heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft eiser twee verklaringen van buren overgelegd. Beiden verklaren dat ze wel eens zijn meegereden met eiser naar de groothandel in België en dat zij daar hebben gezien dat andere klanten aan eiser hebben gevraagd of hij voor hen vuurwerk wilde kopen en dat eiser daarmee een aantal keer heeft ingestemd. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om 30% van de totale inkopen toe te rekenen aan vuurwerk dat eiser heeft gekocht voor derden en waarvoor eiser geen winstopslag heeft berekend. Voorts heeft verweerder het winstpercentage verlaagd van 300% tot 200% om op die wijze rekening te houden met eisers stelling dat veel van het ingekochte vuurwerk is doorverkocht aan vrienden, familie en buren. De naheffingsaanslag is dienovereenkomstig verminderd.

Geschil

1.20. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd.

1.21. Eiser stelt dat hij niet heeft gehandeld in vuurwerk. Hij is dan ook van mening dat de naheffingsaanslag en de vergrijpboete ten onrechte zijn opgelegd.

1.22. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

1.23. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

1.24. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.25. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

II OVERWEGINGEN

2.1. Eiser bestrijdt dat hij heeft gehandeld in vuurwerk. Vuurwerk is voor hem een hobby; daarom gaat hij in het vierde kwartaal vaak op en neer naar België om aldaar bijzonder vuurwerk te kopen voor zichzelf en zijn familie. Het overgrote deel van het vuurwerk heeft hij echter gekocht voor mensen die op dat moment toevallig bij de groothandel aanwezig waren en die zelf niet over de vereiste documenten beschikten om vuurwerk te kopen. Hij heeft hiervoor geen vergoeding berekend.

2.2. Verweerder dient gegeven eisers ontkenning aannemelijk te maken dat eiser wel heeft gehandeld in vuurwerk en daarmee omzet heeft behaald waarover hij ten onrechte geen belasting heeft voldaan. Verweerder heeft daartoe in eerste instantie het volgende aangevoerd.

2.3. Uit door de FIOD-ECD van de groothandel ontvangen gegevens blijkt dat eiser in de periode 2002 tot en met 2005 met gebruikmaking van zijn omzetbelastingnummer in totaal 52 keer spektakelvuurwerk heeft ingekocht. De bedragen waarvoor eiser jaarlijks vuurwerk heeft gekocht, variëren van € 3.871,00 tot € 5.174,98. De aangekochte hoeveelheden vuurwerk zijn te groot voor eigen gebruik. De stelling van eiser dat hij het overgrote deel van het vuurwerk heeft gekocht voor derden die toevallig bij de groothandel aanwezig waren, strookt niet met de gegevens in de vijfentwintig vrachtbrieven waarover verweerder beschikt. In deze vrachtbrieven uit 2004 en 2005 wordt eiser vermeld als "bestemmeling" en vervoerder. Als leveringsadres wordt vermeld eisers woonadres. Voorts wordt in de vrachtbrieven het kenteken van eisers auto vermeld, de naam van zijn bedrijf, zijn btw-nummer en zijn nummer van inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Ook staat op veel van de vrachtbrieven eisers handtekening. De vrachtbrieven nopen derhalve tot de conclusie dat eiser het vuurwerk met zijn auto vervoert naar zijn woonadres. Tenslotte heeft verweerder gewezen op het feit dat eiser in 2003 een BMW Cabrio heeft gekocht met een consumentenprijs van € 58.675, waarvoor hij na inruil van een andere BMW € 35.511,62 heeft betaald.

2.4. Na het eerste onderzoek ter zitting heeft verweerder de volgende vermogensvergelijking opgesteld:

tabel 1

Hierbij merkt verweerder op dat hij met betrekking tot de uitgaven van eiser voor vuurwerk voor eigen gebruik is uitgegaan van de door eiser geschatte bedragen.

2.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd en de stukken die hij heeft overgelegd aannemelijk gemaakt dat eiser heeft gehandeld in vuurwerk. Hieraan kan hetgeen eiser heeft aangevoerd niet afdoen. Eiser heeft weliswaar aangetoond dat hij voor de aankoop van de BMW Cabrio een bedrag van € 35.512 heeft geleend, maar dat is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiser geen omzet met de handel in vuurwerk heeft behaald. Met betrekking tot de door verweerder opgestelde vermogensvergelijking heeft eiser gesteld dat het inkomen van zijn moeder ten onrechte niet in aanmerking is genomen. Eiser voerde in de desbetreffende periode namelijk een gezamenlijke huishouding met zijn moeder. Ook als rekening wordt gehouden met dat inkomen blijft er per maand zo gering bedrag over dat daarmee het levensonderhoud van eiser en zijn moeder niet kan worden bekostigd. Voorts heeft eiser gesteld dat verweerder de autokosten te hoog heeft vastgesteld. Eiser schat de autokosten op enkele tientjes per jaar voor onderhoud. De rechtbank acht dit evenwel niet aannemelijk. Tot de autokosten behoren naast de onderhoudskosten, waarvan het beloop overigens ongetwijfeld hoger is dan enkele tientjes, immers ook de motorrijtuigenbelasting, de verzekeringskosten en de benzinekosten. Ten slotte heeft eiser op de tweede zitting gesteld dat hij zijn hypotheekschuld heeft opgehoogd met € 25.000 en dat dit bedrag na te zijn gestort op zijn giro- en spaarrekening is opgegaan aan levensonderhoud. Eiser heeft met betrekking tot deze ophoging en de storting daarvan op zijn rekeningen geen enkel bewijsmiddel aangevoerd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbijgaat.

