Rechtbank 's-Gravenhage, 20-12-2010, BR6766, AWB 09/7192 OB en AWB 09/7207 OB
Rechtbank 's-Gravenhage, 20-12-2010, BR6766, AWB 09/7192 OB en AWB 09/7207 OB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 december 2010
- Datum publicatie
- 6 september 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BR6766
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5729, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 09/7192 OB en AWB 09/7207 OB
Inhoudsindicatie
In maart 2008 heeft eiseres een woon- en bedrijfspand in gebruik genomen. Het bedrijfsgedeelte is vanuit het woongedeelte via tussendeuren bereikbaar en beslaat 5% van het totale vloeroppervlak van het pand. Het bedrijfsgedeelte heeft een eigen ingang en beschikt over een eigen toilet, maar heeft geen eigen nutsvoorzieningen en geen pantry.
Eiseres heeft de ter zake van de verwerving van het pand in rekening gebrachte voorbelasting volledig in aftrek gebracht. In geschil is of verweerder terecht 95% van de voorbelasting ter zake van de bouw die eiseres op haar aangiften omzetbelasting had afgetrokken heeft nageheven dan wel teruggaaf daarvan heeft geweigerd.
De rechtbank is van oordeel dat het privégebruik van het pand een activiteit is die wegens de niet-economische aard ervan buiten de werkingssfeer van de BTW-richtlijn valt en tevens valt buiten het bereik van de Wet OB gelet op de zinsnede ‘een en ander voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen’ aan het slot van artikel 15, eerste lid, van de Wet (tekst sinds 1 januari 2007). Onder verwijzing naar de overwegingen 36 en 37 van het arrest van het HvJ EG van 12 februari 2009, nr. C-515/07 (VNLTO),
, oordeelt de rechtbank dat de omzetbelasting niet kan worden afgetrokken voor zover het pand wordt gebruikt voor privédoeleinden. Voorts is het privégebruik niet aan te merken als dienst in de zin van artikel 4, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB. De rechtbank wijst op punt 38 van het VNLTO-arrest, waar is overwogen dat artikel 6, tweede lid, sub a, van de Zesde richtlijn niet erop is gericht als regel te stellen dat handelingen die buiten de werkingssfeer van de BTW vallen, kunnen worden geacht te zijn verricht voor "andere dan bedrijfsdoeleinden" in de zin van die bepaling.Nu het kantoorgedeelte (uitsluitend) voor economische activiteiten wordt gebruikt, bestaat in elk geval voor 5% recht op aftrek. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat op het tijdstip dat de belasting aan haar in rekening werd gebracht het pand toen voor meer dan de hiervoor vermelde 5% bestemd was om voor (aftrekgerechtigde) economische activiteiten te worden gebruikt. De rechtbank overweegt ten overvloede dat eiseres evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat op het tijdstip dat het pand voor bedrijfsdoeleinden werd gebezigd een groter deel van het pand bestemd was voor (aftrekgerechtigde) economische activiteiten te worden gebruikt. Beroepen ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummers: AWB 09/7192 OB en AWB 09/7207 OB
Uitspraakdatum: 20 december 2010
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
[X], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1 Verweerder heeft aan eiseres over de tijdvakken 1 juli 2006 tot en met 31 maart 2008 (procedurenummer AWB 09/7207 OB) en 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2007 (procedurenummer AWB 09/7192 OB) naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd (aanslagnummers 1262.91.032.F.01.8501 respectievelijk 1262.91.032.F.01.7501).
1.2 Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 1 september 2009 en 4 september 2009 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brieven van 9 oktober 2009, ontvangen bij de rechtbank op 12 oktober 2009, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2010.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].
II OVERWEGINGEN
2. Feiten
Op grond van de stukken van de gedingen en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Eiseres exploiteert een communicatiebureau en is ondernemer voor de omzetbelasting.
2.2 In maart 2008 heeft eiseres een woon- en bedrijfspand (hierna: het pand) in gebruik genomen. Het bedrijfsgedeelte is vanuit het woongedeelte via tussendeuren bereikbaar en beslaat 5% van het totale vloeroppervlak van het pand. Het bedrijfsgedeelte heeft een eigen ingang. Het bedrijfsgedeelte beschikt over een eigen toilet, maar heeft geen eigen nutsvoorzieningen en geen pantry.
2.3 De totale stichtingskosten/aankoopkosten van het pand bedroegen € 850.000. Eiseres heeft de ter zake van de verwerving van het pand in rekening gebrachte voorbelasting volledig in aftrek gebracht. Het verzoek om teruggaaf over het vierde kwartaal 2007 is door verweerder afgewezen bij beschikking met dagtekening 13 februari 2009. Vervolgens heeft verweerder de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen over de aldaar vermelde tijdvakken opgelegd.
3. Geschil
3.1 Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht 95% van de voorbelasting ter zake van de bouw die eiseres op haar aangiften omzetbelasting had afgetrokken heeft nageheven dan wel teruggaaf daarvan heeft geweigerd.
3.2 Eiseres stelt primair dat het pand tijdig volledig voor de omzetbelasting tot het ondernemingsvermogen is gerekend en dat daardoor recht op volledige aftrek van voorbelasting bestaat. Het pand kan niet worden gesplitst omdat het ondenkbaar is dat eiseres uitsluitend in de kantoorruimte zonder gebruik te maken van de woonruimte haar onderneming zou kunnen uitvoeren. De kantoorruimte heeft geen eigen nutsvoorzieningen en beschikt niet over een pantry. Voor het ontvangen van cliënten moet eiseres gebruik maken van de woonruimte.
