Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-01-2011, BR4968, AWB 10/1171 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-01-2011, BR4968, AWB 10/1171 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 januari 2011
Datum publicatie
18 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4968
Zaaknummer
AWB 10/1171 IB/PVV

Inhoudsindicatie

IB, landbouwvrijstelling. Eiser heeft zijn kwekerij verkocht. In de koopakte is overeengekomen dat de op de grond aanwezige glasopstanden door eiser worden gesloopt en verwijderd. Eiser neemt het standpunt in dat het boekverlies op de glasopstanden buiten de toepassing van de landbouwvrijstelling valt. De rechtbank overweegt dat niet is gesteld of gebleken dat met de sloop iets anders werd beoogd dan de nakoming van de contractuele verplichting jegens de koper. Dit houdt in dat eiser de boekwaarde van de glasopstanden heeft opgeofferd om de grond vrij te maken. Dan moet de boekwaarde van de glasopstanden geheel aan de grond worden toegerekend. Mitsdien valt het boekverlies op de glasopstanden onder de toepassing van de landbouwvrijstelling. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/1171 IB/PVV

Uitspraakdatum: 25 januari 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ [te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 met dagtekening 13 augustus 2009 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.391 (hierna: de aanslag). Hierbij is bij afzonderlijke beschikking € 53 aan heffingsrente vergoed (hierna: de beschikking heffingsrente). Voorts is bij beschikking met het belastbare inkomen uit werk en woning een verlies uit voorafgaande jaren van € 73.378 verrekend waarvan € 67.182 ondernemingsverlies (hierna: de verliesverrekeningsbeschikking).

1.2 Eiseres heeft bij brief van 23 september 2009, door verweerder ontvangen op 24 september 2009, bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 januari 2010 de aanslag gehandhaafd.

1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 12 februari 2010, ontvangen bij de rechtbank op 15 februari 2010, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft bij schrijven van 21 mei 2010 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2010 te Den Haag. Namens eiser zijn verschenen [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].

1.7 Eiser en verweerder hebben voor de zitting een pleitnota aan de rechtbank gezonden. Deze zijn in afschrift aan de wederpartij gezonden en ter zitting als voorgelezen beschouwd. Eiser heeft ter zitting een tweede pleitnota voorgedragen en een afschrift daarvan aan verweerder en aan de rechtbank verstrekt.

1.8 De rechtbank heeft partijen bij brief van 24 december 2010 medegedeeld dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

II OVERWEGINGEN

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiser dreef in 2006 met zijn echtgenote een amarylliskwekerij. Hun samenwerking had de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de VOF). Ieder van de vennoten was gerechtigd tot de helft van de winst van de VOF.

2.2 In zijn brieven van 14 februari 2005 en 28 juli 2005 heeft de door eiser en zijn echtgenote ingeschakelde makelaar een raming gemaakt van de verkoopopbrengsten van de woning, de overige opstallen en de grond die tot het ondernemingsvermogen van de VOF behoorden. Hierbij heeft de makelaar in zijn brief van 28 juli 2005 eveneens een raming gemaakt van de verkoopopbrengst van de grond die tot het ondernemingsvermogen van de VOF behoorde, zonder de daarop aanwezige opstallen.

2.3 Bij koopakte van 14 april 2006 hebben eiser en zijn echtgenote aan de VOF [E] (hierna: de koper) het volgende verkocht: een nieuw vervaardigde bouwrijpe kavel groot 0.60.55 ha, de onder- en omliggende grond bij de bedrijfsruimte en het erf groot 0.06.90 ha, de bedrijfsruimte, de grond behorende bij de woning groot 0.05.10 ha, de bedrijfswoning en de roerende zaken behorende bij de bedrijfswoning. Daarbij is in de koopakte is onder meer het volgende bepaald:

"5.3 Met betrekking tot het toekomstig gebruik van het verkochte stellen partijen het volgende vast:

- verkoper heeft het verkochte in gebruik als glastuinbouwbedrijf ten behoeve van de teelt van amaryllissen;

- koper is voornemens het verkochte te gaan gebruiken voor de bouw van een glastuinbouwbedrijf.

[...]

6.1 [...] Met betrekking tot de staat van oplevering zijn partijen het volgende overeengekomen:

- de nieuw vervaardigde bouwrijpe kavel tuinland op de datum van notarieel transport waarbij de thans op het verkochte gestichte glasopstanden, installaties, silo's, betonvoeten, betonpaden, funderingen, leidingen, grondverwarmingsslangen, stoomdrainage (voor zover niet dieper gelegen dan 70 centimeter onder het maaiveld, doch inclusief drainage en put (= niet aangesloten)) en overige toebehoren waaronder begrepen puin, plastic, glasresten worden door en voor rekening van verkoper voor de datum van eigendomsoverdracht afgebroken, verwijderd en afgevoerd, de gaten gedicht en het perceel licht geëgaliseerd. [...] De hiervoor beschreven werkzaamheden zullen plaatsvinden met het oog op de bebouwing van het terrein met een compleet glastuinbouwbedrijf."