2.6. Voor de berekening van de omzet behaald met de handel in vuurwerk is verweerder uitgegaan van de inkoopbedragen en een winstpercentage van 300%. Dit winstpercentage is gebaseerd op een onderzoek van de projectgroep LOM-vuurwerk van het Bestuurlijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving. Deze projectgroep heeft op 28 april 2005 het rapport "Interventiestrategie verboden consumentenvuurwerk" uitgebracht, waarin wordt vermeld dat de bruto winstpercentages in de illegale vuurwerkhandel kunnen oplopen tot 400%.

In de bezwaarfase heeft verweerder alsnog 30% van de inkopen toegerekend aan inkopen voor derden waarvoor eiser geen winstopslag heeft berekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus in voldoende mate rekening gehouden met de mogelijkheid dat eiser vuurwerk heeft gekocht voor derden en daarvoor geen winstopslag op de door hem betaalde inkoopprijs heeft berekend. Dat eiser, zoals hij stelt, het overgrote deel van het vuurwerk heeft gekocht voor derden die bij de groothandel aanwezig waren, acht de rechtbank gelet op de onder 2.3 genoemde vrachtbrieven, niet aannemelijk. Voorts heeft verweerder in de bezwaarfase het winstpercentage verlaagd van 300% tot 200%. De rechtbank acht dit percentage, gelet op voormeld rapport, redelijk. Wat betreft de door eiser gemaakte kosten is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee in voldoende mate rekening heeft gehouden.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is vastgesteld.

2.8. Op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), in verbinding met § 25 en § 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) is aan eiser, gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag, een vergrijpboete opgelegd. Volgens verweerder is sprake van grove schuld nu eiser wist, dan wel had moeten weten, dat hij ter zake van de leveringen van illegaal vuurwerk omzetbelasting had moeten voldoen.

2.9. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het aan grove schuld van eiser is te wijten dat hij ter zake van de leveringen van illegaal vuurwerk geen omzetbelasting heeft betaald. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser als ondernemer bekend was, althans bekend had moeten zijn met de regelgeving op het gebied van de omzetbelasting. Nu eiser het vuurwerk heeft gekocht met gebruikmaking van zijn omzetbelastingnummer wist hij derhalve, althans had hij moeten weten dat hij ter zake van de levering van dat vuurwerk omzetbelasting diende te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser daarom terecht een vergrijpboete van vijfentwintig procent van de nageheven belasting opgelegd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de onderhavige boete en de vergrijpboeten die zijn opgelegd bij de navordering van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2002 tot en met 2004 wegens samenloop met 50% dienen te worden gematigd. De resterende boete acht de rechtbank passend en geboden.

De rechtbank zal de resterende boete voorts verder verminderen met 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De boete is immers aangekondigd in het rapport van het boekenonderzoek van 22 mei 2007. Nu de rechtbank op 25 augustus 2010 uitspraak doet, is de redelijke termijn met meer dan één jaar overschreden. Gelet op het vorenoverwogene vermindert de rechtbank de boete tot een bedrag van € 620,50.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep voor zover het betrekking heeft op de vergrijpboete gegrond te worden verklaard en dient het beroep voor het overige ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

2.11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, waarbij de vier in 1.7 genoemde zaken zijn aan te merken als met deze zaak samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Bij uitspraak van de rechtbank van heden is het beroep in één van die zaken ongegrond verklaard. In vier met elkaar samenhangende zaken zijn de beroepen gegrond verklaard. Op de voet van het Besluit en met inachtneming van het vorenstaande zijn de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5 voor vier samenhangende zaken).

III BESLISSING

De rechtbank:

* verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag ongegrond;

* verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking gegrond;

* vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking;

* vermindert de boete tot een bedrag van € 620,50 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

* veroordeelt verweerder de kosten van het beroep ten bedrage van € 966 aan eiser te voldoen;

* gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 145 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. van Kempen, mr. J.P.F. Slijpen en mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.