3.3 Subsidiair stelt eiseres dat indien de rechtbank oordeelt dat de kantoorruimte en de woonruimte elk zelfstandig te gebruiken zijn, de woonruimte voor zowel zakelijke als voor privédoeleinden wordt gebruikt. Alsdan kan de woonruimte volledig tot het BTW-ondernemingsvermogen van eiseres worden gerekend en is de voorbelasting ter zake volledig aftrekbaar.
3.4 Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat alleen de kantoorruimte zakelijk wordt gebruikt en dat, nu die kantoorruimte 5% van het totale vloeroppervlak omvat, derhalve recht op aftrek van maximaal 5% van de aan eiseres in rekening gebrachte voorbelasting bestaat.
3.5 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, herroeping van aanslag 1262.91.032.F.01.8501 en een teruggaaf van € 17.255 (€ 18.163 -/- € 908) ter zake van aanslag 1262.91.032.F.01.7501.
3.6 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
3.7 Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4 Beoordeling van het geschil
4.1 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) van 12 februari 2009, nr. C-515/07 (VNLTO), V-N 2009/9.27, dat voorbelasting ter zake van de verwerving van een (in casu onroerende) zaak die voor de omzetbelasting volledig tot het bedrijfvermogen is gerekend niet kan worden afgetrokken voor zover die zaak wordt gebezigd voor privédoeleinden.
4.2 In punt 36 van het VNLTO-arrest is overwogen dat niet-economische activiteiten buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen en dat de bij de richtlijn ingevoerde aftrekregeling ziet op alle economische activiteiten van een belastingplichtige, ongeacht het oogmerk of het resultaat ervan, mits deze activiteiten in beginsel zelf aan de heffing van BTW zijn onderworpen.
4.3 Onder punt 37 van het VNLTO-arrest is overwogen dat geen recht op aftrek van de voorbelasting over de door een belastingplichtige gemaakte kosten bestaat wanneer deze belasting betrekking heeft op activiteiten die wegens de niet-economische aard ervan buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen en dat, wanneer een belastingplichtige zowel economische - belaste of vrijgestelde - activiteiten verricht als niet-economische activiteiten, die buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen, de BTW over de kosten in eerdere stadia slechts aftrekbaar is voor zover deze kosten in een later stadium kunnen worden toegerekend aan de economische activiteiten van de belastingplichtige.
4.4 De rechtbank is van oordeel dat het privégebruik van het pand een activiteit is die wegens de niet-economische aard ervan buiten de werkingssfeer van de richtlijn valt. Dat gebruik valt tevens buiten het bereik van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) gelet op de zinsnede 'een en ander voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen' aan het slot van artikel 15, eerste lid, van de Wet (tekst sinds 1 januari 2007), welke zinsnede in overeenstemming is met de aanhef van artikel 168 van de BTW-richtlijn. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen kan de omzetbelasting niet worden afgetrokken voor zover het pand wordt gebruikt voor privédoeleinden. Voor de voorbelasting over de tijdvakken voor 1 januari 2007 was die aftrek uitgesloten omdat destijds in artikel 15, eerste lid, van de Wet - kort gezegd - was bepaald dat de aftrek was beperkt tot gebruik van goederen en diensten in het kader van de onderneming van de ondernemer.
4.5 Zo eiseres meent dat het privégebruik is aan te merken als dienst in de zin van artikel 4, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet, wijst de rechtbank op punt 38 van het VNLTO-arrest, waar is overwogen dat artikel 6, tweede lid, sub a, van de Zesde richtlijn niet erop is gericht als regel te stellen dat handelingen die buiten de werkingssfeer van de BTW vallen, kunnen worden geacht te zijn verricht voor '"andere dan bedrijfsdoeleinden" in de zin van die bepaling. Door een dergelijke uitlegging zou aan artikel 2, eerste lid, van de richtlijn elke zin worden ontnomen, aldus het HvJ EG. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hetzelfde te gelden voor artikel 26, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BTW-richtlijn.
4.6 Nu gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de voorbelasting niet kan worden afgetrokken voor zover het pand wordt gebruikt voor privédoeleinden, staat de rechtbank voor de vraag hoe groot het aandeel is van het gebruik van het pand voor (aftrekgerechtigde) economische activiteiten. Tussen partijen is niet in geschil dat het kantoorgedeelte (uitsluitend) voor economische activiteiten wordt gebruikt en dat dat deel 5% van de totale vloeroppervlakte van het pand beslaat, zodat voor dat deel in elk geval recht op aftrek bestaat.
4.7 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat een groter deel van het pand voor (aftrekgerechtigde) economische activiteiten wordt gebruikt. De rechtbank wijst erop dat het aandeel van het gebruik voor (aftrekgerechtigde) economische activiteiten dient te worden beoordeeld aan de hand van de bestemming op het tijdstip dat de belasting aan eiseres in rekening werd gebracht (vgl. artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet). Het ligt op de weg van eiseres aannemelijk te maken dat het pand toen voor meer dan de hiervoor vermelde 5% bestemd was om voor (aftrekgerechtigde) economische activiteiten te worden gebruikt. Omdat eiseres geen feiten heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, die de conclusie rechtvaardigen dat het pand voor meer dan 5% voor (aftrekgerechtigde) economische activiteiten werd gebruikt, is zij niet erin geslaagd het van haar verlangde bewijs te leveren. De enkele stelling van eiseres dat zij vanaf het begin ook de zolder boven het woongedeelte als archiefruimte wilde gebruiken is daarvoor onvoldoende.
4.8 De rechtbank overweegt ten overvloede dat eiseres evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat op het tijdstip dat het pand voor bedrijfsdoeleinden werd gebezigd een groter deel van het pand bestemd was voor (aftrekgerechtigde) economische activiteiten te worden gebruikt (vgl. artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet).
4.9 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. Ebbeling, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.A.H. Strik.
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.