Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-04-2011, BQ3243, AWB 10/8083 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-04-2011, BQ3243, AWB 10/8083 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 april 2011
Datum publicatie
2 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ3243
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/8083 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Bosbouwvrijstelling niet van toepassing aangezien de verkoop van snijgroen op de voorgrond staat en niet de instandhouding van de bomen. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/8083 IB/PVV

Uitspraakdatum: 14 april 2011

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 26 oktober 2010 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.790 (aanslagnummer [nummer]) en de aan eiser voor het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet naar een heffingsgrondslag van € 30.623 (aanslagnummer [nummer]).

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011.

Namens eiser is verschenen [A]. Namens verweerder is verschenen

[B].

II BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

III OVERWEGINGEN

3.1. Eiser exploiteert in vennootschappelijk verband met zijn zoon een tuindersbedrijf.

De activiteiten van de VOF bestaan uit het kweken van planten in potten en uit het snoeien van bomen voor de verkoop van snijgroen op de veiling

3.2. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2007 voor een deel van de winst verzocht om toepassing van de vrijstelling voor het bosbedrijf (hierna: de bosbouwvrijstelling). Verweerder heeft toepassing van de bosbouwvrijstelling geweigerd.

3.3. Tussen partijen is in geschil eiser recht heeft op toepassing van de bosbouwvrijstelling. Het geschil spitst zich toe op de vraag of in het onderhavige geval het in stand houden van de bomen op de voorgrond staat.

3.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.11, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 behoren voordelen uit bosbedrijf niet tot de winst.

3.5. Blijkens de parlementaire geschiedenis is het belang van de bosbouwvrijstelling gelegen "in het bezit van een goeden boschstand." Dit belang heeft zich in de jurisprudentie sinds 1947 vertaald in het "op den voorgrond staan het intacthouden van het bos" (HR 10 december 1947, B.8426), aan welke instandhoudingseis ook bij de parlementaire behandeling van het wetsontwerp, leidende tot de Wet van 24 juni 1994, Stb. 497, die betrekking heeft op de bosbouwvrijstelling, is vastgehouden.

3.6. Niet in geschil is dat de bomen in stand blijven. Slechts in geschil is of instandhouding van de bomen op de voorgrond staat. Eiser stelt dat dit het geval is en voert hiertoe aan dat er niet méér wordt gekapt dan normaal bosbeheer meebrengt en dat het kappen zo nodig wordt gevolgd door herinplant.

3.7. Verweerder stelt dat in het onderhavige geval sprake is van een normale bedrijfsuitoefening, waarbij het in stand houden van de bomen niet op de voorgrond staat.

3.8. Vaststaat dat het bedrijfsproces erop is gericht om onder instandhouding van de bomen gedeelten daarvan af te scheiden en te verkopen. Aldus staat, naar het oordeel van de rechtbank, de verkoop van het snijgroen op de voorgrond en niet de instandhouding van de bomen. De bosbouwvrijstelling is mitsdien niet van toepassing.

3.9. Gelet op hetgeen de rechtbank onder 3.8 heeft overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

3.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier

mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.