2.4 De levering van de onroerende zaken heeft plaatsgevonden op 16 november 2006. De koper heeft € 935.000 voor de onroerende zaken betaald. Hiervan is in de koopakte aan de percelen grond groot 0.60.55 ha en 0.06.90 ha respectievelijk € 454.125 en € 51.750 toegerekend. Voorafgaand aan de levering zijn de glasopstanden, installaties, silo's en dergelijke (hierna kortheidshalve: de glasopstanden) door een sloopbedrijf gesloopt en de sloopmaterialen door het sloopbedrijf aangekocht. De VOF en het sloopbedrijf hebben de kosten van de sloop en de opbrengsten van de sloopmaterialen met gesloten beurzen verrekend.

2.5 In zijn aangifte IB/PVV van 7 september 2007 heeft eiser het bedrag waarop naar zijn opvatting de landbouwvrijstelling van artikel 3.12 Wet IB 2001 van toepassing was, als volgt berekend:

tabel

In zijn aangifte heeft eiser voor een bedrag van (50% × € 219.904 =) 109.952 toepassing van de landbouwvrijstelling gevraagd.

2.6 Bij brief van 4 december 2008 heeft eiser zijn aangifte aangevuld. In deze brief neemt hij het standpunt in dat de landbouwvrijstelling niet van toepassing is op zijn aandeel in het in de berekening onder 2.5 opgenomen boekverlies op de glasopstanden van (50% × € 161.537 =) € 80.769 (hierna: het boekverlies glasopstanden), zodat dit bedrag in aftrek komt bij het bepalen van de winst. Verweerder heeft de aanslag met dagtekening opgelegd conform eisers oorspronkelijke aangifte.

Geschil

2.7 In geschil is of de landbouwvrijstelling van toepassing is op het boekverlies op de glasopstanden.

2.8 Eiser neemt het standpunt in dat het boekverlies glasopstanden buiten de toepassing van de landbouwvrijstelling valt omdat het geen verband houdt met de verkoopopbrengst van de grond waarop de landbouwvrijstelling wél van toepassing is. Derhalve komt het boekverlies in aftrek bij de bepaling van de winst. Eiser beroept zich daartoe met name op de uitspraken van Hof 's-Gravenhage van 18 maart 1976 (nr. 122/1975, BNB 1977/143) en van Hof Arnhem van 3 september 2008 (nr. 07/00174, LJN BF0888).

2.9 Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd weersproken.

2.10 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot nihil en vermindering van het verrekende verlies tot € 4.503.

2.11 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

2.12 Artikel 3.12, eerste lid, van de Wet IB 2001 luidt als volgt:

1.Tot de winst behoren niet voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden - daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen - voorzover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.

2.13 De voordelen ter zake van de waardeverandering van gronden in de zin van de onder 2.12 geciteerde bepaling zijn in de regel gelijk aan de werkelijke opbrengst bij vervreemding van de gronden of de werkelijke waarde van de gronden bij onttrekking, verminderd met de kostprijs (boekwaarde) van de gronden. Daarbij moet de opbrengst bij vervreemding op de netto-opbrengst, dus na aftrek van de op de vervreemding vallende kosten en de kostprijs op het bruto bedrag, dus met inbegrip van de destijds bij de verwerving van de gronden gemaakte kosten, worden gesteld.

2.14 Paragraaf 6.1 van de koopakte, zoals opgenomen onder 2.3, verplichtte eiser ertoe de glasopstanden vóór de levering van de grond aan de koper, af te breken en te verwijderen. Gesteld noch gebleken is dat met de sloop van de glasopstanden iets anders werd beoogd dan de nakoming van deze contractuele verplichting jegens de koper van de grond. Dit houdt in dat eiser de boekwaarde van de glasopstanden heeft opgeofferd om de grond, overeenkomstig hetgeen hij met de koper van de grond was overeengekomen, vrij te maken. Dan moet de boekwaarde van de glasopstanden geheel aan de grond worden toegerekend (vergelijk HR 25 maart 1987, nr. 23 827, BNB 1987/151).

2.15 De hofuitspraken waarnaar eiser ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hof 's-Gravenhage deed zijn uitspraak van 18 maart 1976, BNB 1977/143, voordat de Hoge Raad het onder 2.14 genoemde arrest wees, zodat het Hof daarmee geen rekening heeft kunnen houden. Voor zover de uitspraak van Hof 's-Gravenhage strijdig is met het arrest van de Hoge Raad, is 's-Hofs uitspraak door het arrest achterhaald. Hof Arnhem stelt in de uitspraak van 3 september 2008, LJN BF0888, vast dat de bedoeling van de belanghebbende niet primair gericht was op het door de sloop van boomopstanden geschikt maken van de grond voor de bedrijfsactiviteiten die de koper daarop wilde ontplooien (akkerbouw en veeteelt). Nu de feiten op grond waarvan Hof Arnhem tot zijn oordeel komt, op dit voor de toepassing van de wet wezenlijke punt anders liggen dan de feiten op grond waarvan de rechtbank het onderhavige geschil dient te beslechten, kan de uitspraak van Hof Arnhem voor het oordeel van de rechtbank niet (mede) bepalend zijn.

2.16 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient te worden beslist zoals onder III is vermeld.

Proceskosten

2.17 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.J.M. Reniers.

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.